In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van de erkenning van een meerderjarige. Verzoekster, geboren op [geboortedatum 1] 1997, heeft op 5 maart 2025 een verzoek ingediend om de erkenning door de man, die haar als kind erkend heeft, te vernietigen. De man heeft ingestemd met het verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster en de man een complexe relatie hebben, gekenmerkt door veelvuldige echtscheidingen en een onveilige thuissituatie. Verzoekster heeft aangegeven dat zij onder druk heeft ingestemd met de erkenning, wat heeft geleid tot ernstige emotionele gevolgen voor haar. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank oordeelt dat de strikte toepassing van de wet in dit geval een ongerechtvaardigde inmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven van verzoekster zou betekenen. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot vernietiging van de erkenning toegewezen, met de beslissing dat de erkenning door de man geacht wordt nimmer gevolg te hebben gehad. De beschikking is uitgesproken ter openbare zitting en de griffier is opgedragen om een afschrift van de beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand.