ECLI:NL:RBDHA:2025:14217

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
NL24.41361
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Turkse eiser met Koerdische achtergrond en militaire dienstplicht

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van een Turkse eiser, die van Koerdische afkomst is en vreest voor vervolging bij terugkeer naar Turkije. De eiser heeft op 3 november 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie op 11 oktober 2024 afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 31 maart 2025 behandeld, waarbij de eiser zijn bezwaren tegen de afwijzing heeft toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de asielaanvraag ongegrond heeft verklaard, omdat de problemen die de eiser ondervindt niet als zwaarwegend genoeg worden beschouwd om als vluchteling te worden erkend. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder zijn bezwaren tegen de militaire dienstplicht en zijn betrokkenheid bij de Democratische Partij van de Volkeren (HDP), beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op vervolging of ernstige schade bij terugkeer naar Turkije. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, maar heeft de minister wel veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eiser, omdat er een gebrek was in de ondertekening van het bestreden besluit.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41361
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: J.P. Arts).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven
.Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Eiser heeft op 3 november 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1999. De minister heeft met het bestreden besluit van 11 oktober 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
5. De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Cortes als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
6. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is uit Turkije vertrokken, omdat hij de militaire dienstplicht in Turkije niet wil vervullen. Hij wil namelijk niet ingezet worden tegen zijn eigen etnische bevolkingsgroep, de Koerden. Ook wil eiser niet in militaire dienstplicht, omdat hij dan moet zweren op de Turkse vlag en moet verklaren bereid zijn te sterven voor Turkije. Hij vreest bij terugkeer gearresteerd en slecht behandeld te worden als dienstplichtontduiker. Verder vreest eiser bij terugkeer in de problemen te komen, omdat hij actief is geweest voor de Democratische Partij van de Volkeren (HDP). Hij heeft diverse werkzaamheden voor de partij verricht, zoals het helpen bij verkiezingen en het informeren van mensen op straat over HDP. Verder heeft hij deelgenomen aan demonstraties. Ook vreest hij bij terugkeer naar Turkije in de problemen te komen vanwege zijn Koerdische achtergrond. Als gevolg van die afkomst heeft eiser te maken gehad met discriminatie. Zo heeft eiser verklaard zijn baan te zijn kwijtgeraakt vanwege zijn etniciteit, zien zijn buren hem als terrorist en is zijn auto beschadigd omdat er een kentekenplaat op de auto zat die afkomstig is uit een regio waar voornamelijk Koerden wonen.
Het bestreden besluit
7. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Militaire dienstplicht;
3. Sympathisant van de HDP; en
4. Problemen vanwege Koerdische etniciteit.
8. De minister heeft de elementen geloofwaardig geacht, maar heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond omdat volgens de minister de problemen niet zo zwaarwegend zijn dat hij een vluchteling is zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Turkije. Met betrekking tot de dienstplicht heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij tegen zijn eigen etnische bevolkingsgroep zal moeten vechten, of dat hij handelingen zal moeten verrichten die oorlogsmisdaden vormen. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij weigering van het vervullen van de dienstplicht onevenredig bestraft zal worden. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij diepgewortelde gewetensbezwaren heeft tegen de dienstplicht. Ten aanzien van eisers betrokkenheid bij en activiteiten voor de HDP heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zijn activiteiten van dien aard waren dat hij persoonlijk onder de aandacht is komen te staan bij de autoriteiten. Tot slot stelt de minister zich op het standpunt dat de discriminatie die eiser heeft meegemaakt vanwege zijn Koerdische etniciteit geen dusdanig ernstige beperking heeft opgeleverd voor zijn bestaansmogelijkheden dat het voor hem onmogelijk was om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. De minister concludeert daarom dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b van de Vreemdelingenwet (Vw).

Ondertekening bestreden besluit

9. Eiser voert ten eerste aan dat het bestreden besluit is ondertekend namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terwijl de bevoegdheid om te beslissen sinds 2 juli 2024 bij de minister van Asiel en Migratie ligt. Daarmee kent het bestreden besluit een gebrek.
10. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit inderdaad ten onrechte is genomen en ondertekend uit naam van de staatssecretaris. Ter zitting heeft eiser onderkend dat dit gebrek gepasseerd kan worden met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank is van oordeel dat dit ook in dit geval kan. Niet in geschil is namelijk dat het bestreden besluit is genomen en ondertekend door een ambtenaar die daar op grond van mandaat bevoegd was. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat eiser door de onjuiste ondertekening in zijn belangen is geschaad.

