ECLI:NL:RBDHA:2025:14173

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
NL25.7407
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag wegens internationale bescherming in Duitsland

Deze uitspraak betreft de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag van eiser, die stelt de Jordaanse nationaliteit te hebben en in Duitsland internationale bescherming te genieten. Eiser heeft op 30 januari 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze is door de minister op 14 februari 2025 niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij al bescherming geniet in Duitsland. Eiser is het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 17 juni 2025 behandeld, maar partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.

De rechtbank oordeelt dat de niet-ontvankelijk verklaring in stand kan blijven. Eiser heeft in Duitsland asiel aangevraagd onder een andere naam en heeft daar internationale bescherming gekregen. De rechtbank stelt vast dat eiser nog steeds procesbelang heeft, ondanks dat hij met onbekende bestemming is vertrokken. De minister heeft informatie van Duitse autoriteiten ontvangen die bevestigt dat eiser nog steeds internationale bescherming geniet. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat terugkeer naar Duitsland een schending van zijn mensenrechten oplevert.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser geen recht heeft op een verblijfsvergunning in Nederland, omdat hij al bescherming heeft in Duitsland. De beroepsgronden van eiser worden verworpen en het beroep wordt ongegrond verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, en is openbaar gemaakt op 26 juni 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7407
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. W.A. Berghuis),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. M. van der Lubbe).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 30 januari 2025 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt dat hij de Jordaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1993. De minister heeft met het bestreden besluit van 14 februari 2025 deze aanvraag in de algemene procedure niet- ontvankelijk verklaard, omdat eiser in Duitsland internationale bescherming heeft.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (zaak NL25.7408) hangende dit beroep, op zitting behandeld. Partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Procesbelang
3. De minister heeft de rechtbank op 24 april 2025 bericht dat uit informatie van het Central orgaan Opvang Asielzoekers (COA) is gebleken dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank stelt vast dat eiser nog procesbelang heeft, omdat de gemachtigde van eiser op 4 juni 2025 heeft laten weten dat hij nog contact heeft met eiser.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. In Duitsland heeft hij asiel aangevraagd en verkregen onder een andere (valse) naam, te weten [naam] , geboren op [geboortedatum] 1993, van Syrische nationaliteit. Eiser heeft sinds 6 september 2019 internationale bescherming in Duitsland, maar dit is volgens eiser verlopen. Op zijn verblijfsdocument uit Duitsland staat namelijk dat de geldigheidsduur van zijn verblijfspas is verlopen in 2022. Hij vreest bij terugkeer naar Duitsland gevangenisstraf te krijgen vanwege identiteitsfraude. Ook heeft hij in Duitsland schulden opgebouwd en vreest hierdoor problemen te krijgen. Door dit alles heeft eiser psychische problemen gekregen. Ook kan hij niet werken vanwege al deze omstandigheden.

Het bestreden besluit

5. De minister heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw. Daarin staat dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk kan worden verklaard als de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet. Uit Eurodac blijkt dat eiser sinds 6 september 2019 internationale bescherming heeft in Duitsland. Dat de geldigheidsduur van zijn verblijfspasje in Duitsland is verlopen, betekent volgens de minister niet dat eisers asielstatus is komen te vervallen. De minister wijst daarbij ook op informatie die hij via de Liaison-officer heeft verkregen van Duitse autoriteiten van 11 februari 2025 waarin zij bevestigen dat eiser nog steeds internationale bescherming geniet in Duitsland. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat terugkeer naar Duitsland een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) oplevert.

Beoordeling van de beroepsgronden

6. Eiser voert aan dat de minister moet toetsen aan artikel 3.106a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) of er een zodanige band is met de andere lidstaat dat in redelijkheid van eiser verwacht kan worden dat hij teruggaat naar die lidstaat. Eiser handhaaft zijn standpunt dat hij geen verblijfsstatus in Duitsland heeft, maar dat die verblijfsstatus geldt voor een persoon genaamd [naam] , geboren op [geboortedatum] 1993, van Syrische nationaliteit. Eiser vreest vanwege identiteitsfraude in Duitsland voor een gevangenisstraf.
7. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat eiser zelf onder een andere naam en met de gestelde Syrische nationaliteit in Duitsland internationale bescherming heeft aangevraagd en gekregen. Omdat hij, weliswaar met die valse gegevens, de internationale bescherming heeft in Duitsland, kan daarmee ook worden aangenomen dat de band van eiser met Duitsland groter is dan die met Nederland op grond van artikel 3.106a, tweede lid, van het Vb.
8. Eiser vreest bij terugkeer naar Duitsland te worden vervolgd voor identiteitsfraude. De rechtbank overweegt dat van belang is dat eiser internationale bescherming heeft Duitsland. Of sprake is van een gevangenisstraf vanwege identiteitsfraude heeft eiser niet aannemelijk gemaakt en dit is evenmin ter boordeling aan de minister. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eventuele vervolging wegens identiteitsfraude een onzekere toekomstige gebeurtenis is en bovendien het gevolg van eisers eigen keuze om onder valse personalia asiel in Duitsland aan te vragen. Ook kan eiser tegen eventuele vervolging in Duitsland wegens identiteitsfraude in Duitsland rechtsmiddelen instellen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit voor hem niet mogelijk zou zijn. De grond faalt dan ook.
9. Voorts voert eiser aan dat hij in Duitsland slachtoffer is geworden van fraude en daardoor schulden heeft. Ook heeft hij moeten werken onder zeer slechte arbeidsomstandigheden waardoor hij gezondheidsklachten kreeg.
10. De rechtbank overweegt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser deze medische problemen, de arbeidsomstandigheden en dat hij slachtoffer is van fraude niet heeft onderbouwd met stukken. Van eiser mag worden verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen wendt tot de daarvoor bestemde organisaties in Duitsland. Omdat eiser internationale bescherming heeft in Duitsland, heeft eiser dezelfde rechten als de Duitse burgers en kan eiser in Duitsland indien nodig hiervoor hulp krijgen.
11. De minister gaat er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel terecht van uit dat de Duitse autoriteiten een statushouder, als hij daarom vraagt, kunnen en willen beschermen tegen veiligheidsproblemen in Duitsland. Van een statushouder mag worden verwacht dat hij in de lidstaat waar hij internationale bescherming geniet, probeert zijn rechten die voortvloeien uit zijn status te effectueren. Dit betekent onder meer dat een statushouder wordt geacht om in geval van veiligheidsproblemen hulp of bescherming te vragen bij de (desnoods hogere) autoriteiten van die lidstaat.
12. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen concrete aanwijzingen heeft aangedragen die erop wijzen dat hij bij terugkeer naar Duitsland een risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Gelet hierop en op het interstatelijk vertrouwensbeginsel is de minister er terecht van uitgegaan dat eiser een dergelijk risico in Duitsland niet loopt en hoefde verweerder geen nader onderzoek te doen naar de door eiser gestelde problemen in Duitsland.

Conclusie en gevolgen

13. De minister heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk - Salomons, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 juni 2025

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.