ECLI:NL:RBDHA:2025:14319

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.28024
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortduren van de maatregel in het bestuursrechtelijke vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Palanciyan, had beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die op 4 april 2025 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 2 juli 2025, waarbij de eiser aanwezig was met een waarnemer en een tolk. De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van een eerder onderzoek op 21 mei 2025. De eiser voerde aan dat de verweerder onvoldoende voortvarend handelde in het uitzettingsproces, maar de rechtbank oordeelt dat de verweerder voldoende stappen heeft ondernomen door vertrekgesprekken te voeren. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 9 juli 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht zaaknummer: NL25.28024
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser], V-nummer: [VK-nummer] , eiser, (gemachtigde: mr. H. Palanciyan),
en

de minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. J.E. Herlaar).

Procesverloop

Verweerder heeft op 4 april 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. A.D. Kupelian, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T.T.L. Ngo. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 28 mei 2025 (in de zaak NL25.21623) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 21 mei 2025.
Voortvarend handelen
3. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de Dienst Internationale Aangelegenheden (DIA) op 17 april 2025 heeft besloten geen laissez-passer (lp) aan te vragen bij de Vietnamese autoriteiten, omdat een eerdere aanvraag geen resultaat had opgeleverd. Sindsdien hebben er slechts vertrekgesprekken met eiser plaatsgevonden, maar is er geen poging gedaan tot presentatie bij de Vietnamese autoriteiten, noch is er een nieuwe lp-aanvraag ingediend, terwijl er inmiddels al geruime tijd is verstreken sinds de laatste poging. Eiser kan geen identificerende gegevens verstrekken, omdat hij daarover niet beschikt. Eiser meent dat dit handelen van verweerder onrechtmatig is: de maatregel van bewaring zou immers een ultimum remedium moeten zijn, terwijl hij nu op basis van enkel vertrekgesprekken en verwijten van passieve frustratie door verweerder in detentie wordt gehouden.
4. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt. Uit de voortgangsrapportage van 25 juni 2025 blijkt dat de DIA geen (nieuwe) lp-aanvraag heeft ingediend bij de Vietnamese autoriteiten, omdat deze in 2023 hebben aangegeven de nationaliteit van eiser niet te kunnen bevestigen zonder nadere informatie. In plaats daarvan voert verweerder vaker vertrekgesprekken met eiser om aanvullende gegevens te verkrijgen.
Uit de voortgangsrapportage blijkt dat verweerder op 22 mei, 6 juni en 23 juni 2025 vertrekgesprekken met eiser heeft gevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank werkt verweerder hiermee voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser, aangezien de vertrekgesprekken als concrete stappen in het uitzettingsproces kunnen worden aangemerkt. Dat op 17 april 2025 is besloten geen nieuwe lp-aanvraag in te dienen, betekent niet dat verweerder niet voortvarend handelt. De rechtbank is bovendien van oordeel dat eiser kennis heeft kunnen nemen van de informatie die van hem verlangd wordt — bijvoorbeeld zijn familienaam of plaats van verblijf in Vietnam — en dat hij, door deze informatie niet te verstrekken, niet voldoet aan zijn verplichting om identiteit en nationaliteit vast te (helpen) stellen. Dat eiser geen identiteitsdocumenten bezit doet daar niet aan af. De beroepsgrond slaagt niet.
5. De rechtbank merkt op dat het (vaker dan gebruikelijk) voeren van vertrekgesprekken weliswaar op dit moment voldoende voortvarend is, maar dat het, naar gelang de duur van de inbewaringstelling toeneemt, mogelijkerwijs in de toekomst op de weg van verweerder ligt om aanvullende vertrekhandelingen te verrichten. Zo kan verweerder overwegen om eiser aan de Vietnamese autoriteiten te presenteren, of andere inspanningen te verrichten om de uitzetting te bevorderen.

Conclusie

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van F.S. Ulrich, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 juli 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.