ECLI:NL:RBDHA:2025:14205

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
NL25.21075
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake asielaanvraag door gebrek aan procesbelang

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser, die van mening was dat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister ontving de aanvraag op 2 januari 2024 en had volgens de wet binnen zes maanden moeten beslissen. Eiser heeft de minister op 9 april 2025 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep, wat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet is toegestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de beslistermijn aanvankelijk had verlengd, maar deze verlenging was later ingetrokken, waardoor de oorspronkelijke termijn van zes maanden weer van toepassing was.

De rechtbank heeft eerder op 26 juni 2025 uitspraak gedaan op een ander beroep van eiser, waarbij de minister was opgedragen om binnen acht weken een nader gehoor af te nemen en een besluit te nemen op de aanvraag. Aangezien de rechtbank al een nadere beslistermijn had opgelegd, had eiser geen procesbelang meer bij de beoordeling van het huidige beroep. De rechtbank heeft daarom het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier A.W. van Eerden.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.21075
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. E. Arslan),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat de minister volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).

Overwegingen

1. De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
3. De minister heeft de aanvraag op 2 januari 2024 ontvangen. De minister moet uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.3 Eiser heeft de minister op 9 april 2025 in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
1. Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
3 Artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Aanvankelijk heeft de minister de beslistermijn onder toepassing van WBV 2023/26 met negen maanden verlengd. De minister heeft deze WBV echter weer ingetrokken (IB 2025/28). Als gevolg hiervan geldt voor alle asielaanvragen die zijn ingediend vanaf 1 januari 2024 weer een beslistermijn van zes maanden.
4. Er is beroep ingesteld op 9 augustus 2024 en op 7 mei 2025. Inmiddels heeft deze rechtbank en zittingsplaats op 26 juni 2025 uitspraak gedaan op het beroep van 9 augustus 20244. Daarbij heeft de rechtbank de minister opgedragen om binnen acht weken na de dag van verzending van die uitspraak een nader gehoor af te nemen en binnen acht weken na het nader gehoor een besluit op de aanvraag bekend te maken.
5. De rechtbank heeft aan de minister dus al een nadere beslistermijn opgelegd. Met dit beroep kan eiser niet iets anders bereiken. Hij heeft daarom geen procesbelang meer bij de beoordeling van dit beroep. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.
4 Zaaknummer NL24.31409.
t