ECLI:NL:RBDHA:2025:14231

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
C/09/672806 / FA RK 24-6767
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie in het kader van echtscheiding met betrekking tot wijzigingsgrond en inkomen van de vrouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie. De man, die eerder verplicht was om € 1.763,- per maand aan de vrouw te betalen, verzocht de rechtbank om deze alimentatie per 6 maart 2024 op nihil te stellen. Hij stelde dat de vrouw sinds april 2024 als tandarts werkzaam was en in haar eigen levensonderhoud kon voorzien. De vrouw betwistte dit en gaf aan dat zij pas vanaf 2 september 2024 als zelfstandig ondernemer werkzaam was en dat haar werkzaamheden voor die datum in het kader van haar stage waren, waarvoor zij geen vergoeding ontving.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het was duidelijk dat de vrouw sinds 2 september 2024 in haar eigen levensonderhoud kon voorzien. De rechtbank oordeelde dat de man onvoldoende had aangetoond dat de vrouw in de periode voor 2 september 2024 inkomsten had genoten. De rechtbank concludeerde dat de partneralimentatie per 2 september 2024 op nihil moest worden gesteld, maar dat er geen aanleiding was om dit eerder te doen. De beschikking van het gerechtshof van 6 maart 2024, waarin de vrouw recht had op partneralimentatie, was in kracht van gewijsde gegaan en gold tot 6 juni 2024.

De rechtbank heeft de man in zijn verzoek ontvangen, maar de wijziging van de partneralimentatie werd pas per 2 september 2024 doorgevoerd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte werd afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 24-6767
Zaaknummer: C/09/672806
Datum beschikking: 23 juli 2025

Alimentatie

Beschikking op het op 19 september 2024 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S. Bouddount te Weesp.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. L. Roumen te Leidschendam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift.
Op 25 juni 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de man met zijn advocaat;
  • de vrouw met haar advocaat.
Van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.

