In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie. De man, die eerder verplicht was om € 1.763,- per maand aan de vrouw te betalen, verzocht de rechtbank om deze alimentatie per 6 maart 2024 op nihil te stellen. Hij stelde dat de vrouw sinds april 2024 als tandarts werkzaam was en in haar eigen levensonderhoud kon voorzien. De vrouw betwistte dit en gaf aan dat zij pas vanaf 2 september 2024 als zelfstandig ondernemer werkzaam was en dat haar werkzaamheden voor die datum in het kader van haar stage waren, waarvoor zij geen vergoeding ontving.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het was duidelijk dat de vrouw sinds 2 september 2024 in haar eigen levensonderhoud kon voorzien. De rechtbank oordeelde dat de man onvoldoende had aangetoond dat de vrouw in de periode voor 2 september 2024 inkomsten had genoten. De rechtbank concludeerde dat de partneralimentatie per 2 september 2024 op nihil moest worden gesteld, maar dat er geen aanleiding was om dit eerder te doen. De beschikking van het gerechtshof van 6 maart 2024, waarin de vrouw recht had op partneralimentatie, was in kracht van gewijsde gegaan en gold tot 6 juni 2024.
De rechtbank heeft de man in zijn verzoek ontvangen, maar de wijziging van de partneralimentatie werd pas per 2 september 2024 doorgevoerd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte werd afgewezen.