ECLI:NL:RBDHA:2025:14348

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
4 augustus 2025
Zaaknummer
C/09/678569 / HA ZA 25-68
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van testament wegens wilsgebrek door geestelijke stoornis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2025 uitspraak gedaan over de nietigheid van een testament. De eiseres, [eiseres], heeft gesteld dat haar echtgenoot, de heer [erflater], ten tijde van het opstellen van zijn testament op 29 juni 2016 niet wilsbekwaam was vanwege een geestelijke stoornis, namelijk dementie met paranoïde kenmerken. De rechtbank heeft vastgesteld dat erflater op 2 juni 2015 een testament heeft opgemaakt waarin hij [eiseres] als enige erfgenaam benoemde. Echter, in een later testament van 29 juni 2016 heeft hij [eiseres] onterfd en zijn neef en nichten als erfgenamen benoemd. De eiseres heeft aangevoerd dat erflater op het moment van het passeren van het testament niet in staat was om een redelijke waardering van de betrokken belangen te maken, wat volgens de wet leidt tot nietigheid van het testament. De rechtbank heeft de medische rapportages en getuigenverklaringen in overweging genomen, waaruit blijkt dat erflater vanaf mei 2015 in toenemende mate dement was en dat zijn geestelijke toestand op het moment van het opstellen van het testament ernstig was aangetast. De rechtbank heeft geoordeeld dat de wil van erflater om het testament te wijzigen, voortkwam uit zijn geestelijke stoornis en dat hij niet in staat was de gevolgen van zijn beslissing te overzien. Daarom heeft de rechtbank het testament van 29 juni 2016 nietig verklaard en bepaald dat de nalatenschap van erflater moet worden afgewikkeld volgens het testament van 2 juni 2015. Tevens is de executeur veroordeeld om binnen twee weken aan [eiseres] een overzicht van de eigendomsbewijzen van de garageboxen en de huurinkomsten te verstrekken.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/678569 / HA ZA 25-68
Vonnis van 30 juli 2025
in de zaak van
[eiseres]te [woonplaats 1] ,
eiseres,
hierna te noemen: ‘ [eiseres] ’,
advocaat: mr. M.H.C. Morshuis,
tegen
1.
[gedaagde sub 1]in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van
[erflater]te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: ‘de executeur’,
2.
[gedaagde sub 2]te [woonplaats 3] ,
3.
[gedaagde sub 3]te [woonplaats 4] ,
4.
[gedaagde sub 4]te [woonplaats 5] ,
hierna te noemen: ‘de neef en nichten’,
gedaagden,
advocaat: mr. E.T. van Dalen.

1.Inleiding

1.1.
Op [datum 1] 2022 is de heer [erflater] (‘erflater’) overleden op 90-jarige leeftijd. Erflater was ten tijde van zijn overlijden gehuwd in algehele gemeenschap van goederen met [eiseres] . Uit het laatste testament van erflater volgt dat hij [eiseres] heeft onterfd en drie kinderen van zijn overleden zus tot erfgenamen heeft benoemd (de neef en nichten). Erflater heeft daarnaast een executeur benoemd.
1.2.
Volgens [eiseres] moet het laatste testament van erflater nietig worden verklaard, omdat erflater op het moment van het passeren daarvan leed aan een geestesstoornis die een redelijke waardering van de betrokken belangen belette. De wilsverklaring van erflater is onder invloed van de stoornis gedaan. De neef en nichten betwisten dat erflater zijn wil niet kon bepalen en dat hij de gevolgen van zijn testament niet kon overzien.

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 16 december 2024, met producties 1 tot en met 28;
  • de dagvaarding van 18 december 2024, met producties 1 tot en met 28;
  • de dagvaarding van 20 december 2024, met producties 1 tot en met 28;
  • de conclusie van antwoord, met één productie;
  • het tussenvonnis van 19 maart 2025, waarin een datum voor een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het B8-formulier van de neef en nichten van 14 mei 2025, met producties 2 en 3;
  • het B8-formulier van [eiseres] , met producties 29 tot en met 40.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 28 mei 2025. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en namens [eiseres] zijn spreekaantekeningen overgelegd. Partijen en advocaten hebben vragen van de rechtbank beantwoord. Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

3.De feiten

3.1.
Op [datum 2] 2015 zijn [eiseres] en erflater gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.
3.2.
Bij testament van 2 juni 2015 heeft erflater [eiseres] tot zijn enige erfgenaam benoemd en een algehele notariële volmacht aan haar verstrekt, waardoor zij gevolmachtigd was om namens hem financiële handelingen te verrichten.
3.3.
Van 19 november 2015 tot en met 16 februari 2016 is erflater in behandeling geweest bij [instelling 1] . Op 17 februari 2016 hebben een aldaar werkzame sociaal psychiatrisch verpleegkundige en een specialist ouderengeneeskunde hierover het volgende geschreven aan de huisarts van erflater, voor zover hier relevant:
Aanmeldreden:
Graag onderzoek en begeleiding van patiënt die bekend is met epilepsie en dementie.
Beschrijvende diagnose:
Het betreft een 84 jarige gehuwde man die sinds kort bij zijn vrouw is in gaan wonen in [plaats 1] , vanwege overmatige onrust in [plaats 2] waar hij een appartement heeft. Bekend met epilepsie en vanaf vorig [jaar?] met een dementie syndroom, Alzheimertype. Na het bieden van de noodzakelijke structuur door echtgenote is situatie redelijk stabiel en kan hij worden uitgeschreven.
Diagnose volgens de DSM IV-TR bij ontslag
As I:
294,10 Dementie door somatische aandoening zonder gedragsstoornis Hoofd
As II:
V71.09 Geen diagnose op As II
As III:
331.0 Ziekte van Alzheimer (…).
As IV:
10 Problemen binnen de primaire steungroep 20 Problemen gebonden aan de sociale omgeving 50 Woonproblemen 90 Andere psychosociale omgevingsproblemen
(…)
Samenvatting van de behandeling:
(…). Bloedonderzoek gaf geen afwijkingen. Uitslag MRI scan 28/1/16: Gegeneraliseerd weefselverlies van het hersenparenchym GCA graad 2, MTA graad 2. Geen aanwijzingen vasculaire dementie. Wel klein corticaal infarct rechts parietaal. Beeld dus meest passend bij Alzheimertype. Een en ander werd besproken met patiënt, echtgenote en schoondochter. Daar patiënt twijfelde aan eerder gestelde diagnose werd een NPO aangevraagd. Echter bij nader inzien werd hier toch van afgezien.
