ECLI:NL:RBDHA:2025:14343
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing van een verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking van een beroep wegens niet-tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen de verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R. Hijma, en de minister van Asiel en Migratie. De verzoeker had een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend, maar de minister had niet tijdig beslist op deze aanvraag. Na een besluit van de minister op 27 mei 2025, heeft de verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De minister heeft niet gereageerd op dit verzoek.
De rechtbank heeft overwogen dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. Volgens de Algemene wet bestuursrecht kan de bestuursrechter het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten als de indiener zijn beroep intrekt omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat de minister inderdaad tegemoet is gekomen aan het beroep van de verzoeker door alsnog een besluit te nemen op de aanvraag.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen en de minister veroordeeld tot betaling van € 453,50 aan proceskosten. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de bij het Besluit Proceskosten bestuursrecht (Bpb) vastgestelde tarieven, met inachtneming van een wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak van licht gewicht was. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.