ECLI:NL:RBDHA:2025:14346

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
4 augustus 2025
Zaaknummer
NL24.33118
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag wegens ernstige misdrijven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Nigeriaanse man, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als kennelijk ongegrond. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiser betrokken was bij de dood van een buurman, wat door de rechtbank als een ernstig niet-politiek misdrijf werd gekwalificeerd onder artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. Eiser had aangevoerd dat hij handelde uit zelfverdediging, maar de rechtbank oordeelde dat hij de mogelijkheid had om te vluchten en dat zijn handelen niet als zelfverdediging kon worden gekwalificeerd. De rechtbank concludeerde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen en dat er geen grond was voor een verblijfsvergunning. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding en het beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33118

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. C. Vink).

Procesverloop

1. Met het besluit van 19 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft daarnaast een terugkeerbesluit, een inreisverbod voor de duur van tien jaar en een signalering in het Schengen Informatie Systeem (SIS) aan eiser opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de vriendin van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

De asielaanvraag
2. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1995. Hij heeft op 25 november 2021 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij een dispuut had over land met een buurman genaamd [naam], die een nabijgelegen stuk land bezat. Toen eiser verhaal ging halen heeft deze buurman een machete gepakt. Eiser heeft toen uit zelfverdediging de machete afgepakt en [naam] daarmee gedood. Als gevolg hiervan wordt hij gezocht door de Nigeriaanse autoriteiten en door de familie van [naam].
Het ingetrokken besluit van 11 mei 2023
3. Bij besluit van 11 mei 2023 heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als ongegrond. Hieraan werd ten grondslag gelegd dat de door eiser gestelde incidenten en de gestelde problemen in Nigeria als gevolg van de dood van [naam] ongeloofwaardig waren. Dit besluit is ingetrokken op 25 september 2023.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw. Verweerder heeft getoetst aan zijn beleid in paragraaf C2/7.10.2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Volgens verweerder vormt eiser op ernstige gronden een gevaar voor de openbare orde. Er bestaan namelijk ernstige redenen om te veronderstellen dat eiser persoonlijk verantwoordelijk is voor het plegen van een ernstig niet-politiek misdrijf zoals bedoeld in artikel 1(F), aanhef en onder b, van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag). Volgens verweerder is sprake van doodslag of (zware) mishandeling met de dood tot gevolg. Eiser heeft namelijk, volgens zijn eigen verklaringen, [naam] op zijn hoofd geraakt met een machete als gevolg waarvan het slachtoffer is komen te overlijden.
4.1.
Eiser komt gelet op het voorgaande en artikel 3.107 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 van de Vw. Het besluit geldt tevens als terugkeerbesluit. Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw moet eiser Nederland onmiddellijk verlaten. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in samenhang bezien met artikel 6.5a, vijfde lid, aanhef en onder c, van het Vb heeft verweerder een inreisverbod voor de duur van tien jaar aan eiser opgelegd. Daarbij heeft verweerder geconcludeerd dat eisers persoonlijke gedrag een actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt (het Unierechtelijk openbare orde-criterium). Het onthouden van de vertrektermijn en het opleggen van het inreisverbod zijn volgens verweerder niet onevenredig of disproportioneel. Verweerder signaleert eiser ten slotte op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening (EU) 2018/1861 (instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem (SIS) op het gebied van grenscontroles), en paragraaf A4/4 van de Vc voor de duur van tien jaar in het SIS.