3.4.
Bij testament van 29 juni 2016 heeft erflater [eiseres] onterfd en zijn neef en twee nichten benoemd tot erfgenamen. De aan [eiseres] verstrekte algehele volmacht van 2 juni 2015 heeft erflater niet herroepen.
3.5.
[eiseres] heeft bij de Kamer voor het notariaat (‘de Kamer’) een klacht ingediend tegen de notaris die het laatste testament van erflater heeft gepasseerd. De beslissing van de Kamer van 15 februari 2023 luidt als volgt, voor zover hier relevant:

3.De klacht

3.1
In december 2015 is bij erflater de diagnose dementie gesteld. Deze diagnose is nadien een aantal maal bevestigd.
3.2
Voorafgaand aan het verlijden van het testament verkeerde erflater twee keer in zodanig verwarde toestand dat de notaris niet kon overgaan tot het passeren van het testament.
3.3
Het is onmogelijk dat erflater zelfstandig naar het notariskantoor heeft kunnen komen. Als hij bijvoorbeeld zelfstandig ging wandelen, werd hij door de politie thuisgebracht.
3.4
Klaagster verwijt de notaris dat zij het testament heeft gepasseerd, terwijl erflater dement was. De notaris heeft onvoldoende onderzoek verricht naar de geestestoestand en de wilsbekwaamheid van erflater. Zij had het “Stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid ten behoeve van de notariële dienstverlening (hierna te noemen: Stappenplan) moeten raadplegen. Erflater voldeed aan drie van de vier algemene, objectieve indicatoren (hij was op het moment van het passeren van het testament vijfentachtig jaar, zijn administratie was in beheer van klaagster en zijn boekhouder en hij woonde niet zelfstandig. Hij stond ingeschreven in [plaats 2] , maar woonde bij klaagster).
(…).

5.De beoordeling van de klacht

(…).
5.3
Volgens de notaris heeft [erflater] zonder afspraak haar kantoor bezocht. Daarna heeft hij telefonisch een afspraak gemaakt met het notaris. Hij is zelf naar de bespreking gekomen en heeft zijn medische geschiedenis toegelicht. Tijdens die bespreking van anderhalf uur was erflater consistent en helder in het uiten van zijn wil en daarna bij het passeren van het testament, kon hij zijn wil herhalen. Hij kon aangeven wat de redenen waren van zijn keuze om zijn eerdere testament te wijzigen. Hij besefte wat de vergaande gevolgen waren van het feit dat klaagster en hij in algehele gemeenschap van goederen waren getrouwd, waaronder de noodzakelijke betrokkenheid van klaagster bij de afwikkeling van zijn nalatenschap. De notaris heeft niet getwijfeld aan erflaters wilsbekwaamheid. In januari 2018 zijn klaagster, erflater en hun accountants bij de notaris op kantoor geweest om te spreken over het opmaken van huwelijkse voorwaarden, maar de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is niet tot stand gekomen.
5.4
De Kamer is van oordeel dat de notaris hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij alert is geweest op de wilsbekwaamheid van erflater en dat zij tot de conclusie heeft kunnen komen dat erflater wilsbekwaam was. Zij had geen reden, ook niet de leeftijd van erflater, om het Stappenplan te volgen en nader onderzoek te verrichten naar de wilsbekwaamheid van erflater. De klacht is derhalve ongegrond.
3.6.
[eiseres] heeft de heer [naam 1] (voormalig verpleeghuisarts, specialist ouderengeneeskunde en VIA-arts) (‘ [naam 1] ’) verzocht te beoordelen of erflater ten tijde van het opstellen van het laatste testament leed aan een geestelijke stoornis, waardoor hij niet meer in staat was tot een redelijke waardering van de betrokken belangen.
3.7.
Op 11 oktober 2024 heeft [naam 1] zijn rapportage afgegeven, die luidt als volgt, voor zover hier relevant:
Op uw verzoek heb ik bovengenoemd dossier beoordeeld, over de vraag of mijnheer (…) ten tijde van het opmaken van zijn testament in juni 2016 een geestelijke stoornis had. Daarbij is tevens de vraag of hij op dat moment al dan niet wilsbekwaam wordt beschouwd voor het opmaken van zijn testament.
U wendt zich tot mij gegeven mijn actuele werkzaamheden en ervaring op het terrein van medische beoordelingen over wilsbekwaamheid, zoals beschreven in de bijlage met beknopt CV, met de ervaring en het perspectief van onafhankelijk artsen, opgenomen in het VIA register ten behoeve van de beoordeling van wilsbekwaamheid bij notariële akten.
