ECLI:NL:RBDHA:2025:14156

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
679255
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J.-A. Seinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over recht van overpad en lastercampagne tussen buren

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee buren, eisers en gedaagden, die dicht bij elkaar wonen in [plaats]. Het conflict ontstond in 2020 over een recht van overpad, wat leidde tot een gespannen situatie. Eisers beschuldigen gedaagden van het voeren van een lastercampagne, waaronder het indienen van onjuiste aangiftes en het doen van negatieve uitlatingen in de media en op sociale media. Gedaagden ontkennen deze beschuldigingen en stellen dat zij zelf worden lastiggevallen door eisers met juridische procedures. In de procedure vorderen eisers onder andere een verklaring voor recht dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld en rectificatie van uitingen. De rechtbank heeft de vorderingen van eisers afgewezen, omdat de gestelde gedragingen onvoldoende zijn onderbouwd of niet onrechtmatig zijn. Gedaagden hebben verzocht om eisers in de werkelijke proceskosten te veroordelen, maar de rechtbank heeft geen misbruik van procesrecht vastgesteld. Wel heeft de rechtbank geconstateerd dat eisers de waarheidsplicht hebben geschonden, wat heeft geleid tot een verhoogd liquidatietarief voor de proceskosten. De rechtbank heeft de proceskosten van gedaagden begroot op € 4.696,00, die door eisers moeten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/679255 / HA ZA 25-107
Vonnis van 30 juli 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van

1.[eiser] , te [woonplaats] ,2. [eiseres] , te [woonplaats] ,

eisers,
hierna gezamenlijk ‘eisers’ en individueel ‘eiser’ en ‘eiseres’ te noemen,
advocaat: mr. L. Keukens te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] , te [woonplaats] ,2. [gedaagde 2] , te [woonplaats] ,

gedaagden,
hierna gezamenlijk ‘gedaagden’ en individueel ‘de buurman’ en ‘de buurvrouw’ te noemen,
advocaat: mr. R.J. Ottens te Noordwijk.

1.Samenvatting

1.1.
Eisers en gedaagden woonden dicht bij elkaar in de buurt in [plaats] . In 2020 is tussen partijen een geschil ontstaan over een recht van overpad en sindsdien is de situatie tussen partijen gespannen.
1.2.
Eisers menen dat gedaagden een lastercampagne tegen hen voeren, onder andere door het doen van onjuiste aangiftes en handhavingsverzoeken, door het doen van uitlatingen in de media en op sociale media, door het bijhouden en delen van een logboek over hen en door het verspreiden van onwaarheden. Gedaagden weerspreken dit en geven samengevat aan te ervaren dat zij door eisers worden lastiggevallen met juridische procedures en hinderlijk of intimiderend gedrag.
1.3.
Eisers vorderen in deze procedure onder andere dat voor recht wordt verklaard dat gedaagden onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld en dat gedaagden worden veroordeeld één of meer uitingen te rectificeren. Deze vorderingen worden in dit vonnis door de rechtbank beoordeeld en afgewezen, omdat de gestelde gedragingen ofwel onvoldoende zijn onderbouwd danwel omdat deze niet onrechtmatig zijn.
1.4.
Gedaagden hebben gevraagd om eisers in de werkelijke proceskosten te veroordelen omdat eisers volgens hen misbruik maken van procesrecht. De hoge drempel voor de kwalificatie misbruik van procesrecht is niet gehaald, maar de rechtbank heeft in de dagvaarding van eisers wel flinke schendingen van de waarheidsplicht aangetroffen. Daarom wijst de rechtbank twee keer het toepasselijke liquidatietarief aan proceskosten toe.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 januari 2025 met producties 1 tot en met 33;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 15;
  • de akte overlegging producties van eisers met producties 34 tot en met 40.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 juni 2025. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat. Gedaagden waren aanwezig, bijgestaan door hun advocaat. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er ter zitting is besproken.
2.3.
Na de mondelinge behandeling heeft eiser verzocht om verstrekking van een proces-verbaal van de mondelinge behandeling. Het proces-verbaal wordt gelijk met dit vonnis aan partijen toegezonden.
2.4.
Ten slotte is de datum bepaald waarop dit vonnis wordt gewezen.