Beoordeling door de rechtbank

Geloofwaardigheidsbeoordeling
5. Eiser stelt dat het besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en een motiveringsgebrek bevat. Hiertoe voert hij aan dat verweerder bij het ingetrokken voornemen (van 22 maart 2023) en besluit (van 11 mei 2023) heeft geconcludeerd dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig was. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom datzelfde asielrelaas nu wel geloofwaardig is en voldoende grondslag biedt voor de tegenwerping van artikel 1(F). Verder heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de door eiser overgelegde documenten thans het relaas van eiser ondersteunen, terwijl verweerder in het ingetrokken besluit nog van oordeel was dat deze documenten afbreuk deden aan het relaas van eiser.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser aan zijn asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd dat hij vanwege het doden van [naam] vreest voor zowel de Nigeriaanse autoriteiten als de familie van [naam]. Eiser is verder tijdens zijn asielprocedure op geen enkele wijze teruggekomen op zijn asielrelaas en desgevraagd heeft eiser tijdens het onderzoek ter zitting nogmaals bevestigd dat het doden van [naam] de grondslag vormt voor zijn asielaanvraag in Nederland.
6.1.
Nu eiser zelf het door verweerder geloofwaardig geachte asielrelaas aan zijn asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd, en (bij herhaling) heeft bevestigd, is de rechtbank van oordeel dat de strekking van de onder 5 weergegeven beroepsgrond onverenigbaar is met het doel van de door eiser ingediende asielaanvraag.
6.2.
In de omgekeerde situatie, waar het relaas door verweerder eerst geloofwaardig en vervolgens ongeloofwaardig wordt geacht, moet verweerder in bepaalde gevallen nader motiveren waarom hij het relaas toch ongeloofwaardig acht. [1] Dit betekent echter niet dat verweerder ook in het onderhavige geval moet motiveren waarom hij terugkomt op zijn eerdere geloofwaardigheidsstandpunt. Van vergelijkbare gevallen is immers geen sprake. Dat eiser feitelijk in een slechtere positie kan belanden doordat zijn asielrelaas nu wel geloofwaardig wordt geacht (in verband met de 1(F) tegenwerping die hierna zal worden besproken) is geen reden voor een ander oordeel. Zeker nu eiser niet is teruggekomen op zijn eerdere verklaringen en hij ter zitting heeft herhaald dat hij naar waarheid heeft verklaard, valt niet in te zien waarom verweerder niet (alsnog) van de geloofwaardigheid van eisers verklaringen mag uitgaan. Eiser heeft immers zelf die verklaringen herhaaldelijk en over een lange periode afgelegd tijdens zowel het nader gehoor als het aanvullend gehoor. Ditzelfde geldt voor het alsnog in eisers voordeel betrekken van de overgelegde documenten. Deze documenten heeft eiser namelijk zelf overgelegd ter onderbouwing van het door hem naar voren gebrachte asielrelaas. Dat betekent dat verweerder niet nader hoeft te motiveren waarom hij alsnog de waarde aan de documenten toekent die eiser zelf daar kennelijk ook aan toekent. De beroepsgrond kan daarom niet slagen.
Artikel 1(F) tegenwerping
Het toetsingskader
7. Op grond van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag zijn de bepalingen van dit verdrag niet van toepassing op een persoon ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat:
hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan, zoals omschreven in de internationale overeenkomsten welke zijn opgesteld om bepalingen met betrekking tot deze misdrijven in het leven te roepen;
hij een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten;
hij zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.
7.1.
Op grond van artikel 3.17, eerste lid, van het Vb wordt onder een persoon als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag mede verstaan een persoon die heeft aangezet tot of anderszins heeft deelgenomen aan de in dat artikel genoemde misdrijven of daden.
7.2.
De wijze waarop verweerder onderzoekt of een vreemdeling individueel verantwoordelijk moet worden gehouden voor misdrijven, als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag, is neergelegd in paragraaf C2/7.10.7.2 van de Vc. Verweerder beoordeelt eerst of sprake is van een dergelijk misdrijf. Daarna beoordeelt verweerder of ten aanzien van de vreemdeling kan worden aangenomen dat hij weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van een misdrijf (‘knowing participation’) én of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (‘personal participation’), bijvoorbeeld door het plegen of faciliteren van dergelijke misdrijven of het opdracht geven daartoe. [2] Wanneer is vastgesteld dat van het voorgaande sprake is, beoordeelt verweerder tot slot of er sprake is van omstandigheden die de vreemdeling vrijwaren van verantwoordelijkheid. Dit kan het geval zijn wanneer de vreemdeling handelde op bevel, onder dwang of ter zelfverdediging. [3]
7.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is het aan verweerder om aan te tonen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een vreemdeling een van de zeer ernstige misdrijven, bedoeld in artikel 1(F) Vluchtelingenverdrag, heeft gepleegd. Wegens enerzijds de ernst van de misdrijven waarop artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag betrekking heeft en anderzijds het verstrekkende karakter van de vaststelling dat die bepaling op een vreemdeling van toepassing is, worden aan de bewijsvoering en de motivering van verweerder strenge eisen gesteld. De bewijslast die op verweerder rust gaat echter niet zo ver dat hij moet aantonen dat is uit te sluiten dat de vreemdeling dergelijke misdrijven niet heeft gepleegd.