Het door u aan mij ter beschikking gestelde dossier bevat als bijlage van uw brief met uw bovengenoemde vraagstelling, de volgende stukken:
1. Indicatiebesluit CIZ d.d. 8 juli 2015 (VV5 beschermd wonen dementie)
2. Rapportages [instelling 2] april t.m. juni 2015
3. Brief neuroloog [instelling 3] d.d. 6-2-15 aan huisarts [plaats 2]
4. Brief [instelling 1] 17-2-2016 inzake behandeling 19-11-2015 tm 16-2-2016
5. Brief huisarts uitdraai journaalgegevens 12-5-2015 t.m. 22-3-2016
6. Beschikking PGB Zorgkantoor 16-12-2015
7. Onleesbare email casemanager
8. Lijst getuigenverklaringen 1 t.m. 12
9. Testament d.d. 2 juni 2015
10. Notariële volmacht d.d. 2 juni 2015
11. Testament d.d. 29 juni 2016
Na bestudering van het beschikbare dossier (…) was ik geïnteresseerd in het preciezere verloop van het ziektebeeld van mijnheer (…), waarop in februari 2024 een schriftelijk verzoek is gedaan het medische dossier te kunnen inzien – op grond van zwaarwegend belang en verzoek van de deskundige - bij de toenmalige huisarts te [plaats 2] (…). Na nadere toelichting (…) heeft zij toegestemd het dossier te kunnen inzien. Dit werd mogelijk op 13 juni 2024; de beperkte journaaluitdraai werd bevestigd, de verkregen brieven waren eveneens aanwezig. Maar ook werd duidelijk hoe het verloop van het ziektebeeld was geweest én werd de gang van zaken van wonen in [plaats 2] en verhuizen naar [plaats 1] duidelijk. Mijnheer sprak hier ook over met de huisarts, de casemanager en het petekind van mijnheer (…), mevrouw (…). Zij diende tevens als mantelzorger en contactpersoon ter plaatse in [plaats 2] , naast mevrouw [eiseres] (zijn echtgenote).
Juist ten aanzien van het beloop van het ziektebeeld en het gedrag van mijnheer (…), was een casemanager betrokken. Die betreffende gegevens zijn niet opgenomen in het huisartsen dossier en zijn daarom separaat door ondergetekende opgevraagd. (…). Er kon echter objectief medisch gezien een compleet beeld worden verkregen, op grond waarvan kan worden gerapporteerd en naar mijn overtuiging duidelijke conclusies kunnen worden getrokken.
Voor de goede orde zij vermeld dat – behalve in deze rapportage beschreven bevindingen – geen ándere medische gegevens bestaan die de bevindingen weerspreken. Ook is het ondergetekende niet toegestaan de niet relevante delen van het dossier naar voren te brengen. Tevens zij vermeld dat deze rapportage niet is gebaseerd op mededelingen van betrokkenen of van derden (dus ook niet de overlegde verklaringen van diverse personen) maar louter op grond van de medisch geobjectiveerde verslagen en bevindingen in de vermelde dossiers.
Zoals bekend is het medisch dossier van een overleden op zichzelf niet altijd toereikend om achteraf een antwoord te kunnen geven op de vraag of iemand ten tijde van een bepaalde beslissing in zijn leven dienaangaande wilsbekwaam was.
Als (voormalig) verpleeghuisarts én forensisch geneeskundige, met ruime ervaring in indicatiestelling, medische advisering en in het bijzonder de laatste jaren de wilsbekwaamheid bij notariële akten, acht ik bovengenoemde vastgelegde medische informatie echter zodanig duidelijk, adequaat en relevant, dat naar mijn overtuiging in de gegeven situatie van mijnheer (…) wel conclusies kunnen worden getrokken.
Testament en wilsbekwaamheid
Wilsbekwaamheid moet altijd worden beoordeeld in relatie tot de aard en ernst en reikwijdte van een te nemen beslissing. In dit geval over een testament. Het is bij medisch adviseurs in dit verband gebruikelijk en het wordt zelfs noodzakelijk geacht – zonder te treden in de inhoudelijke notariële / juridische aspecten – kennis te nemen van de reikwijdte van de te nemen beslissing. In dit geval is de aard en de strekking van het testament geheel duidelijk.
Op 2 juni maakt mijnheer een testament en een algehele volmacht bij een notaris in [plaats 1] (zijn echtgenote en opvolgend haar kinderen als erfgenaam, zijn vrouw als gevolmachtigde. Op 29 juni 2016 herroept mijnheer (…) dit testament en benoemt andere erfgenamen (de kinderen van zijn zus) bij een andere notaris van hetzelfde kantoor.
Het VIA/EPN protocol ‘wilsbekwaamheid bij notariële akten’ is in 2012 opgesteld en van kracht geworden. Het is aanvullend en aansluitend op het stappenplan van de KNB, bedoeld voor situaties zoals die van mijnheer (…).
Beoordeling medisch dossier
De bevindingen van de huisarts, casemanager en behandelend specialisten passen objectief medisch gezien goed bij elkaar en met name de periode vanaf begin 2015 is relevant. De gecombineerde bevindingen, chronologisch:
(…)
In de zomer van 2010 is mijnheer al eens bang dat zijn geheugen achteruit gaat. Een oriënterende test toont aan dat er alleen lacunes zijn in het korte termijn geheugen. Wel valt daarnaast op dat mijnheer de kloktekentest niet zo goed maakt, maar dit is niet alarmerend.
In maart 2015 is mijnheer echter wel wat warrig, ook is er contact tussen de huisarts en mevrouw (…) (petekind, contactpersoon) waarna onderzoek wordt ingesteld. De kloktekentest is nu meer gestoord, er zijn lacunes in het geheugen én er zijn concentratie- en oriëntatiestoornissen. Hij is breedsprakig, heeft nog humor. In mei 2015 wordt geconstateerd dat sprake is van beginnende dementie. Mijnheer merkt zelf wel dat hij enigszins vergeetachtig is, maar heeft verder geen ziekteinzicht.
In een zorgplan gedateerd 26 mei 2015 en verder van de casemanager (waarin ook de stukken van [instelling 2] voorkomen) wordt bij de intake van de trajectbegeleiding in juni 2015 aanbevolen een volmacht op te maken, nu mijnheer nog wilsbekwaam wordt geacht: die blijkt er sinds begin van die maand te bestaan.
Op [datum 2] 2015 trouwt hij met zijn vriendin, mevrouw [eiseres] , die hij al 50 jaar kent en met wie hij zakelijk een vriendschappelijke betrekkingen onderhoudt. (…).
