3.7.Op 11 oktober 2024 heeft [naam 1] zijn rapportage afgegeven, die luidt als volgt, voor zover hier relevant:
Op uw verzoek heb ik bovengenoemd dossier beoordeeld, over de vraag of mijnheer (…) ten tijde van het opmaken van zijn testament in juni 2016 een geestelijke stoornis had. Daarbij is tevens de vraag of hij op dat moment al dan niet wilsbekwaam wordt beschouwd voor het opmaken van zijn testament.
U wendt zich tot mij gegeven mijn actuele werkzaamheden en ervaring op het terrein van medische beoordelingen over wilsbekwaamheid, zoals beschreven in de bijlage met beknopt CV, met de ervaring en het perspectief van onafhankelijk artsen, opgenomen in het VIA register ten behoeve van de beoordeling van wilsbekwaamheid bij notariële akten.
Het door u aan mij ter beschikking gestelde dossier bevat als bijlage van uw brief met uw bovengenoemde vraagstelling, de volgende stukken:
1. Indicatiebesluit CIZ d.d. 8 juli 2015 (VV5 beschermd wonen dementie)
2. Rapportages [instelling 2] april t.m. juni 2015
3. Brief neuroloog [instelling 3] d.d. 6-2-15 aan huisarts [plaats 2]
4. Brief [instelling 1] 17-2-2016 inzake behandeling 19-11-2015 tm 16-2-2016
5. Brief huisarts uitdraai journaalgegevens 12-5-2015 t.m. 22-3-2016
6. Beschikking PGB Zorgkantoor 16-12-2015
7. Onleesbare email casemanager
8. Lijst getuigenverklaringen 1 t.m. 12
9. Testament d.d. 2 juni 2015
10. Notariële volmacht d.d. 2 juni 2015
11. Testament d.d. 29 juni 2016
Na bestudering van het beschikbare dossier (…) was ik geïnteresseerd in het preciezere verloop van het ziektebeeld van mijnheer (…), waarop in februari 2024 een schriftelijk verzoek is gedaan het medische dossier te kunnen inzien – op grond van zwaarwegend belang en verzoek van de deskundige - bij de toenmalige huisarts te [plaats 2] (…). Na nadere toelichting (…) heeft zij toegestemd het dossier te kunnen inzien. Dit werd mogelijk op 13 juni 2024; de beperkte journaaluitdraai werd bevestigd, de verkregen brieven waren eveneens aanwezig. Maar ook werd duidelijk hoe het verloop van het ziektebeeld was geweest én werd de gang van zaken van wonen in [plaats 2] en verhuizen naar [plaats 1] duidelijk. Mijnheer sprak hier ook over met de huisarts, de casemanager en het petekind van mijnheer (…), mevrouw (…). Zij diende tevens als mantelzorger en contactpersoon ter plaatse in [plaats 2] , naast mevrouw [eiseres] (zijn echtgenote).
Juist ten aanzien van het beloop van het ziektebeeld en het gedrag van mijnheer (…), was een casemanager betrokken. Die betreffende gegevens zijn niet opgenomen in het huisartsen dossier en zijn daarom separaat door ondergetekende opgevraagd. (…). Er kon echter objectief medisch gezien een compleet beeld worden verkregen, op grond waarvan kan worden gerapporteerd en naar mijn overtuiging duidelijke conclusies kunnen worden getrokken.
Voor de goede orde zij vermeld dat – behalve in deze rapportage beschreven bevindingen – geen ándere medische gegevens bestaan die de bevindingen weerspreken. Ook is het ondergetekende niet toegestaan de niet relevante delen van het dossier naar voren te brengen. Tevens zij vermeld dat deze rapportage niet is gebaseerd op mededelingen van betrokkenen of van derden (dus ook niet de overlegde verklaringen van diverse personen) maar louter op grond van de medisch geobjectiveerde verslagen en bevindingen in de vermelde dossiers.
Zoals bekend is het medisch dossier van een overleden op zichzelf niet altijd toereikend om achteraf een antwoord te kunnen geven op de vraag of iemand ten tijde van een bepaalde beslissing in zijn leven dienaangaande wilsbekwaam was.
Als (voormalig) verpleeghuisarts én forensisch geneeskundige, met ruime ervaring in indicatiestelling, medische advisering en in het bijzonder de laatste jaren de wilsbekwaamheid bij notariële akten, acht ik bovengenoemde vastgelegde medische informatie echter zodanig duidelijk, adequaat en relevant, dat naar mijn overtuiging in de gegeven situatie van mijnheer (…) wel conclusies kunnen worden getrokken.
Testament en wilsbekwaamheid
Wilsbekwaamheid moet altijd worden beoordeeld in relatie tot de aard en ernst en reikwijdte van een te nemen beslissing. In dit geval over een testament. Het is bij medisch adviseurs in dit verband gebruikelijk en het wordt zelfs noodzakelijk geacht – zonder te treden in de inhoudelijke notariële / juridische aspecten – kennis te nemen van de reikwijdte van de te nemen beslissing. In dit geval is de aard en de strekking van het testament geheel duidelijk.
Op 2 juni maakt mijnheer een testament en een algehele volmacht bij een notaris in [plaats 1] (zijn echtgenote en opvolgend haar kinderen als erfgenaam, zijn vrouw als gevolmachtigde. Op 29 juni 2016 herroept mijnheer (…) dit testament en benoemt andere erfgenamen (de kinderen van zijn zus) bij een andere notaris van hetzelfde kantoor.
Het VIA/EPN protocol ‘wilsbekwaamheid bij notariële akten’ is in 2012 opgesteld en van kracht geworden. Het is aanvullend en aansluitend op het stappenplan van de KNB, bedoeld voor situaties zoals die van mijnheer (…).
Beoordeling medisch dossier
De bevindingen van de huisarts, casemanager en behandelend specialisten passen objectief medisch gezien goed bij elkaar en met name de periode vanaf begin 2015 is relevant. De gecombineerde bevindingen, chronologisch:
In de zomer van 2010 is mijnheer al eens bang dat zijn geheugen achteruit gaat. Een oriënterende test toont aan dat er alleen lacunes zijn in het korte termijn geheugen. Wel valt daarnaast op dat mijnheer de kloktekentest niet zo goed maakt, maar dit is niet alarmerend.
In maart 2015 is mijnheer echter wel wat warrig, ook is er contact tussen de huisarts en mevrouw (…) (petekind, contactpersoon) waarna onderzoek wordt ingesteld. De kloktekentest is nu meer gestoord, er zijn lacunes in het geheugen én er zijn concentratie- en oriëntatiestoornissen. Hij is breedsprakig, heeft nog humor. In mei 2015 wordt geconstateerd dat sprake is van beginnende dementie. Mijnheer merkt zelf wel dat hij enigszins vergeetachtig is, maar heeft verder geen ziekteinzicht.
In een zorgplan gedateerd 26 mei 2015 en verder van de casemanager (waarin ook de stukken van [instelling 2] voorkomen) wordt bij de intake van de trajectbegeleiding in juni 2015 aanbevolen een volmacht op te maken, nu mijnheer nog wilsbekwaam wordt geacht: die blijkt er sinds begin van die maand te bestaan.
Op [datum 2] 2015 trouwt hij met zijn vriendin, mevrouw [eiseres] , die hij al 50 jaar kent en met wie hij zakelijk een vriendschappelijke betrekkingen onderhoudt. (…).
In de zomer daarna valt op dat mijnheer heel achterdochtig wordt (paranoïde), met name als het om geld gaat. De neuroloog geeft aan dat dit paranoïde gedrag kan passen bij de aard van het beestje, maar ook bij de ontwikkelende dementie. Er wordt – heel alert en begrijpelijk – door de casemanager en de neuroloog rekening mee gehouden dat zijn echtgenote misschien wel uit is op financieel gewin, maar deze gedachte wordt na enkele weken verworpen. Mevrouw zorgt na een aarzelend begin over wat nu nodig is daadwerkelijk goed voor mijnheer, is voortdurend betrokken en blijft dit tot op het laatst, gesteund volgens bevindingen van de huisarts. Zij is al vele jaren nauw met mijnheer bevriend, woont zelf in [plaats 1] , terwijl mijnheer nog in [plaats 2] woont, maar ze gaan ook regelmatig samen op reis en hebben samen een huis (in België). In [plaats 2] is het petekind mevrouw (…) contactpersoon en mantelzorger voor mijnheer.
Volgens de neuroloog zou mijnheer vanwege de achterdocht bij de dementie die optreedt wilsonbekwaam kunnen worden verklaard, maar dat zou zijn paranoïde alleen maar voeden. De bestaande volmacht kan ook gewoon functioneren.
Nu zijn echtgenote (sinds kort getrouwd) een en ander voor mijnheer regelt (tevens notarieel gevolmachtigd) projecteert mijnheer zijn achterdocht duidelijk op haar. Vertelt dit ook aan de trajectbegeleider (casemanager). Mijnheer vraagt ook eens bij de huisarts of hij zou kunnen scheiden, maar intussen gaat zijn relatie met zijn vrouw gewoon door en gaan ze ook samen net als eerder naar [plaats 1] en [plaats 3] .
Inmiddels wordt geregeld dat mijnheer meer zorg en begeleiding kan krijgen, op grond van een WIz indicatie die inmiddels met hulp / informatie van de huisarts door het CIZ is gesteld: VV5 intensieve dementiezorg. Omdat daarmee een PGB (persoonsgebonden budget) wordt aangevraagd kan extra begeleiding in de thuissituatie worden geboden.
In juli 2015 belt mijnheer verward de huisarts, dat er ‘vervelende dingen gebeuren’ met veel achterdocht jegens mevrouw (…), zijn echtgenote en de praktijkondersteuner van de huisarts; die laatste wil hij niet meer zien. En verward: of de huisarts hem kan laten opnemen. De huisarts stelt mijnheer gerust, zegt dat de praktijkondersteuner op haar verzoek langskomt dus dat dat heus in orde is. En dat zij niemand zal laten opnemen.
Op 11 augustus 2015 wordt mijnheer gezien voor een intake, opdat een sociaal psychiatrisch verpleegkundige mijnheer en mevrouw kan begeleiden met raad en advies, gelet op het te verwachten vorderende ziektebeeld.
Op 18 augustus belt mijnheer de huisarts met de vraag of hij ondanks zijn dementie kan scheiden. Dat weet de huisarts niet. Wél wordt mijnheer nu (na bespreking huisarts en casemanager) door de GGZ begeleid voor nadere diagnostiek en behandelbeleid.
Op 20 oktober geeft mevrouw (…) bij de huisarts aan dat het thuis in [plaats 2] niet langer meer gaat. Mijnheer is steeds meer verward, geconfronteerd met de problemen die zij en de echtgenote vanuit [plaats 1] met mijnheer ervaren blijf hij maar zeggen te willen scheiden.
De begeleiding van de GGZ volstaat niet, mijnheer wordt overgedragen aan [instelling 1] in Den Haag, waar hij van 19 november 2015 tot 16 februari 2016 in behandeling is. Mijnheer verblijft namelijk sinds enige tijd vooral in [plaats 1] , waar hij met de structuur die zijn echtgenote biedt redelijk stabiel kan functioneren. [instelling 1] constateert dat vooral sprake is van dementie door Alzheimer. Mijnheer zelf kan dit nog steeds niet geloven, maar ziet toch af van nader onderzoek. Nu wordt tevens dagbesteding aangevraagd in [plaats 1] .
In 2017 wordt vermeld dat (…), de dementie gestaag vordert, zijn denken ontregelt meer en meer.
Mijnheer heeft enig ziektebesef, al begrijpt hij helemaal niet wat er aan de hand is. Hij heeft geen enkel ziekteinzicht, zijn denken is niet coherent. Hij meent dat het nog goed met hem gaat en neemt zijn naasten alles kwalijk. Dit past geheel bij de vorderende dementie met als bijkomende ontregeling een forse achterdocht (paranoïde).
Concluderend:
Als medisch adviseur inzake de wilsbekwaamheid bij notariële akten concludeer ik op grond van de bovengenoemde duidelijke en goed gedocumenteerde bevindingen, dat mijnheer in het leven van alledag mits met structuur en gericht betrekken zeker tot 2017 nog tot ‘een gesprek’ in staat was (niet suf), maar in elk geval vanaf het voorjaar 2015 toenemend dement.
Vanaf de zomer 2015 en snel toenemend vanaf eind 2015 valt op dat mijnheer zich steeds nadrukkelijker achterdochtig uit, naar zijn echtgenote, maar ook anderen: (…). Mijnheer heeft geen enkel ziekteinzicht, kan de diagnose dementie niet geloven.
In mei 2015 is mijnheer gediagnosticeerd ‘beginnend dement’ en eind juni 2015 wordt mijnheer nog aanbevolen een notariële volmacht op te maken, omdat hij dan nog wilsbekwaam wordt geacht (trajectbegeleider / casemanager).
Vanaf eind 2015 wordt de zorg om mijnheer heen nadrukkelijker georganiseerd en is meer specialistische GGZ nodig. Het gebrek aan ziekteinzicht, terwijl mijnheer zich nog geschikt acht helemaal zelfstandig te functioneren, betekent dat mijnheer façadegedrag vertoont: met hem is niets aan de hand.
Door de casemanager en neuroloog wordt er serieus rekening mee gehouden dat het huwelijk misschien is gearrangeerd om mevrouw [eiseres] financieel gewin te bezorgen; deze zorg wordt na enige weken verlaten, de achterdocht komt blijkens de diagnostiek en ervaringen daadwerkelijk voort uit de aard van het ziektebeeld, al dan niet méde vanwege de aard cq het karakter van mijnheer.
Mevrouw [eiseres] zorgt goed voor mijnheer, is betrokken en zorgt voor nadere diagnostiek en begeleiding, ontfermt zich over hem en mijnheer woont op den duur in [plaats 1] , met de nodige hulp en verzorging. Mevrouw hád mijnheer al veel eerder kunnen laten opnemen in een WIz instelling / psychogeriatrisch verpleeghuis.
Het is gelet op de aard en de ernst van het ziektebeeld van mijnheer in juni 2016 denkbaar dat hij met een verhaal op grond van zijn achterdocht contact heeft opgenomen met de notaris. Hij is dan echter niet alleen meer dement tov juni 2015, maar ook duidelijk paranoïde.
De (nieuwe) notaris kan vanwege het façadegedrag van mijnheer overtuigd zijn geraakt van zijn verhaal, maar dit bestond op grond van zijn paranoïde bij zijn dementie. Ik acht het mogelijk dat bij de notaris in juni 2016 de geheugenproblemen en desoriëntatie niet op de voorgrond zijn getreden, al moet duidelijk zijn geweest dat mijnheer kwetsbaar was en zich in een afhankelijke positie bevond.
Hoe het ook zij, gelet op het ziektebeeld van mijnheer, de nadrukkelijke bestaande paranoïde bij vorderende dementie, bij ontbrekend ziekteinzicht, is mijnheer objectief medisch gezien niet wilsbekwaam geweest in juni 2016 zijn eerdere testament te herroepen en te wijzigen in een nieuw testament. Hij was ook niet in staat de reikwijdte en gevolgen van zijn beslissing te overzien. Mijnheer uitte een wil, maar was dienaangaande niet wils
bekwaam.
Ik acht mijnheer vanwege het beschreven ziektebeeld overigens met zekerheid bovenmatig beïnvloedbaar door met name degene die met mijnheer meepraat, waardoor de achterdocht wordt gevoed en/of beïnvloedbaar door eigen waangedachten over anderen dan zijn vrouw en naaste hulp(verleners), die hij niet vertrouwde.