Feiten

  • Partijen zijn gehuwd geweest van [dag 1] 2013 tot [dag 2] 2022.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 21 maart 2021 is – voor zover hier aan de orde – in het kader van de voorlopige voorzieningen onder meer bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 21 maart 2021 voorlopig een partneralimentatie van € 1.763,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 1 juni 2022 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man te betalen partneralimentatie afgewezen.
  • Bij beschikking van het gerechtshof Den Haag (het hof) van 6 maart 2024 is de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de partneralimentatie vernietigd en is bepaald dat de man met ingang van 6 maart 2024 aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud een bedrag van € 1.719,- per maand verschuldigd is, de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 10 oktober 2024 is het verzoek van de man afgewezen om de voorlopige partneralimentatie van € 1.763,-, die is vastgesteld in de beschikking van deze rechtbank van 21 maart 2021, op nihil te stellen.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man luidt om – met wijziging van de beschikking van het hof– met ingang van 6 maart 2024 de partneralimentatie op nihil te stellen, althans op een zodanig bedrag en met zodanige datum van ingang als de rechtbank juist acht vast te stellen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De vrouw voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Ontvankelijkheid
Tussen partijen is in geschil per wanneer een wijzigingsgrond zoals bedoeld in artikel 1:401 BW zich voordoet.
De man stelt dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die maken dat de partner-alimentatie op nihil gesteld moet worden met ingang van 6 maart 2024. De man voert daartoe onder andere aan dat de vrouw sinds april 2024 werkzaam is als tandarts en dus in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Daarnaast staat de vrouw sinds september ingeschreven in het BIG-register als tandarts en staat zij ook ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als zelfstandig ondernemer.
De vrouw betwist dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden per 6 maart 2024. De vrouw erkent dat zij met ingang van 2 september 2024 werkzaam is als zelfstandig ondernemer bij een tandartsenpraktijk. Pas met ingang van 2 september 2024 is er daarom een wijziging van omstandigheden die een nihilstelling van de partneralimentatie rechtvaardigt volgens de vrouw.
De rechtbank zal de man ontvangen in het verzoek. De vrouw betwist de wijziging van omstandigheden per 6 maart 2024, maar geeft aan dat vanaf 2 september 2024 wel sprake is van een wijziging van omstandigheden.
Inhoudelijke beoordeling
Het is de rechtbank duidelijk geworden dat het geschilpunt tussen partijen ziet op de vraag wanneer de partneralimentatie op nihil gesteld moet worden. Dat de vrouw sinds 2 september 2024 werkzaam is als tandarts heeft zij erkend en zij heeft zelf ook al aan de man bericht dat de partneralimentatie per die datum niet meer betaald hoeft te worden.
De man verzoekt de beschikking van het hof van 6 maart 2024 te wijzigen en de daarin bepaalde partneralimentatie per 6 maart 2024 op nihil te stellen. Volgens de man heeft de vrouw vanaf die tijd als tandarts en geld verdiend. De man vindt daarom dat de vrouw de partneralimentatie, die zij na 6 maart 2024 ontvangen heeft niet had mogen krijgen. Zij kon door haar werkzaamheden zelf in haar levensonderhoud voorzien.
De vrouw is het niet eens met het verzoek van de man. Volgens haar waren de werkzaamheden in de door de man genoemde periode werkzaamheden in het kader van haar stage om een BIG-registratie te krijgen. De vrouw heeft hier geen geld mee verdiend. Daarnaast voert de vrouw aan dat het hof heeft bepaald in de beschikking van 6 maart 2024 dat zij partneralimentatie ontvangt, omdat zij hoofdverzorger is van het minderjarige kind van partijen en daarnaast een opleiding doet. Het hof heeft daarom bepaald dat zij niet de tijd en ruimte heeft om voldoende in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Die omstandigheden zijn in de door de man genoemde periode niet gewijzigd. Een wijziging van de beschikking van het gerechtshof is daarom niet aan de orde volgens de vrouw. Verder is door de vrouw naar voren gebracht dat de voorlopige partneralimentatie die is vastgesteld door de rechtbank bij beschikking van 21 maart 2021 doorloopt tot 6 juni 2024, te weten de datum dat de beschikking van het hof in kracht van gewijsde is gegaan.
De rechtbank stelt voorop dat zij concludeert dat de man niet in cassatie is gegaan tegen de beschikking van het gerechtshof van 6 maart 2024. Die beschikking is daarom in kracht van gewijsde gegaan op 6 juni 2024. Daarmee is de voorlopige voorziening niet meer van kracht en geldt vanaf 6 maart 2024 een partneralimentatie van € 1.719,- per maand.
De rechtbank overweegt dat de door de man naar voren gebrachte argumenten zien op de omstandigheid dat de vrouw volgens hem in de periode navolgend op de beschikking van het hof gewerkt heeft als tandarts. De rechtbank oordeelt dat het in deze zaak niet gaat om de vraag of zij gewerkt heeft, maar om de vraag of zij daarmee (voldoende) inkomen heeft gegenereerd. Tussen partijen is namelijk niet in geschil dat de vrouw werkzaamheden heeft verricht bij een tandartsenpraktijk maar of zij daarmee inkomen heeft gegeneerd. Daarbij komt dat het hof heeft overwogen dat de vrouw recht heeft op partneralimentatie zolang zij hoofdverzorger van de minderjarige is en een opleiding volgt waardoor zij geen inkomen kan genereren.
De vrouw heeft aangegeven dat zij in het kader van haar opleiding tot tandarts als stagiaire werkzaam is geweest in de periode na de beschikking van het hof. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat zij in die periode werkzaamheden heeft verricht. Dat blijkt ook uit de getoonde video waarop de receptioniste bevestigt dat de vrouw werkzaamheden als tandarts verricht in haar stageperiode. De man stelt dat zij met die werkzaamheden geld heeft verdiend. De vrouw heeft dit betwist. Het had op de weg van de man gelegen om te onderbouwen dat de vrouw gedurende haar stage inkomsten heeft genoten. Dat heeft de man naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gedaan.
De man stelt dat het aan de vrouw is om te onderbouwen dat zij geen inkomsten heeft genoten door het overleggen van een stageovereenkomst waaruit blijkt dat zij geen vergoeding krijgt gedurende de stage. De vrouw heeft betwist dat in haar geval de afspraken over de stage schriftelijk zijn vastgelegd. De rechtbank overweegt dat het gebruikelijk is bij een stage om de afspraken schriftelijk vast te leggen maar dat gebeurt uiteraard niet in alle gevallen. Ook hier ligt het op de weg van de man om het bestaan van een schriftelijke stageovereenkomst aan te tonen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man dat onvoldoende gedaan.
Alles overwegende ziet de rechtbank geen aanleiding om de partneralimentatie op nihil te stellen op de datum zoals door de man verzocht. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de partneralimentatie op nihil te stellen op een andere datum die gelegen is voor 2 september 2024. Het staat vast dat de vrouw sinds 2 september 2024 werkzaam is als tandarts en voldoende inkomsten heeft om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De rechtbank zal daarom de partneralimentatie op nihil stellen per 2 september 2024.

Beslissing

De rechtbank:
stelt de door de man de betalen partneralimentatie met ingang van 2 september 2024 op nihil;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. Perniciaro, rechter, bijgestaan door
mr. E.M. van Middelkoop als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 23 juli 2025.