In de zomer daarna valt op dat mijnheer heel achterdochtig wordt (paranoïde), met name als het om geld gaat. De neuroloog geeft aan dat dit paranoïde gedrag kan passen bij de aard van het beestje, maar ook bij de ontwikkelende dementie. Er wordt – heel alert en begrijpelijk – door de casemanager en de neuroloog rekening mee gehouden dat zijn echtgenote misschien wel uit is op financieel gewin, maar deze gedachte wordt na enkele weken verworpen. Mevrouw zorgt na een aarzelend begin over wat nu nodig is daadwerkelijk goed voor mijnheer, is voortdurend betrokken en blijft dit tot op het laatst, gesteund volgens bevindingen van de huisarts. Zij is al vele jaren nauw met mijnheer bevriend, woont zelf in [plaats 1] , terwijl mijnheer nog in [plaats 2] woont, maar ze gaan ook regelmatig samen op reis en hebben samen een huis (in België). In [plaats 2] is het petekind mevrouw (…) contactpersoon en mantelzorger voor mijnheer.
Volgens de neuroloog zou mijnheer vanwege de achterdocht bij de dementie die optreedt wilsonbekwaam kunnen worden verklaard, maar dat zou zijn paranoïde alleen maar voeden. De bestaande volmacht kan ook gewoon functioneren.
Nu zijn echtgenote (sinds kort getrouwd) een en ander voor mijnheer regelt (tevens notarieel gevolmachtigd) projecteert mijnheer zijn achterdocht duidelijk op haar. Vertelt dit ook aan de trajectbegeleider (casemanager). Mijnheer vraagt ook eens bij de huisarts of hij zou kunnen scheiden, maar intussen gaat zijn relatie met zijn vrouw gewoon door en gaan ze ook samen net als eerder naar [plaats 1] en [plaats 3] .
Inmiddels wordt geregeld dat mijnheer meer zorg en begeleiding kan krijgen, op grond van een WIz indicatie die inmiddels met hulp / informatie van de huisarts door het CIZ is gesteld: VV5 intensieve dementiezorg. Omdat daarmee een PGB (persoonsgebonden budget) wordt aangevraagd kan extra begeleiding in de thuissituatie worden geboden.
In juli 2015 belt mijnheer verward de huisarts, dat er ‘vervelende dingen gebeuren’ met veel achterdocht jegens mevrouw (…), zijn echtgenote en de praktijkondersteuner van de huisarts; die laatste wil hij niet meer zien. En verward: of de huisarts hem kan laten opnemen. De huisarts stelt mijnheer gerust, zegt dat de praktijkondersteuner op haar verzoek langskomt dus dat dat heus in orde is. En dat zij niemand zal laten opnemen.
Op 11 augustus 2015 wordt mijnheer gezien voor een intake, opdat een sociaal psychiatrisch verpleegkundige mijnheer en mevrouw kan begeleiden met raad en advies, gelet op het te verwachten vorderende ziektebeeld.
Op 18 augustus belt mijnheer de huisarts met de vraag of hij ondanks zijn dementie kan scheiden. Dat weet de huisarts niet. Wél wordt mijnheer nu (na bespreking huisarts en casemanager) door de GGZ begeleid voor nadere diagnostiek en behandelbeleid.
Op 20 oktober geeft mevrouw (…) bij de huisarts aan dat het thuis in [plaats 2] niet langer meer gaat. Mijnheer is steeds meer verward, geconfronteerd met de problemen die zij en de echtgenote vanuit [plaats 1] met mijnheer ervaren blijf hij maar zeggen te willen scheiden.
De begeleiding van de GGZ volstaat niet, mijnheer wordt overgedragen aan [instelling 1] in Den Haag, waar hij van 19 november 2015 tot 16 februari 2016 in behandeling is. Mijnheer verblijft namelijk sinds enige tijd vooral in [plaats 1] , waar hij met de structuur die zijn echtgenote biedt redelijk stabiel kan functioneren. [instelling 1] constateert dat vooral sprake is van dementie door Alzheimer. Mijnheer zelf kan dit nog steeds niet geloven, maar ziet toch af van nader onderzoek. Nu wordt tevens dagbesteding aangevraagd in [plaats 1] .
In 2017 wordt vermeld dat (…), de dementie gestaag vordert, zijn denken ontregelt meer en meer.
(…).
Mijnheer heeft enig ziektebesef, al begrijpt hij helemaal niet wat er aan de hand is. Hij heeft geen enkel ziekteinzicht, zijn denken is niet coherent. Hij meent dat het nog goed met hem gaat en neemt zijn naasten alles kwalijk. Dit past geheel bij de vorderende dementie met als bijkomende ontregeling een forse achterdocht (paranoïde).
Concluderend:
Als medisch adviseur inzake de wilsbekwaamheid bij notariële akten concludeer ik op grond van de bovengenoemde duidelijke en goed gedocumenteerde bevindingen, dat mijnheer in het leven van alledag mits met structuur en gericht betrekken zeker tot 2017 nog tot ‘een gesprek’ in staat was (niet suf), maar in elk geval vanaf het voorjaar 2015 toenemend dement.
Vanaf de zomer 2015 en snel toenemend vanaf eind 2015 valt op dat mijnheer zich steeds nadrukkelijker achterdochtig uit, naar zijn echtgenote, maar ook anderen: (…). Mijnheer heeft geen enkel ziekteinzicht, kan de diagnose dementie niet geloven.
In mei 2015 is mijnheer gediagnosticeerd ‘beginnend dement’ en eind juni 2015 wordt mijnheer nog aanbevolen een notariële volmacht op te maken, omdat hij dan nog wilsbekwaam wordt geacht (trajectbegeleider / casemanager).
Vanaf eind 2015 wordt de zorg om mijnheer heen nadrukkelijker georganiseerd en is meer specialistische GGZ nodig. Het gebrek aan ziekteinzicht, terwijl mijnheer zich nog geschikt acht helemaal zelfstandig te functioneren, betekent dat mijnheer façadegedrag vertoont: met hem is niets aan de hand.
Door de casemanager en neuroloog wordt er serieus rekening mee gehouden dat het huwelijk misschien is gearrangeerd om mevrouw [eiseres] financieel gewin te bezorgen; deze zorg wordt na enige weken verlaten, de achterdocht komt blijkens de diagnostiek en ervaringen daadwerkelijk voort uit de aard van het ziektebeeld, al dan niet méde vanwege de aard cq het karakter van mijnheer.