3.De feiten

3.1.
Eisers en gedaagden woonden dicht bij elkaar in de buurt in [plaats] .
3.2.
Eiser, eiseres en de buurvrouw zijn werkzaam geweest bij [bedrijf] .
3.3.
In 2020 is tussen partijen een geschil ontstaan over een recht van overpad.
3.4.
Op 26 maart 2020 hebben eiser en de buurman over en weer aangifte gedaan vanwege een geweldsincident. De aangifte van eiser is geseponeerd.
3.5.
Op 1 april 2021 heeft de buurman aangifte gedaan van stalking tegen eiser.
3.6.
Het Openbaar Ministerie is op basis van de aangifte van 26 maart 2020 tot vervolging van eiser overgegaan. De zaak is op 23 september 2022 door de politierechter op zitting behandeld. Eiser is daarbij vrijgesproken.
3.7.
In november 2022 is de buurvrouw door eiser opgeroepen voor een (voorlopig) getuigenverhoor bij de rechtbank Midden-Nederland inzake een arbeidsgeschil tussen eiser en [bedrijf] .
3.8.
In maart 2023 is ook de buurman door eiser opgeroepen voor een (voorlopig) getuigenverhoor bij de rechtbank Midden-Nederland inzake een arbeidsgeschil tussen eiser en [bedrijf] .
3.9.
Op 27 oktober 2023 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank uitspraak gedaan in een kort geding dat eisers tegen gedaagden hebben aangespannen met betrekking tot het geschil over het recht van overpad (zaaknummer C/09/654572).
3.10.
Op [datum 1] 2024 zijn twee mannen met geweld het huis van eisers binnengedrongen. Eiser heeft tijdens dit incident één van de mannen tweemaal gestoken met een mes.
3.11.
Het televisieprogramma ‘112 Vandaag’ heeft op [datum 2] 2024 op RTL5 verslag gedaan van het incident van [datum 1] 2024. In deze uitzending worden twee geanonimiseerde buurtbewoners afzonderlijk geïnterviewd (hierna: ‘persoon 1’ en ‘persoon 2’). In de reportage worden onder andere de volgende uitlatingen gedaan:
(Persoon 1 wordt in beeld gebracht.)
[Persoon 1]: “Op een gegeven moment hoorde ik een hoop herrie en geschreeuw. Maar deze man was zo aan het schreeuwen. Dus ik liep naar mijn achterdeur en ben naar buiten gegaan om te vragen of ik kon helpen. En toen zei hij: “Belt u 112 alstublieft, want mijn vader is gestoken.” Op een gegeven moment viel hij neer op de stoep, die vader en toen vroeg ik: “Wil je een deken?”. Maar dat wilde hij niet. Hij was er wel slecht aan toe.”
Interviewer: “Waar leidde je dat uit af?”
[Persoon 1]: “Nou, dat er steeds meer bloed te zien was.”
(Persoon 2 wordt in beeld gebracht.)
Interviewer: “Weet u wat er aan de hand was? Waarom die twee langskwamen bij deze man?”
[Persoon 2]: “Dat kon mogelijk gaan om een geldkwestie. Maar, ik heb begrepen dat er een steen op zijn auto is gegooid.”
Interviewer: “Zou dat gebeurd zijn door die twee mensen die aan de deur kwamen?”
[Persoon 2]: “Dat zou je in het verhaal, ja, zou dat waarschijnlijk kunnen zijn.”
(Persoon 1 wordt in beeld gebracht.)
Interviewer: “Kende u de bewoner die nu is aangehouden als verdachte?”
[Persoon 1]: “De bewoner? Alleen van ‘hallo’ en ‘dag’ zeggen. Verder niet, want hij is niet zo van ‘dag’ zeggen, die meneer.”
(Een verslaggever ter plaatse wordt in beeld gebracht.)
Verslaggever ter plaatse: “Dat het hier gisteren uit de hand loopt, dat verbaast eigenlijk niemand. Het is vaker onrustig in de buurt, zeggen buurtbewoners, en dan voornamelijk rond één persoon: de vermoedelijke dader van het steekincident. Twee andere verdachten en hij hadden waarschijnlijk een conflict, en kwamen verhaal halen.”
(Persoon 2 wordt in beeld gebracht.)
Interviewer: “Zou u ons willen uitleggen waarom u niet herkenbaar in beeld wilt?”
[Persoon 2]: “Omdat we eigenlijk bang zijn voor represailles. Dat we lastig gevallen worden.”
Interviewer: “Bent u de enige in de buurt?”
[Persoon 2]: “Absoluut niet. We zijn met een x-aantal buren.”
Interviewer: “Wat speelt er dan zoal?”
[Persoon 2]: “Sowieso allerlei rechtszaken waar we voor gedaagd worden. De laatste 6 á 7 jaar is het gewoon van kwaad tot erger geworden en gewoon onleefbaar. Ik zou er om kunnen huilen. Dat is wat het met mij doet. En wat het al heel lang met ons doet.”
(De studio van 112Vandaag wordt in beeld gebracht.)
Verslaggever 1 in de studio: “Ja, [naam] , hoop verdriet en angst in die buurt. Iedereen is bang om wat te zeggen, allemaal bang voor represailles. Als ze al wat zeggen, dan is het, nou, dat zie je, anoniem. Wat zegt de politie? Zeggen ze überhaupt iets, willen ze iets kwijt?”
Verslaggever 2 in de studio: “Nee, de politie zegt ook niet zo veel eigenlijk. Wat zij aangeven, er is een 61-jarige man aangehouden, met zijn zoon, een 27-jarige man, vervolgens de 49-jarige man die daar woonachtig was en verder zeggen ze ‘het onderzoek loopt’.”
3.12.
Op [datum 3] 2024 heeft het Leidsch Dagblad een artikel gepubliceerd met de titel
‘‘ [artikel] ’en ondertitel ‘
[ondertitel]’. In dit artikel zijn onder andere de volgende passages te lezen:
“(…)
Er moet langzamerhand een vuistdik dossier van hem liggen. Het probleem is wel dat hij als oud-rechercheur ongelooflijk goed weet wat de regels zijn en tot hoe ver hij kan gaan.
(…)
Een omwonende spreekt ook van fysieke intimidatie. Hij greep me een keer bij de strot. Toen heb ik aangifte gedaan bij de politie. Daar draaide hij het verhaal helemaal om, waardoor het leek alsof ik hem had aangevallen.
(…)
Verder sleept [eiser] zijn buren geregeld voor de bestuursrechter, onder meer, zo weet een van de bewoners, om de breedte van een uitrit. Als hij ze eenmaal voor de rechter heeft gedaagd, zijn de omwonenden nog niet snel van hem af. Volgens één van hen procedeert hij tot de Raad van State door.
(…)
De buurtgenoten zeggen dat [eiser]niet alleen de buren het leven zuur maakt. Ook aannemers en werklui die voor hem in touw zijn geweest, kunnen vaak rekenen op klachten.
(…)
Er is altijd wel iets dat niet deugt aan het werk en dus betaalt hij niet. Dat die mensen verhaal komen halen, daar kun je op wachten. Maar triest dat het op zo’n manier uit de hand is gelopen.
(…)
Bewoners van de [straatnaam] schetsen een verontrustend beeld van hun straatgenoot. [eiser]zou voortdurend in de weer zijn om buren het leven zuur te maken met kleine en grote pesterijen. Dat varieert tot het tamelijk onschuldig klem zetten van hun auto als die op een plek staat die hem niet zint, tot handhavingsverzoeken en korte gedingen. Waarom hij achter zijn straatgenoten aangaat, is de bewoners van de [straatnaam] een raadsel.
(…)”
3.13.
Op basis van de publicatie in het Leidsch Dagblad hebben Bollenstreek Omroep, Mijn Noordwijk, Blik op Noordwijk en Blik op Noordwijkerhout (hierna: ‘de regionale dagbladen’) vergelijkbare artikelen gepubliceerd.
3.14.
Op 27 augustus 2024 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst – neergelegd in een proces-verbaal – gesloten inzake de bodemprocedure die eisers tegen gedaagden hebben aangespannen met betrekking tot het geschil over het recht van overpad.
3.15.
Eiser is bij de rechtbank Amsterdam een civiele procedure gestart tegen o.a. Mediahuis Nederland B. V. (hierna: ‘Mediahuis c.s.’), waar het Leidsch Dagblad deel van uitmaakt, vanwege drie vermeende onrechtmatige publicaties, waaronder de publicatie van [datum 3] 2024. In deze procedure heeft op 14 april 2025 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij vonnis van 28 mei 2025 heeft de rechtbank Amsterdam de vorderingen van eiser tegen Mediahuis c.s. afgewezen.
3.16.
In een proces-verbaal van de wijkagent van partijen is het volgende te lezen:
“(…)
De buren hebben tenslotte een mail gestuurd naar ons met een logboek van diverse incidenten dat zij hebben meegemaakt. Dit gaat terug naar 2018 en loopt to december 2023. Zij omschrijven een situatie waarbij werkelijk met alles [eiser] een aanleiding ziet om de boel te escaleren.
(…)”

