3.1.Verweerder vindt beide asielmotieven geloofwaardig. Verweerder vindt de discriminatie die eiser heeft ervaren, omdat hij Jezidi is, niet zwaarwegend genoeg om gegronde vrees voor vervolging aan te nemen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van de discriminatie zo ernstig in zijn bestaansmogelijkheden wordt beperkt dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. Verweerder gaat ervan uit dat eiser terug kan keren naar het vluchtelingenkamp in de Koerdische Autonome Regio (KAR), waar hij de laatste jaren heeft verbleven. Verweerder merkt dit kamp aan als normale woon- en verblijfplaats. Daarnaast vindt verweerder dat de persoonlijke vrees ten aanzien van de haatpreken niet aannemelijk is gemaakt. Ook volgt verweerder eisers vrees voor de strijdende groeperingen niet. Daarnaast vindt verweerder dat eiser geen individuele omstandigheden heeft aangedragen die erop wijzen dat eiser meer risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld. Verweerder vindt daarom dat eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Irak een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser zich niet onverwijld heeft gemeld.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan. Verweerder heeft ten onrechte niet onderkend dat de vluchtelingenkampen in de KAR voor eiser niet als normale woon- en verblijfplaats kunnen gelden in het licht van de overgelegde landeninformatie. Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom het voor eiser mogelijk is om veilig terug te keren naar [plaats 1] of het vluchtelingenkamp in de KAR en zich daar opnieuw te vestigen. Daarnaast stelt eiser dat verweerder zich op het landenbeleid beroept zonder inzichtelijk te maken hoe de recente informatie over haatpreken is meegewogen in het bestreden besluit. Ten slotte stelt eiser dat de asielaanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond is afgedaan en dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het niet als verschoonbaar wordt gezien dat eiser na aankomst in Nederland korte tijd op adem is gekomen bij een vriend voordat hij asiel heeft aangevraagd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank beoordeelt of verweerder eisers asielaanvraag kon afdoen als kennelijk ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Verweerder heeft het inreisverbod op zitting ingetrokken. Dit betekent dat het beroep op dit onderdeel gegrond is. Verweerder mocht de asielaanvraag van eiser wel afwijzen. Op dat onderdeel is het beroep daarom ongegrond. Hieronder legt de rechtbank uit hoe en waarom zij tot deze conclusie is gekomen.
Mocht verweerder vinden dat eiser bij terugkeer geen reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM?
6. Op zitting is duidelijk geworden dat verweerder, waar hij het heeft over de “terugkeer” van eiser, doelt op terugkeer naar het vluchtelingenkamp in [plaats 2] , waar hij voor zijn vertrek uit Irak heeft verbleven. Voor zover eisers beroepsgronden zien op door hem gesteld gevaar bij terugkeer naar [plaats 1] behoeven deze daarom geen bespreking.
7. Uit vaste rechtspraak van het EHRMvolgt dat, om binnen de reikwijdte van de bescherming van artikel 3 van het EVRM te vallen, de behandeling een ‘minimum level of severity’ moet bereiken. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval, zoals de duur van de behandeling, de fysieke en mentale gevolgen ervan, en in sommige gevallen het geslacht, de leeftijd en de gezondheid van betrokkene.Verder volgt uit de rechtspraak van het EHRM dat het enkele feit dat een persoon terugkeert naar een land waar zijn economische positie slechter zal zijn dan in het land waar hij verblijft, niet voldoende is om te oordelen dat artikel 3 van het EVRM in dat geval zal worden geschonden.