Nieuw voornemen

11. Eiser heeft in het beroepschrift aangevoerd dat de minister een nieuw voornemen had moeten uitbrengen, omdat er in het bestreden besluit gebruik is gemaakt van de Werkinstructie (WI) 2024/6 geloofwaardigheidsbeoordeling, terwijl ten tijde van het nemen van het voornemen de voorgaande WI 2014/10 nog van kracht was. Ter zitting heeft eiser deze grond laten vallen.

HDP-sympathisant en activiteiten

12. Eiser voert aan dat de minister niet heeft onderkend dat nu aannemelijk is geacht dat hij een sympathisant van de HDP is en betrokken is geweest bij HDP activiteiten, hij reeds daarom een gegronde vrees voor vervolging heeft. Hij behoort daardoor immers tot het risicoprofiel “HDP-leden en -activisten” zoals genoemd in paragraaf C7/34.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Daarbij staat eisers familie bekend als aanhangers van de HDP. Verder verwijst eiser naar wat in het Algemeen Ambtsbericht van Turkije van augustus 2023 is vermeld over de behandeling van familieleden van HDP-leden.
13. Het zijn van HDP-lid en/of -activist is in het landenbeleid van Turkije aangemerkt als risicoprofiel. In paragraaf C2/2.4 van de Vc is bepaald dat het behoren tot een groep, aangemerkt als risicoprofiel, op zichzelf niet voldoende is voor vluchtelingschap of subsidiaire bescherming. Als een vreemdeling binnen een risicoprofiel valt, dan worden de individuele omstandigheden van het geval beoordeeld, afgezet tegen de positie van de groep en algemene (veiligheidssituatie) in het land van herkomst. Aan de hand van de individuele omstandigheden zoals de persoonlijke omstandigheden, de verrichte activiteiten en eventuele eerdere gebeurtenissen, wordt beoordeeld of de vreemdeling een reëel risico op vervolging of ernstige schade loopt of heeft gelopen.
14. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn politieke overtuiging en betrokkenheid bij de HDP gegronde vrees heeft voor vervolging of dat bij terugkeer een reëel risico bestaat op ernstige schade. Niet in geschil is dat eiser geen lid is geweest van de HDP. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn activiteiten voor de HDP meer dan marginaal van aard waren. In dit kader heeft de minister erop mogen wijzen dat eiser niet consistent is geweest over de mate waarin hij betrokken is geweest bij die activiteiten. Zo heeft hij in een politieverhoor van 3 november 2022 verklaard wel aangesloten te zijn bij de HDP en hij naar bijeenkomsten is gegaan maar dat hij niet heel actief was, terwijl hij in het nader gehoor heeft verklaard dat hij aan meer dan 50 demonstraties heeft deelgenomen, daarbij soms als begeleider fungeerde, waarnemer was voor de HDP bij verkiezingen en daarnaast ook flyerde voor de HDP. Verder heeft de minister mogen betrekken dat in het geheel geen bewijsmateriaal is overgelegd van de activiteiten zoals eiser die in het nader gehoor stelt te hebben verricht, terwijl dit gelet op die gestelde activiteiten wel van hem mocht worden verwacht. Daarnaast heeft de minister terecht betrokken dat eiser zelf heeft verklaard geen grote problemen met de Turkse autoriteiten te hebben ondervonden als gevolg van zijn activiteiten voor de HDP. Dat er in eisers familie zodanige HDP-leden of -activisten zijn die maken dat hij als gevolg daarvan in de negatieve belangstelling staat, is evenmin onderbouwd.
Militaire dienstplicht
15. Eiser voert aan dat de minister niet mag eisen dat er bij weigering van de dienstplicht wegens gewetensbezwaren sprake is van een ‘diepgewortelde overtuiging’. Hierbij verwijst eiser naar het arrest S. en A. van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 21 september 2023 (ECLI:EU:C:2023:688) waaruit blijkt dat aan politieke overtuigingen een brede betekenis moet worden toegekend en niet mag worden verlangd dat deze diepgeworteld zijn. Gezien eisers dienstweigering voortvloeit uit politieke overtuiging en bij een politieke overtuiging diepgeworteldheid niet mag worden geëist, mag in het verlengde daarvan ook bij eisers dienstweigering geen diepgeworteldheid worden verlangd, stelt eiser. Subsidiair voert eiser aan dat er wel degelijk sprake is van diepgewortelde gewetensbezwaren als bedoeld in het beleid. De minister heeft in het bestreden besluit onvoldoende begrepen wat in essentie de reden is dat appellant de dienstplicht ontduikt. De diepgewortelde overtuiging vloeit voort uit het feit dat de Turkse overheid de Koerden marginaliseert, onderdrukt, vervolgd en hun identiteit ontkent. Verder wijst eiser op een bericht van de Raad van Europa van 19 juni 2024, dat ertoe strekt dat er geen wetgeving is die dienstweigering mogelijk maakt. Ook wijst eiser op een rapport van 12 mei 2023 van het European Bureau for Conscentious Objection, waaruit dat ook volgt en waarin voorbeelden worden genoemd van vervolging van gewetensbezwaarden. Ook is verwezen naar wat in het Algemeen Ambtsbericht Turkije van augustus 2023 is vermeld over schendingen van mensenrechten bij arrestaties en detentie in Turkije.
15.1
Het primaire betoog slaagt niet. De uitleg van het begrip ‘politieke overtuiging’ in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Kwalificatierichtlijn (Kri), waar het door eiser genoemde arrest op ziet, is immers iets anders dan de beoordeling in hoeverre aannemelijk is dat bij iemand sprake is van substantiële gewetensbezwaren tegen de dienstplicht, waarvan de beoordeling nader is ingevuld in paragraaf C2/3.2.7 van de Vc. In wat door eiser is aangevoerd ziet de rechtbank geen grond om aan te nemen dat dit arrest van enig belang is voor laatstgenoemde beoordeling of dat de minister deze beoordeling in het beleid niet zo heeft mogen invullen.
15.2
Het subsidiaire betoog slaagt evenmin. De minister heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ernstige onoverkomelijke gewetensbezwaren tegen de dienstplicht heeft. Hierbij heeft hij mogen betrekken dat eiser hierover wisselend heeft verklaard, in die zin dat hij enerzijds heeft verklaard dat hij helemaal niet wil vechten en anderzijds dat hij geen probleem heeft om in dienst te gaan zolang hij geen misdaden tegen de mensheid hoeft te plegen. De verwijzing naar de zienswijze van eiser op de situatie van Koerden in Turkije maakt niet dat dergelijke ernstige onoverkomelijke gewetensbezwaren hadden moeten worden aangenomen.
15.3
Ook overigens is niet onderbouwd waarom de dienstplicht van eiser tot vluchtelingschap of een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer leidt. Niet is gebleken dat de kans reëel is dat eiser bij het vervullen van de dienstplicht oorlogsmisdaden zal moeten plegen. Hoewel in het ambtsbericht wel staat dat Koerdische dienstplichtigen kunnen worden gelegerd in Zuidoost-Turkije, waar de Turkse strijdkrachten in conflict waren met de PKK, staat er ook dat dienstplichtigen in beginsel niet werden ingezet bij gevechtshandelingen. De minister heeft terecht gesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat dit voor eiser anders zal zijn. Verder heeft de minister mogen betrekken dat blijkens landeninformatie de dienstplicht ook kan worden afgekocht, waarna één maand militaire basistraining moet worden gedaan. Dat, zoals eiser stelt, hij ook principiële bezwaren heeft tegen die basistraining, heeft de minister niet aannemelijk hoeven vinden. Ten slotte is in het ambtsbericht van 2025 vermeld dat er geen informatie is gevonden waaruit duidelijk werd dat dienstplichtontduikers en deserteurs onevenredig werden bestraft indien zij, onder meer, een bepaalde etniciteit hadden. De minister heeft gelet hierop en gelet op de verklaringen van eiser dat hij tot nu toe alleen boetes heeft gekregen, terecht het standpunt ingenomen dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser een gegronde vrees heeft voor een onevenredige of discriminatoire bestraffing.
Samenhang
16. Tot slot voert eiser aan dat de minister de politieke overtuiging van eiser ten onrechte niet in samenhang heeft bezien met zijn Koerdische etniciteit, de dienstweigering en het feit dat zijn familie bekend staat als aanhangers van de HDP. Op basis hiervan is aannemelijk dat sprake is van gegronde vrees bij terugkeer, aldus eiser.
17. De minister heeft in het bestreden besluit uitdrukkelijk het standpunt ingenomen dat de asielmotieven ook in samenhang niet tot de conclusie leiden dat eiser gegronde vrees heeft of een reëel risico op ernstige schade. Mede gelet op wat hiervoor over de asielmotieven is overwogen, volgt de rechtbank de minister hierin. Tegen het standpunt van de minister dat de door eiser gestelde problemen vanwege zijn Koerdische etniciteit niet ernstig genoeg is voor vluchtelingschap, geen gronden aangevoerd. Verder heeft de minister in het kader van de samenhang terecht benadrukt dat eiser niet concreet heeft gemaakt waarom aannemelijk is dat hij persoonlijk in de negatieve belangstelling is komen te staan van de Turkse autoriteiten en daardoor bij terugkeer gevaar loopt.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt wel een vergoeding van zijn proceskosten gelet op het onder rechtsoverweging 9 en 10 geconstateerde gebrek. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt €1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de minister tot betaling van €1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, in aanwezigheid van mr. W.J.T. Twijnstra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij 40 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.