4.Het geschil

4.1.
Eisers vorderen – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • voor recht verklaart dat gedaagden onrechtmatig jegens eisers hebben gehandeld;
  • gedaagden hoofdelijk verbiedt onrechtmatige uitingen over eisers te (doen) publiceren;
  • gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot het doen plaatsen van een rectificatie in de Facebookgroepen van gedaagden en op de website van het Leidsch Dagblad en de regionale dagbladen die gedurende een periode van vier weken op duidelijke en prominente wijze zichtbaar moeten zijn;
  • gedaagden hoofdelijk veroordeelt om het logboek en een lijst van ontvangers van dit logboek te verstrekken aan eisers alsook de e-mails waarmee gedaagden het logboek aan derden hebben toegezonden;
  • gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of een gedeelte van een dag dat niet aan deze veroordelingen wordt voldaan met een maximum van € 100.000,-;
  • gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een voorschot van € 25.000,- ter vergoeding van de door eisers geleden en nog te lijden schade ten gevolge van de onrechtmatige uitingen van eisers en de overige door eisers geleden en nog te lijden schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
  • gedaagden hoofdelijk veroordeelt in de buitengerechtelijke kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
  • gedaagden hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Eisers leggen samengevat aan hun vorderingen ten grondslag dat gedaagden een lastercampagne tegen hen voeren, onder andere door het doen van onjuiste aangiftes en handhavingsverzoeken, door het doen van uitlatingen in de media en op sociale media, door het bijhouden en delen van een logboek over hen en door het verspreiden van onwaarheden.
4.3.
Gedaagden voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen van eisers, met veroordeling van eisers in de reële proceskosten.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank zal achtereenvolgens de aangiftes en handhavingsverzoeken, het logboek, de uitingen in de media en op sociale media, de gestelde lastercampagne en de proceskosten bespreken.
Aangiftes en handhavingsverzoeken
5.2.
Eisers stellen – samengevat – dat gedaagden op 26 maart 2020 welbewust een valse aangifte van poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling hebben gedaan. Daarnaast hebben gedaagden volgens eisers op 1 april 2021 welbewust een valse aangifte van stalking gedaan. Verder hebben gedaagden ten onrechte tegenover de politie en derden verkondigd dat eisers vanwege fraude en/of belangenverstrengeling zijn ontslagen bij [bedrijf] . Tot slot stellen eisers dat gedaagden welbewust meerdere onjuiste handhavingsverzoeken tegen hen hebben ingediend.
5.3.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het dreigen met of het doen van een strafrechtelijke aangifte in beginsel alleen dan jegens de betrokkene onrechtmatig kan zijn als degene die aangifte deed of met aangifte dreigde, wist of redelijkerwijze behoorde te weten dat de beschuldiging ongegrond was of als het doen van aangifte of het dreigen daarmee wordt gebruikt voor een doel waartoe dit middel niet behoort te strekken of als het door de wijze waarop of de omstandigheden waaronder het wordt gebruikt anderszins onbetamelijk of onzorgvuldig is jegens degene die het betreft. [1]
Aangifte vanwege een geweldsincident
5.4.
Eisers stellen – samengevat – dat de buurman op 26 maart 2020 welbewust een valse aangifte van poging tot doodslag dan wel zware mishandeling tegen eiser heeft gedaan, omdat het niet eiser, maar de buurman, is geweest die op 25 maart 2020 gewelddadig is geworden en eiser zich daartegen moest verdedigen. Dit gebeurde toen eiser gebruik wilde maken van het recht van overpad. Eiser heeft daar ook aangifte van gedaan.
5.5.
Gedaagden betwisten dat zij een onjuiste aangifte hebben gedaan. Verder hebben zij ter zitting – samengevat – aangevoerd dat het de politie is geweest die het strafbare feit heeft gekwalificeerd en dat de buurman alleen heeft verklaard wat hij feitelijk heeft beleefd. Gedaagden voeren aan dat zij verder ook niets met de aangifte hebben gedaan.
5.6.
De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van aangifte – anders dan door eisers ter zitting is gesteld – niet blijkt dat de buurman aan het geweldsincident de kwalificatie poging tot doodslag dan wel zware mishandeling heeft gegeven, maar dat de politie het geweldsincident heeft gekwalificeerd als bedreiging. De buurman heeft alleen verklaard over wat hij feitelijk heeft beleefd, namelijk – samengevat – dat eiser hem naar de keel zou hebben gegrepen, hem naar achteren zou hebben geduwd en een bokshouding zou hebben aangenomen.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de buurman welbewust een onjuiste aangifte tegen eiser heeft gedaan. Tussen partijen is niet in geschil dat zich tussen hen op 25 maart 2020 een geweldsincident heeft voorgedaan. Daarnaast is van belang dat het Openbaar Ministerie in de resultaten van het opsporingsonderzoek aanleiding heeft gezien om de aangifte van eiser tegen de buurman te seponeren en tot vervolging van eiser over te gaan. Uit het vonnis waarin eiser vervolgens is vrijgesproken, is – anders dan door eisers is betoogd – niet op te maken dat de strafrechter heeft geoordeeld dat eiser het hem ten laste gelegde feit niet heeft begaan en dat de buurman een onjuiste aangifte heeft gedaan, maar uitsluitend dat de strafrechter heeft geoordeeld dat niet bewezen is dat eiser het hem ten laste gelegde feit heeft begaan. Nu eiser werkzaam is geweest in de strafrechtketen moet hij bekend worden geacht met het verschil tussen deze twee soorten vrijspraak.
5.8.
Eisers hebben verder – samengevat – gesteld dat de intentie van gedaagden om een onjuiste aangifte te doen, blijkt uit het feit dat de buurvrouw de enige is geweest die een getuigenverklaring met betrekking tot het incident heeft afgelegd en dat de politierechter heeft vastgesteld dat zij onmogelijk zicht kan hebben gehad op het incident. Eisers hebben dit onderbouwd aan de hand van een transcript dat – zoals eiser ter zitting heeft verklaard – is gebaseerd op een geluidsopname die heimelijk van de politierechterzitting van 23 september 2022 is gemaakt. [2]
De rechtbank constateert echter dat uit dit transcript juist blijkt dat naast de buurvrouw ook een andere buurman ( [buurtgenoot 1] ) een getuigenverklaring heeft afgelegd. Daarnaast blijkt uit dit transcript niet dat de politierechter heeft vastgesteld dat de buurvrouw geen zicht kon hebben gehad op het incident, maar alleen dat de politierechter daaraan twijfelde.
Ook ten aanzien van de getuigenverklaring van de buurvrouw kan dus niet worden vastgesteld dat zij welbewust onjuist was, noch dat de aangifte van de buurman welbewust onjuist was. Daarentegen kan wel worden geconstateerd dat eisers stellingen innemen die niet stroken met de stukken die zijzelf in het geding hebben gebracht.
Aangifte wegens stalking
5.9.
Met betrekking tot specifiek de aangifte van stalking stellen eisers dat de buurman onjuist tegenover de politie heeft verklaard dat hij heeft waargenomen dat eiser een camera aan zijn woning heeft bevestigd en die op de woning van gedaagden heeft gericht. In het proces-verbaal van het onderzoek dat de politie naar aanleiding van deze aangifte heeft gedaan, heeft de verbalisant onjuist vermeld dat hij drie camera’s aan de woning van eisers heeft waargenomen: aan de woning hangt slechts één camera, die uitsluitend is gericht op de voortuin van eisers, en verder een buitenlamp en een schemerschakelaar.
5.10.
Gedaagden staan nog steeds achter deze aangifte. Daarnaast voeren zij aan dat uit het beeldmateriaal dat eisers in de onderhavige procedure hebben ingebracht ook blijkt dat eisers tevens videobeelden buiten hun eigen voortuin maken.
5.11.
De rechtbank overweegt dat uit het overgelegde proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de verbalisant op basis van eigen waarneming de indruk had dat er drie camera’s aan de voorzijde van de woning van eisers waren bevestigd. Zelfs als die indruk niet zou kloppen, zoals door eisers is betoogd, kan daaruit niet worden geconcludeerd dat er geen enkele aanleiding was om aangifte te doen; kennelijk kon ook een geoefend oog menen dat er meerdere camera’s aan de woning van eisers hingen. De rechtbank constateert verder dat eisers camerabeelden hebben overgelegd van de achterkant van hun woning, wat niet te rijmen is met hun stelling dat er maar één camera aan de woning hangt die op de voortuin is gericht.
5.12.
Op basis van het dossier is dus niet vast te stellen dat één of meer verklaringen uit de aangifte van de buurman onjuist zijn, noch dat de aangifte met een oneigenlijk doel is gedaan. De rechtbank concludeert dat niet is komen vast te staan dat gedaagden een onrechtmatige aangifte hebben gedaan.
Uitlatingen over dienstverband [bedrijf]
5.13.
Eisers stellen – samengevat – dat uit een proces-verbaal van verhoor blijkt dat gedaagden tegenover de politie hebben verklaard dat eisers zouden zijn ontslagen bij [bedrijf] vanwege fraude en/of belangenverstrengeling en daar ook met derden over hebben gesproken. Ter zitting hebben eisers verder gesteld dat ook uit de (voorlopige) getuigenverhoren blijkt dat gedaagden dergelijke uitlatingen hebben gedaan. Gedaagden zouden deze onwaarheden hebben verspreid met het doel eisers te criminaliseren.
5.14.
Gedaagden betwisten dat zij tegenover de politie of derden hebben verklaard dat gedaagden zijn ontslagen vanwege fraude en/of belangenverstrengeling. Zij voeren aan dat zij zijn opgeroepen als getuige in een juridische procedure over het dienstverband tussen eiser en [bedrijf] , terwijl zij geen specifieke kennis van dit dienstverband hebben. De buurvrouw heeft weliswaar, net als eisers, bij [bedrijf] gewerkt, maar heeft daar niet met hen samengewerkt en beschikt ook niet over interne kennis over hun dienstverband.
5.15.
De rechtbank heeft in de overgelegde stukken geen aanknopingspunten gevonden waaruit kan worden afgeleid dat gedaagden tegenover de politie en/of derden hebben aangegeven dat eisers bij [bedrijf] zouden zijn ontslagen vanwege fraude en/of belangenverstrengeling met het doel hen in de eer en goede naam aan te tasten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.16.
Eisers hebben in alinea 3.57 van de dagvaarding een schermafdruk van een proces-verbaal van 24 juni 2020 opgenomen, die suggereert dat de buurman op de vraag ‘
Heeft u zich wel eens over meneer [eiser] uitgelaten?’ heeft geantwoord:

Ja bij mijn familie zeker. Ik heb het er ook met [buurman [buurtgenoot 1] ] over gehad.(…)
Meneer [eiser] en mevrouw [eiseres] hebben allebei bij het Zilverenkruis gewerkt. Dit was bij de afdeling fraude. Ik weet dat ze vanwege belangenverstrengeling uit het zilverenkruis gezet zijn.
Echter, eisers hebben het proces-verbaal ook als productie overgelegd, ter onderbouwing van hun stellingen over de aangifte van het geweldsincident (productie 6 bij de dagvaarding). In het overgelegde proces-verbaal is de volgende verklaring van de buurman te lezen:

Als er geen schade zou zijn, zou hij er voor zorgen dat ik uit mijn verzekering gezet zou worden. Meneer [eiser] en mevrouw [eiseres] hebben allebei bij het Zilverenkruis gewerkt. Dit was bij de afdeling fraude. Ik weet dat ze vanwege belangenverstrengeling uit het zilverkruis gezet zijn, maar dat heeft niets met de zaak te maken. Dit is mij mondeling verteld en ik weet niet of het waar is.
5.16.1.
De rechtbank constateert dat de ‘schermafdruk’ in de dagvaarding wezenlijk afwijkt van de overgelegde versie van het proces-verbaal. Gelet op de inhoud, gaat de rechtbank ervanuit dat de ‘schermafdruk’ een gemanipuleerde weergave van het proces-verbaal betreft, waaruit ‘
maar dat heeft niets met deze zaak te maken. Dit is mij mondeling verteld en ik weet niet of het waar is.’ is weggelaten en de passage voor het overige ten onrechte is gepresenteerd als antwoord op de vraag
‘Heeft u zich wel eens over meneer [eiser] uitgelaten?’. Dat dit per ongeluk is gebeurd, is niet aannemelijk. De bewerking is in de dagvaarding ook niet benoemd of toegelicht. Deze manipulatie van een voor de beslissing relevante passage uit een proces-verbaal is een schending van de waarheidsplicht van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Die schending stelt ook de in overwegingen 5.8, 5.11, 5.34.6 en 5.42 geconstateerde discrepanties in een ander daglicht. De rechtbank zal daarom tweemaal het toepasselijke liquidatietarief aan proceskosten toewijzen, vanwege het extra werk dat eisers gedaagden (en de rechtbank) hiermee hebben bezorgd.
5.16.2.
Verder blijkt uit het antwoord van de buurman in het overgelegde proces-verbaal dat de buurman in de veronderstelling verkeerde dat eiser zijn verzekering ter sprake had gebracht en dat de vraag hem daarom werd gesteld. Van een onbetamelijke of onzorgvuldige verklaring is ook daarom geen sprake.
5.17.
Uit de verklaringen die gedaagden als getuigen in het arbeidsgeschil van eiser hebben afgelegd, blijkt evenmin niet dat gedaagden geruchten hebben verspreid dat eisers bij [bedrijf] zouden zijn ontslagen vanwege fraude en/of belangenverstrengeling.
Handhavingsverzoeken
5.18.
Eisers stellen dat gedaagden welbewust meerdere onterechte handhavingsverzoeken tegen hen hebben ingediend. Eisers hebben videobeelden ingebracht, waarop te zien is dat een ambtenaar van de Omgevingsdienst West-Holland (ODWH) onderzoek doet aan de achterzijde van de woning van eisers in het bijzijn van de buurman. Verder is te zien dat de ambtenaar aan de buurman vraagt ‘
Het is niet deze toch?’ en dat de buurman vervolgens aanwijzingen geeft over bij welke woning de ambtenaar moet zijn. Tot slot hebben eisers een transcript ingebracht van een telefoongesprek tussen eiser en de wijkagent, waaruit volgens eisers blijkt dat gedaagden een handhavingsverzoek tegen eisers hebben ingediend.
5.19.
Gedaagden zeggen nooit een handhavingsverzoek tegen eisers te hebben ingediend.
5.20.
De rechtbank heeft in de overgelegde stukken geen aanknopingspunten gevonden waaruit kan worden afgeleid dat gedaagden een handhavingsverzoek tegen eisers hebben ingediend. Uit het enkele feit dat de buurman kennelijk op enig moment een ambtenaar van de ODWH op weg heeft geholpen naar de woning van eisers, kan dit niet worden afgeleid. Ook in het transcript van het telefoongesprek tussen eiser en de wijkagent wordt niet gesproken over een handhavingsverzoek. Daarbij komt dat, als zou vast komen te staan dat gedaagden één of meer handhavingsverzoeken tegen eisers zouden hebben ingediend, dit op zichzelf niet onrechtmatig is.
Logboek
5.21.
Eisers stellen dat uit het in overweging 3.16 van dit vonnis geciteerde proces-verbaal blijkt dat gedaagden over een periode van 2018 tot en met 2023 een logboek met onjuiste informatie over hen hebben bijgehouden en dat zij dit hebben gedeeld met de politie. Daarnaast zou dit logboek zijn gedeeld met de gemeente en een jurist van Mediahuis c.s.
5.22.
Gedaagden voeren aan dat de buurvrouw op advies van de wijkagent chronologisch aantekeningen bij is gaan houden over incidenten in de buurt en dat zij deze aantekeningen alleen met de wijkagent hebben gedeeld per e-mail van 8 december 2023. Gedaagden betwisten dat zij deze aantekeningen naar de gemeente of Mediahuis c.s. hebben gestuurd. Wel heeft de buurvrouw een deel van haar aantekeningen voorgelezen tijdens een bijeenkomst op het stadhuis in het kader van een bemiddelingspoging door de burgemeester.
5.23.
De rechtbank is van oordeel dat het bijhouden van chronologische aantekeningen van persoonlijke ervaringen ten behoeve van een klacht of aangifte – zoals de buurvrouw heeft gedaan – niet onrechtmatig is. Dat deze persoonlijke ervaringen vervolgens gedeeld zijn met de wijkagent en zijn voorgelezen tijdens een bijeenkomst op het stadhuis, is op zichzelf evenmin onrechtmatig. Voor het overige hebben gedaagden betwist de aantekeningen met derden te hebben gedeeld. De rechtbank heeft in de overgelegde stukken ook geen aanwijzingen kunnen vinden voor de stelling van eisers dat dit anders is; eisers hebben deze aantijging na het verweer van gedaagden ook niet geconcretiseerd, zodat er geen aanleiding is een bewijsopdracht te geven. Overigens overweegt de rechtbank dat ook als zou komen vast te staan dat er aantekeningen van persoonlijke ervaringen met derden zijn gedeeld, de onrechtmatigheid daarmee nog niet is gegeven.
Uitingen in de media en op sociale media
5.24.