Mevrouw [eiseres] zorgt goed voor mijnheer, is betrokken en zorgt voor nadere diagnostiek en begeleiding, ontfermt zich over hem en mijnheer woont op den duur in [plaats 1] , met de nodige hulp en verzorging. Mevrouw hád mijnheer al veel eerder kunnen laten opnemen in een WIz instelling / psychogeriatrisch verpleeghuis.
Het is gelet op de aard en de ernst van het ziektebeeld van mijnheer in juni 2016 denkbaar dat hij met een verhaal op grond van zijn achterdocht contact heeft opgenomen met de notaris. Hij is dan echter niet alleen meer dement tov juni 2015, maar ook duidelijk paranoïde.
De (nieuwe) notaris kan vanwege het façadegedrag van mijnheer overtuigd zijn geraakt van zijn verhaal, maar dit bestond op grond van zijn paranoïde bij zijn dementie. Ik acht het mogelijk dat bij de notaris in juni 2016 de geheugenproblemen en desoriëntatie niet op de voorgrond zijn getreden, al moet duidelijk zijn geweest dat mijnheer kwetsbaar was en zich in een afhankelijke positie bevond.
(…)
Hoe het ook zij, gelet op het ziektebeeld van mijnheer, de nadrukkelijke bestaande paranoïde bij vorderende dementie, bij ontbrekend ziekteinzicht, is mijnheer objectief medisch gezien niet wilsbekwaam geweest in juni 2016 zijn eerdere testament te herroepen en te wijzigen in een nieuw testament. Hij was ook niet in staat de reikwijdte en gevolgen van zijn beslissing te overzien. Mijnheer uitte een wil, maar was dienaangaande niet wils
bekwaam.
Ik acht mijnheer vanwege het beschreven ziektebeeld overigens met zekerheid bovenmatig beïnvloedbaar door met name degene die met mijnheer meepraat, waardoor de achterdocht wordt gevoed en/of beïnvloedbaar door eigen waangedachten over anderen dan zijn vrouw en naaste hulp(verleners), die hij niet vertrouwde.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert, samengevat, dat de rechtbank bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
verklaart voor recht dat de uiterste wilsbeschikkingen in het door erflater op 29 juni 2016 opgemaakte testament nietig zijn;
verklaart voor recht dat de nalatenschap van erflater dient te worden afgewikkeld conform het testament van 2 juni 2015;
de executeur veroordeelt om binnen twee weken aan [eiseres] te verstrekken:
een overzicht en eigendomsbewijzen van de garageboxen die erflater ten tijde van zijn overlijden in zijn bezit had;
een overzicht van de huurinkomsten van genoemde garageboxen althans stukken waaruit blijkt voor welk bedrag en door wie (onder vermelding van het adres en e-mailadres) de desbetreffende garageboxen worden verhuurd;
een overzicht van alle huurinkomsten en met de garageboxen samenhangende kosten onder overlegging van facturen en betalingsbewijzen van zowel de huurinkomsten als de daarmee samenhangende kosten vanaf de datum van het overlijden van erflater tot de datum waarop de garageboxen geleverd worden;
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000 per dag of dagdeel dat de executeur hiermee in gebreke blijft;
een en ander onder hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de werkelijke proceskosten.
4.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag dat erflater ten tijde van het opmaken en passeren van het tweede testament wilsonbekwaam was, waardoor hij niet meer in staat was tot een redelijke waardering van de betrokken belangen. Het tweede testament is nietig (artikel 3:34 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’) jo. artikel 3:34 lid 1 BW jo. artikel 4:42 lid 1 BW). Erflater was eigenaar van enkele garageboxen, die hij verhuurde. [eiseres] heeft daar geen informatie over. De executeur heeft dat wel, want hij beheerde de verhuurde garageboxen. Op grond van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (‘Rv’) heeft [eiseres] recht op en belang bij afgifte van alle stukken die hierop betrekking hebben.
4.3.
De neef en nichten en de executeur voeren verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van haar vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
4.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

De (achtergrond van de) relatie van erflater met partijen
5.1.
[eiseres] heeft toegelicht dat zij circa 50 jaar lang op vriendschappelijke en zakelijke basis met erflater is omgegaan, voordat zij in 2015 met elkaar in het huwelijk traden. [eiseres] en erflater hebben elkaar ontmoet in 1969, medio jaren ’80 is erflater mede-eigenaar geworden van haar caravanverhuurbedrijf in Limburg en in 1998 hebben zij samen een woning gekocht in België. De caravans zijn op den duur verkocht, maar [eiseres] en erflater zijn samen activiteiten blijven ondernemen, zoals reizen naar het buitenland en in 2002 hebben zij onroerend goed gekocht in België. Op het moment van het sluiten van het huwelijk was [eiseres] eigenaar van een woning in [plaats 1] , een woning in [plaats 3] (België) en twee vakantiewoningen in [plaats 4] . Erflater was eigenaar van een woning in [plaats 5] (België) en enkele garageboxen. [eiseres] en erflater zijn eerst na hun huwelijk gaan samenwonen in [plaats 1] , waar [eiseres] woonde. Erflater woonde tot die tijd in [plaats 2] .
5.2.
De neef en nichten hebben dit niet betwist. Zij hebben ter zitting verteld dat zij niet betrokken zijn geweest bij (de totstandkoming van) het laatste testament en dat zij werden verrast door het nieuws dat zij tot erfgenamen waren benoemd. Waarom erflater dit heeft gedaan of waarom hij [eiseres] zou willen onterven, hebben zij desgevraagd niet kunnen verklaren. Niettemin is het volgens hen niet onlogisch dat erflater zijn testament heeft gewijzigd, want nadat erflater naar [plaats 1] was verhuisd heeft een van de nichten hem aan de telefoon gehad en toen heeft erflater gezegd dat hij van zijn huwelijk af wilde.
Het laatste testament van erflater
5.3.
Kern van het geschil is of de wil van erflater om het laatste testament van 29 juni 2016 te passeren slechts is opgekomen ten gevolge van een geestelijke stoornis in de vorm van dementie met paranoïde kenmerken.
