ECLI:NL:RBDHA:2025:1429

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
24/9324
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering digitale hoorzitting in bezwaarprocedure door commissie van bezwaar en beroep

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker behandeld. Verzoeker, woonachtig in Duitsland, is het niet eens met de beslissing van de commissie van bezwaar en beroep om de hoorzitting fysiek te laten plaatsvinden. Hij heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en verzocht om een digitale hoorzitting, vanwege de lange reistijd. De voorzieningenrechter oordeelt dat de weigering van verweerder om de hoorzitting digitaal te faciliteren een procedurebeslissing is in de zin van artikel 6:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze beslissing is genomen in het kader van de voorbereiding op de beslissing op bezwaar die door het college van bestuur van de Universiteit Leiden zal worden genomen. De voorzieningenrechter stelt vast dat deze beslissing niet vatbaar is voor bezwaar of beroep, tenzij deze de belanghebbende rechtstreeks in zijn belang treft, wat in dit geval niet is aangetoond.

De voorzieningenrechter concludeert dat er geen spoedeisend belang is bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Verzoeker kan zijn bezwaren tegen de gang van zaken omtrent de hoorzitting naar voren brengen in een eventuele beroepsprocedure na de beslissing op bezwaar. Aangezien het spoedeisend belang ontbreekt, wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/9324

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 januari 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats] (Duitsland), verzoeker

en

de commissie van bezwaar en beroep, verweerder

(gemachtigde: mr. E.M.A. van der Linden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de brief van verweerder van 14 november 2024 waarin is medegedeeld dat de hoorzitting fysiek plaats zal vinden.
1.1.
Verzoeker is in beroep gegaan tegen deze brief en heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
1.2.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoeker is in bezwaar gegaan tegen twee besluiten van het college van bestuur van de Universiteit Leiden. Verweerder geeft, als de commissie van bezwaar en beroep, advies aan het college van bestuur van de universiteit Leiden over deze zaken [1] . Op 23 oktober 2024 heeft verzoeker een brief ontvangen van verweerder waarin hij is uitgenodigd voor een fysieke hoorzitting. Verzoeker heeft hierop op 29 oktober 2024 aangegeven dat hij een digitale hoorzitting wenst. Dit vanwege de lange reistijd vanuit Duitsland. Verweerder heeft op 14 november 2024 dit verzoek afgewezen. Bij e-mail van 18 november 2024 is verweerder bij deze afwijzing gebleven.
Wat vindt verzoeker?
3. Kort samengevat stelt verzoeker zich op het standpunt dat verweerder onrechtmatig heeft geweigerd om de hoorzitting digitaal te faciliteren door alleen in algemene zin aan te voeren dat niet telefonisch dan wel digitaal gehoord wordt. Deze weigering is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Er is sprake van een schending van de hoorplicht. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verzoeker verwezen naar een aantal arresten van de Hoge Raad [2] . Verzoeker wil met zijn verzoek bewerkstelligen dat hij alsnog in de bezwaarschriftprocedure gehoord wordt.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. Voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld, moet eerst worden beoordeeld of er sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
5.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de weigering van verweerder de hoorzitting digitaal te laten plaatsvinden een procedurebeslissing in de zin van artikel 6:3 van de Awb is. Deze beslissing is genomen in het kader van de voorbereiding op de beslissing op bezwaar die door het college van bestuur zal worden genomen. Zo een beslissing is niet vatbaar voor bezwaar of beroep. Dat is alleen anders indien deze beslissing de belanghebbende, los van het voor te bereiden besluit, rechtstreeks in zijn belang treft. Dat van deze uitzondering sprake is, is de voorzieningenrechter niet gebleken. Immers kan verzoeker zijn eventuele procedurele of inhoudelijke bezwaren tegen de gang van zaken omtrent de hoorzitting na de te nemen beslissing op bezwaar in beroep daartegen naar voren brengen. Nu verzoeker niet heeft toegelicht waarom deze eventuele beroepsprocedure niet kan worden afgewacht is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van spoedeisend belang.
5.2.
Nu het spoedeisend belang ontbreekt kan de door verzoeker gevraagde voorziening alleen dan nog worden getroffen als het handelen van verweerder evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is. Daar zijn geen aanwijzingen voor.
6. Beide partijen hebben verzocht om, indien mogelijk, gelijk ook uitspraak te doen op het beroep. Nu er in deze procedure geen zitting is geweest kan de voorzieningenrechter, gelet op hetgeen is bepaald in artikel 8:86, eerste lid van de Awb, niet ook uitspraak doen in de hoofdzaak.

Conclusie en gevolgen

7. Omdat een spoedeisend belang ontbreekt, is het verzoek kennelijk ongegrond en wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.T. van Bruggen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Regelement van orde commissie voor de beroep- en bezwaarschriften.
2.Zie de uitspraken van de Hoge Raad van 29 januari 2016, ECLI:HR:2016:114 en van 14 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2306.