Eisers stellen – samengevat – dat gedaagden verschillende onrechtmatige uitingen hebben gedaan in de media en op sociale media met het doel eisers in hun eer en goede naam aan te tasten. De uitlatingen uit de uitzending van 112Vandaag van [datum 2] 2024, zoals geciteerd in overweging 3.11 van dit vonnis, en het artikel in het Leidsch Dagblad van [datum 3] 2024, zoals geciteerd in overweging 3.12 van dit vonnis, zijn volgens eisers van gedaagden afkomstig. Ook de vervolgpublicaties in de regionale dagbladen zijn volgens eisers aan gedaagden te wijten. Verder stellen eisers dat gedaagden twee onrechtmatige uitingen over hen hebben gedaan op sociale media. Tot slot stellen eisers dat gedaagden ten onrechte hebben verspreid dat eisers regelmatig ruzie hebben met aannemers en hun rekeningen onbetaald laten.
5.25.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat bij de vraag of een uiting onrechtmatig is twee grondrechten aan de orde zijn: aan de ene kant het recht op vrijheid van meningsuiting van degene die de uitlating doet, aan de andere kant het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van degene over wie de uitlating gaat. Het recht op vrijheid van meningsuiting kan op grond van artikel 10 EVRM slechts worden beperkt indien dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen. Van een dergelijke beperking is sprake indien de publicaties onrechtmatig zijn jegens eisers in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. Voor het antwoord op de vraag of dit het geval is, moeten alle wederzijdse belangen tegen elkaar worden afgewogen.
5.26.
In de rechtspraak is een niet-limitatieve lijst van omstandigheden geformuleerd die bij deze afweging gewicht in de schaal leggen. In de onderhavige zaak acht de rechtbank met name de volgende omstandigheden van belang:
de aard van de uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die uitlatingen betrekking hebben;
de ernst – bezien vanuit het algemeen belang – van de misstand die aan de kaak wordt gesteld (
debate of general interest);
de mate waarin de uitlatingen steun vinden in de feiten ten tijde van de uitlatingen. In dit kader is het van belang een onderscheid te maken tussen feitelijke beweringen en waardeoordelen. Bij feitelijke beweringen speelt de vraag of er voldoende steun in de feiten te vinden is per definitie een rol, terwijl dat bij waardeoordelen – afhankelijk van het specifieke geval – niet of in mindere mate aan de orde is;
De totstandkoming en inkleding van de uitlatingen, gezien in verhouding tot de onder i t/m iii bedoelde omstandigheden;
Het eerdere gedrag van de betrokken persoon, waaronder de mate waarin deze zelf de publiciteit heeft gezocht (
prior conduct);
de aard en het bereik van het medium waarin de uitlating is gedaan. [3]
5.27.
De rechtbank ziet aanleiding om de uitlatingen in het artikel van het Leidsch Dagblad van [datum 3] 2024 als eerste te bespreken. Daarna zullen achtereenvolgens de vervolgpublicaties in de regionale dagbladen, de uitingen op sociale media, de uitlatingen in de reportage van 112Vandaag en de door eisers gestelde uitlatingen over ruzies met aannemers worden besproken.
Uitlatingen in het Leidsch Dagblad
5.28.
Eisers stellen – samengevat – dat de uitlatingen, zoals die zijn geciteerd in overweging 3.12 van dit vonnis, onjuist zijn en door gedaagden zijn gedaan met het doel eisers in hun eer en goede naam aan te tasten. Eisers hebben een transcript ingebracht van de mondelinge behandeling van de civiele procedure tegen Mediahuis c.s. bij de rechtbank Amsterdam van 14 april 2025, waaruit volgens eisers blijkt dat de advocaat van Mediahuis c.s. heeft bevestigd dat gedaagden als anonieme buurtbewoners in het artikel van het Leidsch Dagblad aan het woord worden gelaten. Verder hebben eisers ter zitting gesteld dat deze uitlatingen enkel afkomstig kunnen zijn van gedaagden en dat gedaagden ten onrechte het beeld hebben gecreëerd dat er ook andere buurtbewoners met eisers in conflict zouden zijn.
5.29.
Gedaagden voeren – samengevat – aan dat zij het beeld dat in het artikel van het Leidsch dagblad wordt geschetst, herkennen. Gedaagden betwisten dat de uitlatingen in dit artikel enkel van hen afkomstig zijn en dat zij de enige buurtgenoten zouden zijn die met eisers een conflict hebben. Ter zitting hebben gedaagden verder toegelicht dat zij gebeld zijn door een journalist van het Leidsch Dagblad en dat de buurman toen heeft verteld over het geschil omtrent het recht van overpad en het geweldsincident van 25 maart 2020. Met betrekking tot de overige uitlatingen in het artikel voeren gedaagden aan dat deze afkomstig zijn van andere buurtgenoten.
5.30.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de stukken in het dossier en het gesprek ter zitting aannemelijk is dat de uitlatingen in het Leidsch Dagblad niet alleen van gedaagden afkomstig zijn, en dat deze uitlatingen, voor zover ze het beeld schetsen dat er sprake is van een hoogoplopend conflict tussen eisers enerzijds en meerdere buurtgenoten anderzijds, voldoende steun vinden in de feiten. Deze oordelen berusten op de volgende overwegingen.
5.30.1.
In het artikel zelf schrijft de betreffende journalist dat hij met meerdere buurtbewoners heeft gesproken.
5.30.2.
Daarnaast hebben gedaagden een brief van 13 december 2024 ingebracht, waarin eisers ook een andere buurtgenote aansprakelijk stellen voor onder andere het doen van uitingen in de media, het doen van onjuiste aangiftes en het afleggen van onjuiste getuigenverklaringen in juridische procedures.
5.30.3.
Verder hebben gedaagden onweersproken aangevoerd dat eisers ook een civiele procedure zijn gestart tegen de hiervoor al genoemde buurtgenoot [buurtgenoot 1] , en dat eisers met betrekking tot in ieder geval drie adressen in de buurt handhavingsverzoeken hebben ingediend.
5.30.4.
Tot slot hebben eisers onvoldoende gemotiveerd weersproken dat naast gedaagden nog drie families ( [buurtgenoot 1] ; [buurtgenoot 2] en [buurtgenoot 3] ) inmiddels zijn verhuisd vanwege de gespannen situatie in de buurt die in hun beleving door eisers werd veroorzaakt.
5.30.5.
De rechtbank is verder van oordeel dat ook de uitlatingen die gedaagden erkennen te hebben gedaan tegenover de journalist van het Leidsch Dagblad, namelijk die over het geschil omtrent het recht van overpad en het geweldsincident van 25 maart 2020, voldoende steun vinden in de feiten.
Dat partijen een geschil hebben gehad over een recht van overpad, staat vast. Eisers hebben gesteld dat gedaagden ten onrechte onvermeld hebben gelaten dat eisers hebben geprobeerd tot een buitengerechtelijke oplossing te komen alvorens een juridische procedure aan te spannen en dat eisers in die procedure in het gelijk zijn gesteld. Gelet op de context van het gehele artikel betreffen dit naar het oordeel van de rechtbank echter ondergeschikte feiten, zodat eisers niet zijn benadeeld doordat gedaagden dit niet hebben vermeld. Daarbij komt nog dat eisers niet volledig in het gelijk zijn gesteld.
Verder volgt uit de strafrechtelijke afwikkeling van het geweldsincident van 25 maart 2020 niet dat de uitlatingen van de buurman hierover onvoldoende steun vinden in de feiten. Uit het vonnis van de strafrechter kan dit, zoals hiervoor in overwegingen 5.6 t/m 5.8 is overwogen, niet worden afgeleid. Nu vaststaat dat zich een geweldsincident heeft voorgedaan, dat eiser en de buurman daarvan over en weer aangifte hebben gedaan en dat zij het incident op een verschillende manier hebben beleefd, vindt de uitlating van de buurman hierover voldoende steun in de feiten.
5.30.6.
Ten aanzien van de overige uitlatingen hebben eisers ook na het gemotiveerde verweer van gedaagden niet geconcretiseerd dat deze van gedaagden afkomstig zijn.
Vervolgpublicaties in regionale dagbladen
5.31.
Nu niet kan worden geconcludeerd dat de uitlatingen van gedaagden in het artikel van het Leidsch Dagblad van [datum 3] 2024 onrechtmatig zijn, zijn de uitlatingen in de op die publicatie daarop gebaseerde vervolgpublicaties in de regionale dagbladen evenmin onrechtmatig.
Uitingen op sociale media
5.32.
Eisers stellen dat de buurman het artikel uit het Leidsch Dagblad van [datum 3] 2024 diezelfde dag heeft gedeeld op Facebook. Daarnaast wordt in een reactiestroom in de Facebookgroep ‘
Je bent een echte Noortukker als…’ (hierna: ‘de Facebookgroep’), door leden van deze groep aan dit krantenartikel gerefereerd. De buurman heeft daarbij de reactie geplaatst: ‘
Hoop dat er meer mensen nu aangifte durven te doen. Nu is het moment voor een totaalpakket van aangifte om dit persoon te stoppen.
5.33.
De rechtbank is van oordeel dat het delen van het artikel uit het Leidsch Dagblad door de buurman op zijn persoonlijke Facebookpagina niet onrechtmatig is, aangezien dit artikel zelf niet onrechtmatig is.
5.34.
Over de reactie ‘
Hoop dat er meer mensen nu aangifte durven te doen. Nu is het moment voor een totaalpakket van aangifte om dit persoon te stoppen.’ die de buurman in de Facebookgroep heeft geplaatst, overweegt de rechtbank het volgende.
5.34.1.
Waar het de aard van de uitlating betreft, overweegt de rechtbank dat die een oproep tot het doen van aangifte inhoudt. Een dergelijke oproep wekt in het algemeen de suggestie dat de betrokkene zich met strafbare feiten bezighoudt en kan daarom verstrekkende gevolgen voor de betrokkene hebben.
5.34.2.
De uitlating van de buurman maakt naar het oordeel van de rechtbank deel uit van een discussie van algemeen belang (
debate of general interest). Het bericht van de buurman had ten eerste betrekking op het artikel in het Leidsch Dagblad, waarin verslag werd gedaan van de overval van [datum 1] 2024, het hoogoplopende buurtconflict en het handelen van eiser als voorzitter van een lokale politieke partij. Dat er sprake is van een discussie van algemeen belang blijkt ook uit het feit dat het Leidsch Dagblad er vanwege eisers’ politieke positie en de vele publiciteit die hij de voorgaande jaren heeft gezocht voor heeft gekozen de volledige naam van eiser te publiceren. Verschillende andere media, zoals 112Vandaag en de regionale dagbladen, hebben eveneens verslag gedaan van de verschillende gebeurtenissen.
5.34.3.
Met betrekking tot de context waarin de buurman zijn uitlating heeft gedaan, is van belang dat in het artikel van het Leidsch Dagblad terug is te lezen dat eiser wordt beschuldigd van verschillende strafbare feiten.
5.34.4.
De uitlating van de buurman is geplaatst in een besloten Facebookgroep; dit betreft weliswaar een zeer grote groep met 14.000 leden, maar het is een feit van algemene bekendheid dat de berichten die in een besloten Facebookgroep worden geplaatst uitsluitend te raadplegen zijn door de leden en niet terugkomen in de resultaten van zoekmachines zoals Google. Dat betekent dat het bereik van de uitlating van de buurman aanmerkelijk kleiner is dan bijvoorbeeld het bereik van het artikel in het Leidsch Dagblad, dat – zoals eisers hebben gesteld – is verschenen op de voorpagina van de weekendeditie en is gepubliceerd op de website van het Leidsch Dagblad die wél terugkomt in de resultaten van zoekmachines.
5.34.5.
Over de wijze van totstandkoming van de uitlating overweegt de rechtbank dat de buurman ter zitting onweersproken heeft aangevoerd dat zijn bericht een reactie was op eerdere berichten die door andere groepsdeelnemers in de reactiestroom onder het artikel waren geplaatst, waarin zij zich negatief uitlieten over het gedrag van eiser. Verder hebben gedaagden ter zitting toegelicht dat de uitlating was ingegeven door een eerder advies dat de wijkagent hen had gegeven, namelijk om bij incidenten aangifte te doen bij de politie.
5.34.6.
Bij dit alles weegt de rechtbank ook het eerdere gedrag van eiser zelf mee. Gedaagden hebben schermafdrukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat eiser de videobeelden die aan de achterzijde van zijn woning zijn gemaakt van de buurman en de ambtenaar van ODWH, in februari 2024 op Facebook heeft gedeeld. Daarbij heeft hij de tekst geplaatst:

Let op!! Inbrekers actief in Noordwijk/(…)
Vanochtend werden wij “blij verrast” door deze inbrekers. Twee man op de uitkijk (links boven in beeld, een dikke kleine kale blanke man en een persoon daarnaast) en een Aziatisch ogende man die het beeld inloopt.(…)
Naast het feit dat ik jullie wil waarschuwen voor dit Trio, hoop ik dat iemand deze fijne heren herkend en mij de Personalia als ook de adresgegevens van mijn nieuwe vrienden wil doorgeven. Wees in ieder geval gewaarschuwd! En als u de heren, in ieder geval de Aziatisch ogende man, ziet, schroom dan niet om 112 te bellen of mij even persoonlijk te berichten.(…)’.
Eisers hebben dit niet weersproken. Eisers hebben deze videobeelden in het kader van hun vordering over de handhavingsverzoeken zelf in het geding gebracht omdat de buurman daarop – zoals eisers ook stellen – herkenbaar in beeld is. De rechtbank leidt hieruit af dat eiser de buurman er via Facebook van heeft beschuldigd een inbreker te zijn, terwijl hij wist of behoorde te weten dat de persoon op de beelden zijn buurman was.
5.35.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat het bericht dat de buurman in de Facebookgroep heeft geplaatst, niet onrechtmatig is. Daarvoor is in de eerste plaats van belang dat de suggestie dat eiser zich zou bezighouden met strafbare feiten niet is gewekt door de oproep van de buurman om aangifte tegen hem te doen, maar reeds bestond op basis van het artikel in het Leidsch Dagblad en de eerdere reacties die in de reactiestroom in de Facebookgroep op dit artikel waren gegeven. De oproep van de buurman om aangifte te doen was een reactie op die al door anderen gewekte suggestie; in die context heeft de suggestie om bij incidenten aangifte te doen een andere lading dan wanneer de suggestie van strafbare feiten niet al is gewekt. Daarnaast is relevant dat de oproep van de buurman deel uitmaakte van een discussie van algemeen belang waar, op het moment dat de buurman zijn reactie plaatste, al meerdere publicaties over in de media waren verschenen. Verder is van belang dat het bereik van het bericht van de buurman in de besloten Facebookgroep aanmerkelijk kleiner is dan het bereik van die eerdere publicaties, waardoor de impact van dit bericht op de publieke beeldvorming rond eiser ook in dit opzicht beperkt is geweest. De buurman heeft zijn reactie weliswaar op onbesuisde wijze geformuleerd, maar de rechtbank acht dit in dit specifieke geval, mede gelet op de wijze waarop eiser zich daarvoor op Facebook over de buurman had uitgelaten, onvoldoende om deze reactie als onrechtmatig te kwalificeren.
Uitlatingen in de reportage van 112Vandaag
5.36.
Eisers stellen dat de buurvrouw een van de personen is die als anonieme buurtbewoner aan het woord wordt gelaten in de reportage van 112Vandaag van [datum 2] 2024, zoals weergegeven in overweging 3.11 van dit vonnis. Dit blijkt volgens eisers onder andere uit een vergelijking van het interieur van de woning van de anonieme buurtbewoner uit de reportage met foto’s van het interieur van de woning van gedaagden op funda.nl, waarop gedaagden hun woning in september 2024 te koop hebben aangeboden.
5.37.
Gedaagden voeren – samengevat – aan dat zij het beeld dat in de reportage van 112Vandaag wordt geschetst, herkennen. Verder heeft de buurvrouw tijdens de zitting erkend dat zij één van de geïnterviewden uit deze reportage is, te weten ‘persoon 2’.
5.38.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de uitlatingen die de buurvrouw heeft gedaan als ‘persoon 2’ niet onrechtmatig zijn, en wel op de volgende gronden.
5.38.1.
Op de vraag ‘
Weet u wat er aan de hand was?’ heeft de buurvrouw geantwoord: ‘
Dat kon mogelijk gaan om een geldkwestie. Maar, ik heb begrepen dat er een steen op zijn auto is gegooid.’. Vervolgens heeft zij op de vraag ‘
Zou dat gebeurd zijn door die twee mensen die aan de deur kwamen?’ geantwoord ‘
Dat zou je in het verhaal, ja, zou dat waarschijnlijk kunnen zijn.’ Eisers hebben tijdens de zitting onbetwist gesteld dat het niet juist is dat het incident van [datum 1] 2024 aanleiding had in een bestaande geldkwestie, maar dat er sprake was van een gewapende overval. Deze uitlating is echter niet onrechtmatig, ook niet als zij onjuist zou zijn, omdat de buurvrouw haar neutraal heeft geformuleerd en met een ruime armslag heeft ingekleed (‘
dat kon mogelijk gaan om een geldkwestie.’), zonder daaraan een insinuerende of diffamerende toon te geven.
5.38.2.
Het antwoord van de buurvrouw op de vraag:
‘Zou u ons willen uitleggen waarom u niet herkenbaar in beeld wilt?’, was: ‘
Omdat we eigenlijk bang zijn voor represailles. Dat we lastig gevallen worden.’.Dit antwoord vindt voldoende feitelijke steun in het hoogoplopende conflict dat gedaagden met eisers hebben, en geeft voor het overige haar persoonlijke gevoelens daarover weer.
5.38.3.
Het antwoord ‘
Absoluut niet. We zijn met een x-aantal buren.’ op de vervolgvraag ‘
Bent u de enige in de buurt?’ vindt voldoende steun in het feit dat er, zoals in 5.30 t/m 5.30.5 van dit vonnis is overwogen, sprake is van een buurtconflict tussen eisers enerzijds en meerdere buurtgenoten anderzijds. Het antwoord dat is gegeven op de vraag ‘
