ECLI:NL:RBDHA:2025:1431

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
24/9948
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake verzoek om voorschot bij Dienst Toeslagen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvraag tot betaling van een voorschot door de Dienst Toeslagen. Verzoekster had eerder een aanvraag tot herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag ingediend en had al een voorschot ontvangen, maar haar tweede verzoek om een voorschot werd afgewezen op basis van het beleid van verweerder dat slechts eenmalig een voorschot kan worden verstrekt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster zich in een spoedeisende financiële situatie bevindt, waarbij haar woning dreigt te worden ontruimd als zij niet tijdig haar huur kan betalen. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoekster afgewogen tegen het beleid van verweerder en geconcludeerd dat de gevolgen voor verzoekster zwaarwegend zijn. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten om het verzoek om een voorschot gedeeltelijk toe te wijzen en verweerder op te dragen om een extra voorschot van € 7.165,72 aan verzoekster te verlenen, met een uiterlijke betalingsdatum van 10 januari 2025. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.814,- en moet het griffierecht van € 51,- aan verzoekster worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/9948

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 januari 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer),
en

Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [naam 1] en mr. [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoekster tot betaling van een voorschot.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 31 december 2024 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat de zaak over?
2. Op 21 januari 2021 is door verzoekster een aanvraag tot herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag gedaan. Zij heeft op 5 maart 2021 op grond van de Catshuis regeling € 30.000 ontvangen. Tevens is met het besluit van 1 december 2022 de forfaitaire compensatie bepaald op € 126.080. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit heeft geleidt tot een nabetaling van € 34.667,-. Verzoekster heeft vervolgens op 1 februari 2023 een verzoek om aanvullende schadevergoeding ingediend bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS). Hierop is nog niet beslist. Op 26 februari 2023 heeft verzoekster een voorschot gevraagd op de werkelijk geleden schade. Bij besluit van 10 oktober 2023 heeft zij een voorschot van € 9.000,- ontvangen. Op 20 september 2024 heeft verzoekster een tweede voorschot gevraagd. Dit verzoek is afgewezen, omdat er maar een keer om een voorschot kan worden gevraagd. Bij besluit van 31 december 2024 heeft verweerder een derde verzoek om een voorschot afgewezen. Naast dat er maar een keer om een voorschot gevraagd kan worden gaat verweerder er vanuit dat er in totaal maximaal € 26.500,- aan immateriële schade uitbetaald kan worden aan verzoekster. Dit maximum bedrag is al behaald door uitbetaling van € 17.500,- via de definitieve compensatiebeschikking en het eerder toegekende voorschot van € 9.000,-.
Wat vindt verzoekster?
Verzoekster heeft gevraagd om een tweede voorschot ter hoogte van minimaal € 10.000,-. Dit bedrag heeft zij dringend nodig om haar schulden te kunnen afbetalen. Zij moet onder andere een bedrag van € 7.165,72 voldoen aan haar verhuurder. Als zij niet uiterlijk op 13 januari 2025 tot betaling van dit bedrag overgaat, zal haar woning ontruimd zal worden. Verweerder gaat er onterecht vanuit dat het gevraagde voorschot hoger is dan de daadwerkelijke schade. In het geval van verzoekster komt de minimale werkelijke schade neer op een bedrag van € 292.627,50 aan materiële schade en een bedrag van € 43.000,- aan immateriële schade. Recentelijk is verzoekster haar baan verloren en heeft zij een tia gehad. Dit is nog niet mee genomen in die berekening. Mogelijk komt het uiteindelijke schadebedrag uit op € 700.000,-.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Heeft verzoekster een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening?
4. In deze zaak gaat het over de vraag of verweerder het verzoek om een voorschot kon weigeren. De voorzieningenrechter komt pas aan een inhoudelijk oordeel daarover toe als eerst is vastgesteld dat sprake is van een spoedeisende situatie. Daar is in dit geval sprake van. Verzoekster heeft voldoende onderbouwd dat zij zich in een moeilijke financiële situatie bevindt. Gebleken is dat, als verzoekster niet betaald, de woning op 14 januari 2025 ontruimt zal worden. Dit maakt dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij toekenning van een tweede voorschot op de geleden werkelijke schade.
Belangenafweging
5. De vraag die in deze zaak mede speelt is of het beleid van verweerder om maar eenmalig een voorschot te verstrekken evenredig is. De beantwoording hiervan vraagt in dit geval een indringende beoordeling waarvoor deze voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om in dit geval alleen op grond van een belangenafweging de voorlopige voorziening te beoordelen.
5.1.
Voor verweerder geldt dat het in het kader van de rechtszekerheid belangrijk is dat er gehandeld wordt overeenkomstig haar beleid. Daartegenover staat dat verzoekster is aangemerkt als gedupeerde in de toeslagenaffaire. Nu blijkt dat, ondanks de ontvangen compensatie, verzoekster nog steeds financiële problemen ondervindt. Als zij niet uiterlijk 13 januari 2025 de achterstallige huurbetalingen voldoet, zal zij uit haar woning worden gezet. Deze ernstige en onomkeerbare gevolgen voor verzoekster weegt de voorzieningenrechter zwaar mee. Zeker omdat op zitting is gebleken dat verzoekster geprobeerd heeft de situatie zelf op te lossen. Zij heeft contact gehad met de deurwaarder, de gemeente en het instituut publieke waarden. Dit echter zonder resultaat. Daarbij komt dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het op basis van de gedingstukken niet onaannemelijk is dat er uiteindelijk een verplichting tot betaling zal worden vastgesteld in verband met de vergoeding van de door verzoekster werkelijk geleden schade en dat deze vergoeding hoger is dan het nu gevraagde voorschot. De voorzieningenrechter baseert dit op de omstandigheid dat schadevergoeding niet is uitgesloten voor vervolgschade. Daarnaast kan uit het advies van de CWS dat naar aanleiding van het eerste gevraagde voorschot is opgesteld, niet worden afgeleid dat verzoekster zeker geen aanspraak zou kunnen maken op een aanvullende vergoeding van de werkelijke schade. Vanwege de gebleken spoedeisendheid in deze zaak is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder van haar bevoegdheid gebruik dient te maken en een extra voorschot aan eiseres moet verstrekken. De voorzieningenrechter ziet wel reden om het voorschot te beperken tot een bedrag van € 7.165,72. Dit is het bedrag dat verzoekster nodig heeft om haar huurachterstanden te voldoen en de dreigende uithuiszetting te voorkomen.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek - gedeeltelijk - toe. Om te voorkomen dat verzoekster haar huidige woning dient te ontruimen zal de voorzieningenrechter verweerder opdragen om verzoekster een extra voorschot te verlenen ten bedrage van € 7.165,72. Verweerder zal uiterlijk 10 januari 2024 tot betaling moeten overgaan.
7. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoekster een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. De vergoeding wordt, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht, vastgesteld op een bedrag van € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde van € 907,- per punt). Ook krijgt zij het door haar betaalde griffierecht terug.

Beslissing

De voorzieningenrechter;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening -gedeeltelijk- toe;
- bepaalt dat verweerder met onmiddellijke ingang (uiterlijk 10 januari 2025) een voorschot van € 7.165,72 aan verzoekster moet betalen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-;
- draagt verweerder op het griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.T. van Bruggen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.