Wat is niet in geschil?
8. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser [naam] heeft gedood en dat die handeling (het doden) aan te merken is als misdrijf zoals bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. Eiser betwist ook niet dat is voldaan aan de voorwaarden van knowing and personal participation.
De beroepsgrond
9. Eiser stelt dat sprake was van zelfverdediging en dat daarom artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag niet aan hem kan worden tegengeworpen. Verweerder miskent namelijk dat niet eiser zelf, maar juist [naam] een machete heeft gepakt en daarmee eiser bedreigde. Dat hij uit zelfverdediging de machete heeft afgepakt en zijn buurman daarmee op diens hoofd heeft geslagen, kan hem niet worden verweten. Het gebeurde immers in een zeer kort tijdsbestek waardoor het niet mogelijk was voor eiser om zich te onttrekken aan die situatie. Verder had eiser vooraf ook geen rekening kunnen houden met dit scenario, nu hij enkel wilde praten en ook ongewapend was. Van de intentie om [naam] te doden was geen sprake.
Kan artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag aan eiser worden tegengeworpen?
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag aan eiser kunnen tegenwerpen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de verklaringen van eiser blijkt dat het conflict met [naam] een lange geschiedenis kent en hoofdzakelijk te maken heeft met een dispuut over de grenzen van hun (aangrenzende) percelen. Sinds de dood van eisers vader zou dit conflict zijn geëscaleerd. Toen eiser in december 2014 verhaal is gaan halen, is het ook uitgelopen op een gewelddadige confrontatie, waarbij eiser is verwond met een machete door [naam]. Vervolgens is eiser naar de dorpsouderen gegaan, maar dit heeft niet geleid tot een oplossing. Verweerder heeft in het bestreden besluit aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij, ondanks die eerdere gewelddadige aanvaring en de lange geschiedenis van het conflict, alsnog naar [naam] toe is gegaan in maart 2015. Uit het aanvullend nader gehoor blijkt verder dat eiser zelf vooraf ook rekening hield met een mogelijke confrontatie. [4] Toen eenmaal duidelijk werd dat het gesprek niet vreedzaam af ging lopen, heeft eiser zich niet aan de situatie onttrokken of proberen te onttrekken. Verweerder heeft terecht uit de verklaringen van eiser afgeleid dat hier wel de mogelijkheid toe bestond. Uit de verklaringen van eiser blijkt immers dat [naam] de machete ging pakken in zijn huis, terwijl eiser op afstand was, waardoor het voor eiser mogelijk moet zijn geweest om te vluchten. [5] Verder verklaart eiser expliciet dat hij ook ná het afpakken van de machete de mogelijkheid had om weg te vluchten, maar dat hij dat niet wilde doen omdat hij [naam] (en zijn zoon) ‘niet wilde laten winnen’. Op de vraag ‘Was het mogelijk om weg te rennen toen u de machete had gepakt’ verklaart hij: ‘Ja, maar je moet jezelf ook verdedigen. […] Soms moet je ook wat terugdoen, niet doden. Maar wel laten zien dat je jezelf verdedigt.’ [6]
10.1.
Eiser heeft in beroep weersproken dat hij de mogelijkheid had om zich te onttrekken. Volgens eisers verklaring op zitting ging het allemaal zeer snel en was er onvoldoende ruimte om te ontsnappen omdat het incident zich in een soort steeg afspeelde. Die verklaringen zijn volstrekt afwijkend van wat hij eerder heeft verklaard, namelijk dat hij wel had kunnen wegrennen maar [naam] niet wilde laten winnen. De rechtbank kent daarom geen geloof toe aan de ter zitting afgelegde verklaringen. Zoals hiervoor verder al is overwogen, heeft eiser zich – ondanks de eerdere confrontatie – opnieuw naar het huis van [naam] begeven. Door niet te vluchten op het moment dat [naam] zijn huis inging om de machete te pakken, heeft hij de kans aanvaard dat het wederom tot een gewelddadige treffen zou komen en zijn handelen zou kunnen leiden tot een ernstig misdrijf. Er bestaat gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen grond voor de conclusie dat eiser heeft gehandeld uit zelfverdediging.
10.2.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser verantwoordelijk is te houden voor een misdrijf als bedoeld in artikel 1(F). De beroepsgrond slaagt daarom niet. Nu eiser geen beroepsgronden heeft gericht tegen de overige criteria voor het tegenwerpen van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag, zal de rechtbank deze criteria onbesproken laten. Verweerder mocht daarom artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag aan eiser tegenwerpen.

Conclusie en gevolgen

11. Omdat verweerder artikel 1(F) aan eiser mocht tegenwerpen, heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen het terugkeerbesluit, het inreisverbod en de SIS-signalering. Het beroep is daarom ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, voorzitter, en mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar en mr. A.M.J. Adriaansen, leden, in aanwezigheid van mr. L.D. Osborne, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1165.
2.Zie paragraaf C2/7.10.7.4. van de Vc.
3.Zie paragraaf C2/7.10.7.5. van de Vc.
4.Aanvullend gehoor, pagina 12.
5.Idem.
6.Aanvullend gehoor, pagina 13.