Wat speelt er dan zoal?’, namelijk ‘
Sowieso allerlei rechtszaken waar we voor gedaagd worden.’ vindt voldoende steun in het feit dat gedaagden zijn opgeroepen als getuigen in de arbeidskwestie tussen eiser en [bedrijf] en de procedures die er zijn gevoerd over het recht van overpad.
5.38.4.
De daaropvolgende uitlating ‘
De laatste 6 á 7 jaar is het gewoon van kwaad tot erger geworden en gewoon onleefbaar. Ik zou er om kunnen huilen. Dat is wat het met mij doet. En wat het al heel lang met ons doet.’ geven de persoonlijke gevoelens van de buurvrouw over het algehele conflict met eisers weer en zijn niet onrechtmatig.
5.39.
De rechtbank concludeert dat de uitlatingen die de buurvrouw in de reportage van 112Vandaag heeft gedaan niet onrechtmatig zijn.
Overige uitingen
5.40.
Eisers stellen verder dat gedaagden ten onrechte hebben verspreid dat eisers regelmatig ruzie hebben met aannemers en hun rekeningen onbetaald laten. Gedaagden zouden dit hebben verkondigd aan de twee mannen die op [datum 1] 2024 de woning van eisers zijn binnengedrongen, waardoor er een daadwerkelijk geschil met deze twee mannen is ontstaan en zij vervolgens verhaal zijn komen halen. Daarnaast hebben eisers een geluidsopname ingebracht van een gesprek tussen eiser en een aannemer, waarop te horen is dat de aannemer zegt dat hij er door ‘een vrouwtje’ – volgens eisers: de buurvrouw – op is gewezen dat eiser erom bekend staat dat hij niet betaald en dat veel mensen nog geld van hem krijgen.
5.41.
Gedaagden hebben deze stellingen van eisers betwist.
5.42.
De rechtbank constateert dat eisers hun stelling dat gedaagden de twee mannen die op [datum 1] 2024 de woning van eisers zijn binnengedrongen hebben verteld dat eisers regelmatig ruzie hebben met aannemers en hun rekeningen onbetaald laten, niet hebben onderbouwd. Verder is de stelling van eisers dat de bedoelde mededeling zou hebben geleid tot een geschil met deze twee mannen, waarna zij verhaal zijn komen halen, niet of moeilijk te verenigen met de hiervoor in overweging 5.38.1 besproken stelling van eisers dat dit incident geen aanleiding had in een bestaande geldkwestie, maar een overval betrof. Tot slot kan – gelet op de betwisting door gedaagden – op basis van de geluidsopname van het gesprek tussen eiser en de aannemer, waarop inderdaad terug is te horen dat de aannemer aangeeft dat ‘een vrouwtje’ hem er voor heeft gewaarschuwd dat eiser erom bekend staat dat hij niet betaalt en dat veel mensen nog geld van hem krijgen, niet worden vastgesteld dat de buurvrouw degene is geweest die deze uitlating heeft gedaan. Andere concrete aanwijzingen dat gedaagden het gerucht hebben verspreid dat eisers regelmatig ruzie hebben met aannemers en hun rekeningen niet betalen, hebben eisers niet genoemd.
Lastercampagne
5.43.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank geen aanwijzingen heeft dat gedaagden een lastercampagne tegen eisers hebben gevoerd. De vorderingen van eisers zullen worden afgewezen.
Proceskosten
5.44.
Eisers zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten van gedaagden vergoeden.
5.45.
Gedaagden hebben verzocht dat eisers in de reële proceskosten worden veroordeeld. Daartoe stellen zij dat de onderhavige procedure deel uitmaakt van een patroon van civielrechtelijke procedures en handhavingsprocedures die eisers tegen hen aanspannen.
5.46.
Een veroordeling in de reële proceskosten is volgens vaste rechtspraak alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516, NJ 2007/353). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM.
5.47.
De rechtbank is van oordeel dat gedaagden onvoldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld om te kunnen concluderen dat eisers met het instellen van alle onderdelen van hun vordering onrechtmatig hebben gehandeld of het procesrecht hebben misbruikt. Dat eisers meerdere civielrechtelijke procedures en handhavingsprocedures tegen hen hebben aangespannen, is daarvoor niet voldoende.
Wel heeft de rechtbank in overweging 5.16.1 geconstateerd dat eisers de waarheidsplicht hebben geschonden. Deze schending is zodanig ernstig dat de rechtbank twee keer het toepasselijke liquidatietarief aan proceskosten zal toewijzen.
5.48.
De proceskosten van gedaagden worden als volgt begroot:
- griffierecht
1.374,00
- salaris advocaat
3.144,00
(2 punten × € 786,00 x 2)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.696,00

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst de vorderingen van eisers af;
6.2.
veroordeelt eisers in de proceskosten van gedaagden tot een bedrag van € 4.696,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als eisers niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
6.3.
verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025.
type: 3390

Voetnoten

1.Zie het arrest van de Hoge Raad van 21 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AJ0498.
2.Eiser heeft desgevraagd verklaard er van de mondelinge behandeling in de onderhavige procedure geen geluidsopname wordt gemaakt.
3.Zie het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 1983, ECLI:NL:HR:1983:AD2221 (gemeenteraadslid).