5.4.
Uitgangspunt is de testeervrijheid. Het maken van een uiterste wilsbeschikking is een (eenzijdige, ongerichte) rechtshandeling. Daarvoor gelden de algemene bepalingen inzake rechtshandelingen van artikel 3:32 e.v. BW, voor zover de bepalingen van Boek 4 BW daarvan niet afwijken. Dat betekent dat voor het maken van een uiterste wilsbeschikking een op rechtsgevolg gerichte wil noodzakelijk is, die zich door een verklaring heeft geopenbaard (art. 3:33 BW). Lijdt de testateur aan een (tijdelijke of blijvende) geestelijke stoornis, dan wordt de bij zijn verklaring behorende wil geacht te ontbreken, indien de stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan (art. 3:34 lid 1 BW). Een eenzijdige rechtshandeling die niet tot een of meer bepaalde personen is gericht, zoals een uiterste wilsbeschikking, is in geval van het ontbreken van de vereiste wil nietig (art. 3:34 lid 2 BW). Het voorgaande betekent niet dat wie aan een geestelijke stoornis lijdt, nooit een uiterste wilsbeschikking kan maken. Dit zal mede afhangen van de ernst van die stoornis en de ingewikkeldheid van de desbetreffende wilsbeschikking. Hoe zwaarder de geestesstoornis, hoe ingrijpender de beslissing en hoe zwaarwegender de belangen, des te hoger zijn de eisen die aan een redelijke waardering mogen worden gesteld. [1]
5.5.
De wijziging in het testament op 29 juni 2016 is op zich niet complex. Erflater heeft [eiseres] onterfd, zijn neef en nichten in haar plaats benoemd als erfgenamen en een executeur aangewezen. Dit laat onverlet dat, zoals de neef en nichten ook zeggen, het laatste testament “
compleet haaks” staat op het eerdere testament en dat opvalt dat zij niet bij naam worden genoemd, maar worden aangeduid als “de kinderen van mijn zus”. Er is sprake van zwaarwegende belangen. Een onterving wordt in zijn algemeenheid als ingrijpend beschouwd. Dat [eiseres] dit zo heeft ervaren, is af te leiden uit haar verklaring ter zitting.
5.6.
[eiseres] was geschokt om te horen dat zij was onterfd. Dit strookt ook niet met hun goede band en erflater wilde juist dat al zijn bezittingen naar haar zouden gaan, omdat hij vond dat zij altijd goed voor hem was geweest. Haar vermogen was bij het sluiten van het huwelijk groter dan dat van erflater en hij zou nooit werkelijk hebben gewild dat zij vanwege hun huwelijk een deel van haar bezittingen moet afstaan aan de (nieuwe) erfgenamen. [eiseres] heeft er alles aan gedaan om erflater zo lang mogelijk thuis te laten wonen, ook al gedroeg hij zich achterdochtig tegen haar. Erflater had geen tot weinig contact met de neef en nichten. Zij hebben niet eens de moeite genomen om afscheid van hem te nemen toen hij op sterven lag, aldus [eiseres] .
5.7.
Bij de beantwoording van de vraag of het testament van 29 juni 2016 in dit specifieke geval nietig is, is relevant of de wil van erflater op het moment van het passeren van het testament slechts was ingegeven door de geestelijke stoornis in de vorm van dementie met paranoïde kenmerken.
Erflater wordt vanaf mei 2015 in toenemende mate dement
5.8.
[eiseres] heeft haar stellingen onder meer onderbouwd met (i) de brief van [instelling 1] , waaruit blijkt dat erflater enkele maanden voordat hij tot wijziging van zijn testament overging gedurende circa 3 maanden is onderzocht en begeleid vanwege bij hem geconstateerde epilepsie en dementie (Alzheimer) zonder gedragsstoornissen (3.3) en (ii) de rapportage van [naam 1] (3.7).
5.9.
[naam 1] heeft opgesomd over welke (medische) stukken hij de beschikking heeft gehad en heeft vermeld dat hij inzage heeft gehad in het medisch dossier van erflater. Hij wijst op eerdere medische onderzoeken en daarin genoemde conclusies van de huisarts, casemanager en behandelend specialisten en schrijft:
  • in mei 2015 wordt geconstateerd dat sprake is van beginnende dementie. Mijnheer merkt zelf wel dat hij enigszins vergeetachtig is, maar heeft verder geen ziekteinzicht;
  • in de zomer daarna valt op dat mijnheer heel achterdochtig wordt (paranoïde), met name als het om geld gaat. De neuroloog geeft aan dat dit paranoïde gedrag kan passen bij de aard van het beestje, maar ook bij de ontwikkelende dementie;
  • volgens de neuroloog zou mijnheer vanwege de achterdocht bij de dementie die optreedt wilsonbekwaam kunnen worden verklaard, maar dat zou zijn paranoïde alleen maar voeden. De bestaande volmacht kan ook gewoon functioneren;
  • inmiddels wordt geregeld dat mijnheer meer zorg en begeleiding kan krijgen, op grond van een WIz indicatie die inmiddels met hulp / informatie van de huisarts door het CIZ is gesteld: VV5 intensieve dementiezorg. (..);
  • in juli 2015 belt mijnheer verward de huisarts, dat er ‘vervelende dingen gebeuren’ met veel achterdocht jegens mevrouw (…), zijn echtgenote en de praktijkondersteuner van de huisarts;
  • op 11 augustus 2015 wordt mijnheer gezien voor een intake, opdat een sociaal psychiatrisch verpleegkundige mijnheer en mevrouw kan begeleiden met raad en advies, gelet op het te verwachten vorderende ziektebeeld;
  • op 18 augustus belt mijnheer de huisarts met de vraag of hij ondanks zijn dementie kan scheiden. (…). Wél wordt mijnheer nu (na bespreking huisarts en casemanager) door de GGZ begeleid voor nadere diagnostiek en behandelbeleid;
  • de begeleiding van de GGZ volstaat niet, mijnheer wordt overgedragen aan [instelling 1] in Den Haag, waar hij van 19 november 2015 tot 16 februari 2016 in behandeling is. (…). [instelling 1] constateert dat vooral sprake is van dementie door Alzheimer. Mijnheer zelf kan dit nog steeds niet geloven, maar ziet toch af van nader onderzoek.
5.10.
Vanaf mei 2015 is sprake van beginnende dementie. [naam 1] beschrijft dat erflater mede daarom eind juni 2015 wordt aangeraden een notariële volmacht op te maken, omdat hij dan nog wilsbekwaam wordt geacht (en dat de volmacht er dan al blijkt te zijn). [naam 1] stelt op basis van de stukken vast dat (de neuroloog, huisarts en casemanager hebben ervaren dat) erflater meer paranoïde gedrag vertoont. Volgens de neuroloog kan dit passen bij ‘de aard van het beestje’, maar ook bij de zich ontwikkelende dementie.
De neuroloog meent dat erflater wilsonbekwaam kan worden verklaard. Dit wordt vervolgens niet in gang gezet, omdat het niet nodig lijkt vanwege de volmacht die er ligt.
5.11.
Gelet op de aard en de ernst van het ziektebeeld is het volgens [naam 1] in juni 2016 denkbaar dat erflater op grond van zijn achterdocht contact heeft opgenomen met de notaris, omdat hij dan niet meer alleen dement, maar ook “
duidelijk paranoïde” is. Op basis van de hem beschikbare stukken stelt [naam 1] vast dat erflater vanaf het voorjaar 2015 toenemend dement was en in juni 2016 niet in staat was zijn wil te bepalen. Gelet op het ziektebeeld, de nadrukkelijk bestaande paranoïde bij vorderende dementie en het ontbrekende ziekte-inzicht, is erflater medisch gezien niet wilsbekwaam geweest in juni 2016 om zijn eerdere testament te herroepen en te wijzigen in een nieuw testament. Erflater was ook niet in staat de reikwijdte en gevolgen van zijn beslissing te overzien. Erflater uitte een wil, maar was dienaangaande niet wilsbekwaam, aldus steeds [naam 1] .
5.12.
De neef en nichten hebben de inhoud van of de wijze waarop de rapportage van [naam 1] tot stand is gekomen, niet (voldoende) gemotiveerd betwist. Anders dan zij aanvoeren, is [naam 1] bij de uitvoering van zijn onderzoek niet louter uitgegaan van de stellingen van [eiseres] . In tegendeel; [naam 1] legt uit dat hij zijn onderzoek heeft gebaseerd op medisch objectiveerbare verslagen (waarnaar hij ook verwijst) en neemt in aanmerking dat het ontbreekt aan medische informatie die zijn bevindingen weerspreekt. [naam 1] beschrijft dat juist ten aanzien van het beloop van het ziektebeeld en het gedrag van erflater een casemanager was betrokken en dat hij daarover separaat informatie heeft opgevraagd, zodat hij objectief medisch gezien een compleet beeld kon verkrijgen. Het is [naam 1] duidelijk geworden hoe het verloop van het ziektebeeld is geweest en de bevindingen van de huisarts, de casemanager en behandeld specialisten passen volgens hem objectief medisch gezien goed bij elkaar. Voor het overige neemt de rechtbank nog in aanmerking dat de opdracht van [naam 1] niet zag op (het geven van een oordeel over) het handelen van de notaris. Dat [naam 1] in het kader van de uitvoering van zijn onderzoek geen contact met de notaris heeft gehad, doet er dan ook niet toe.
5.13.
De conclusie van [naam 1] over het paranoïde gedrag van erflater vindt bevestiging in dat wat enkele personen (die dicht bij erflater stonden) hebben verklaard over gebeurtenissen in de periode rondom de wijziging van zijn testament. Zo is verklaard door:
  • mevrouw [naam 2] (verzorgende van beroep die erflater 40 jaar heeft gekend) dat zij erflater steeds dementer vond worden (hij begreep veel dingen niet meer, sprak verward en was bang dat iemand zijn pilsje zou opdrinken) en dat er een hoge zorgindicatie was afgegeven;
  • mevrouw [naam 3] (petekind van erflater): “
  • mevrouw [naam 4] (nicht van [eiseres] ): “[erflater]
  • de heer [naam 5] : “
5.14.
Bij het passeren van een testament is het de taak van de notaris om de wilsbekwaamheid van de testateur te beoordelen. Het is aan de rechter om te beslissen of een uiterste wilsbeschikking nietig is wegens een stoornis van de geestelijke vermogens van de testateur die een
redelijkewaardering van de betrokken belangen belette. In dit geding staat niet het handelen van de notaris ter beoordeling. De Kamer voor het notariaat heeft dit handelen beoordeeld (vgl. 3.5). De rechtbank is uiteraard niet gebonden aan het oordeel van de notaris over de wilsbekwaamheid van erflater. De neef en de nichten hebben het oordeel van de notaris – zo begrijpt de rechtbank – naar voren gebracht om de conclusies van [naam 1] te ontkrachten. [eiseres] heeft in dat verband naar voren gebracht dat erflater zich eerder bij een andere notaris had gemeld, die hem heeft weggestuurd. Dit is niet bestreden, maar ook aan de (veronderstelde) beoordeling van de wilsbekwaamheid door die notaris is de rechtbank uiteraard niet gebonden.
5.15.
De rechtbank is van oordeel dat de inschatting van de notaris over de wilsbekwaamheid van erflater de conclusies van [naam 1] niet ontkracht. Daarbij is het volgende in het bijzonder redengevend. Uit de beslissing van de Kamer voor het notariaat van 15 februari 2023 maakt de rechtbank op dat deze inschatting in de kern genomen is gebaseerd op een duidelijk geuite wil en het besef van erflater wat de vergaande gevolgen waren van de wijziging van zijn testament. Van belang is echter dat in deze zaak niet zozeer de vraag aan de orde is of erflater de gevolgen van zijn handelingen niet meer overzag, maar veeleer of zijn wil (slechts) was ingegeven door onterechte, paranoïde gedachten voortvloeiend uit zijn stoornis. Indien zulke gedachten het overgenomen hebben, ligt in de rede dat de wil duidelijk wordt verwoord en de (op zich eenvoudig te doorgronden) gevolgen worden overzien en ogenschijnlijk gewenst lijken. Daarbij komt dat als onweersproken vast staat dat [naam 1] jarenlange ervaring heeft in indicatiestelling en medische advisering over wilsbekwaamheid bij notariële akten. [naam 1] heeft in zijn rapport aan de hand van medische informatie op overtuigende wijze onderbouwd dat erflater als gevolg van de dementie waaraan hij leed zijn wil niet meer goed kon bepalen. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat erflater niet in staat was tot een redelijke waardering van de bij het opstellen van het testament betrokken belangen en de wilsbeschikking onder invloed van de geestelijke stoornis is gemaakt.
5.16.
De neef en nichten voeren nog aan dat in het algemeen meer waarde wordt gehecht aan het oordeel van de notaris die erflater werkelijk heeft gezien en gesproken dan aan een deskundige die achteraf, zonder erflater te hebben gesproken, een beoordeling geeft. Hiervan is [naam 1] zich echter bewust en hij schenkt hier ook aandacht aan. Hij onderkent dat een medisch dossier op zichzelf niet altijd toereikend is en legt uit dat de vastgelegde medische informatie in dit geval zodanig duidelijk, adequaat en relevant is, dat sprake is van een situatie waarin hij (toch) tot onderbouwde conclusies kan komen.
5.17.
Bij haar oordeel weegt de rechtbank mee dat in het medisch dossier van erflater wordt gewezen op paranoïde en verward gedrag bij erflater, onder meer ten opzichte van [eiseres] , die dicht bij hem stond. Het moet, de conclusies van [naam 1] indachtig, ervoor worden gehouden dat de paranoïde gedachten aanleiding zijn geweest voor erflater om zijn testament ten nadele van haar te willen wijzigen. Dat erflater kennelijk ook meermaals heeft geuit dat hij van [eiseres] wilde scheiden, past in dit beeld. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat er, na 50 jaar in goede harmonie met elkaar te hebben geleefd, aanleiding was te scheiden of te onterven. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de niet geconcretiseerde stellingname van de neef en nichten dat erflater en [eiseres] slechts een zakelijk huwelijk hadden waar erflater van af wilde en dat zij hem aan zijn lot heeft overgelaten. De neef en nichten hebben bovendien bevestigd dat zij de achtergrond van de relatie tussen [eiseres] en erflater niet kennen. Als onweersproken staat vast dat [eiseres] erflater veel eerder had kunnen laten opnemen in een WIZ-instelling of psychiatrisch verpleeghuis, maar dit niet heeft gedaan.
5.18.
Dat na het passeren van het testament op 29 juni 2016 nog (zakelijke) onroerend goed transacties hebben plaatsgevonden waarvoor erflater (samen met [eiseres] ) aktes heeft ondertekend, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. [eiseres] heeft (onweersproken) toegelicht dat zij dit met de volmacht in de hand ook had kunnen doen zonder erflaters handtekening, maar dat zij hem in zijn waarde heeft willen laten, omdat hij de dementie ontkende en dat zij hem daarom heeft laten mee-tekenen.
Conclusie
5.19.
De rechtbank is van oordeel dat het testament van erflater van 29 juni 2016 nietig is. De vordering van [eiseres] zal worden toegewezen.
De garageboxen van erflater – afgifte van stukken
5.20.
Gedaagden hebben stukken overgelegd, die volgens [eiseres] geen nieuwe informatie geven over de garageboxen. Ter zitting heeft de executeur verteld dat hij het beheer voerde over de verhuur van 32 garageboxen waarvan erflater eigenaar was, dat hij eenmaal per jaar een afrekening maakte en belasting betaalde en dat hij elke maand een bedrag aan erflater overmaakte. De executeur heeft ook naar voren gebracht dat dit een en ander (inhoudelijk) geen discussie hoeft op te leveren en wel relevant is in het kader van de (afwikkeling van de) huwelijksgoederengemeenschap, die nu stilligt. Nu hiervoor is komen vast te staan dat het laatste testament van erflater nietig is, is de reden van het stilliggen van de afwikkeling weg komen te vallen en zal de vordering tot afgifte van stukken met betrekking tot de garageboxen van erflater dan ook als onvoldoende gemotiveerd betwist worden toegewezen.
5.21.
De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd zoals in het dictum omschreven.
Proceskosten
5.22.
De rechtbank ziet in het familierechtelijke karakter van deze procedure aanleiding om de proceskosten aldus te compenseren, dat elke partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verklaart voor recht dat de uiterste wilsbeschikkingen in het door de heer [erflater] (erflater) op 29 juni 2016 opgemaakte testament nietig zijn,
6.2.
verklaart voor recht dat de nalatenschap van erflater dient te worden afgewikkeld conform het testament van erflater van 2 juni 2015,
6.3.
veroordeelt de executeur om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te verstrekken:
een overzicht en eigendomsbewijzen van de garageboxen die erflater ten tijde van zijn overlijden in zijn bezit had;
een overzicht van de huurinkomsten van genoemde garageboxen althans stukken waaruit blijkt voor welk bedrag en door wie (onder vermelding van het adres en e-mailadres) de desbetreffende garageboxen worden verhuurd;
een overzicht van alle huurinkomsten en met de garageboxen samenhangende kosten onder overlegging van facturen en betalingsbewijzen van zowel de huurinkomsten als de daarmee samenhangende kosten vanaf de datum van het overlijden van erflater tot de datum waarop de garageboxen geleverd worden;
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500 per dag of dagdeel dat de executeur hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 20.000;
6.4.
compenseert de kosten van dit geding aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt;
6.5.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de onder 6.3 en 6.4 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025.

Voetnoten

1.Gerechtshof Den Haag 29 augustus 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2703, r.o. 12.