ECLI:NL:RBDHA:2025:14350

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
4 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.3225
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Oezbeekse eiser wegens ongeloofwaardige verklaringen en gebrek aan bewijs voor vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Oezbeekse man geboren in 1998, heeft op 16 mei 2022 asiel aangevraagd in Nederland. Hij heeft zijn aanvraag gebaseerd op een incident in Oezbekistan waarbij hij betrokken was bij een conflict rondom zijn nichtje en heeft gesteld dat hij daar discriminatie heeft ervaren. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag echter afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de gestelde problemen met de familie van de jongen die zijn nichtje misleidde ongeloofwaardig werden geacht. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de verklaringen van eiser inconsistent en ongeloofwaardig zijn. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aan de voorwaarden van de Vreemdelingenwet voldoet, omdat hij zijn asielaanvraag niet tijdig heeft ingediend en zijn verklaringen niet samenhangend zijn. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser verworpen en het beroep ongegrond verklaard, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.3225

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Simicevic),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Kersbergen).

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser heeft de Oezbeekse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1998. Hij heeft op 16 mei 2022 asiel aangevraagd in Nederland.
1.2.
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is in Oezbekistan betrokken geraakt bij een incident rond de dochter van zijn broer (eisers nichtje). Eisers nichtje is in een relatie misleid door een jongen ( [persoon A] ). Eiser is samen met zijn broer verhaal gaan halen bij de familie van die jongen. Er ontstond toen een gevecht, waarbij de tegenpartij messen heeft gebruikt. Door tussenkomst van de buren is er niemand gestoken, maar eiser heeft wel verwondingen opgelopen door klappen en is buiten westen geraakt. Vanwege dit incident, en omdat hij in Oezbekistan discriminatie heeft ervaren, heeft eiser Oezbekistan verlaten.
Het bestreden besluit
2.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. problemen met [persoon A] en zijn familie;
3. discriminatie in Oezbekistan.
2.2.
Verweerder heeft eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. De door eiser gestelde problemen met [persoon A] en zijn familie en de door eiser gestelde ondervonden discriminatie heeft verweerder echter ongeloofwaardig geacht, omdat in dit verband niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c én d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Het geloofwaardig geachte asielmotief levert volgens verweerder geen asielgrond op als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw, omdat op grond daarvan niet aannemelijk is dat eiser een gegronde vrees voor vervolging heeft als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of bij terugkeer naar Oezbekistan een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Gelet op het voorgaande en nu eiser volgens verweerder niet onmiddellijk asiel heeft aangevraagd toen dat mogelijk was, heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, in verbinding met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw.
Beroepsgronden
3. Eiser voert aan dat verweerder hem tijdens het nader gehoor niet heeft bevraagd over tegenstrijdige verklaringen tijdens eerdere contactmomenten, zodat verweerder faalt in de samenwerkingsplicht. Eiser stelt verder dat verweerder op basis van de thans voorhanden zijnde landeninformatie omtrent de situatie in Oezbekistan – het laatste ambtsbericht dateert uit 2002 – niet kan beoordelen of terugkeer zal leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM. Eiser stelt voorts dat verweerder bij het opleggen van het inreisverbod onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden.
Het oordeel van de rechtbank
Geloofwaardigheid problemen met [persoon A] en familie
4.1.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over de problemen met [persoon A] en diens familie ongeloofwaardig geacht, omdat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen (artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw) en eiser zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend (artikel 31, zesde lid, aanhef en onder d, van de Vw).
4.2.
Aan zijn standpunt dat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen, zoals bedoeld in artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw, heeft verweerder in de eerste plaats ten grondslag gelegd dat eiser binnen het nader gehoor tegenstrijdig heeft verklaard en tijdens het nader gehoor ook verklaringen heeft gegeven die tegenstrijdig zijn met verklaringen die hij tijdens eerdere contactmomenten heeft afgelegd. Verweerder heeft er in dit verband op gewezen dat eiser tegenover de AVIM heeft verklaard dat zijn nichtje was meegenomen en dat hij vervolgens deze persoon heeft opgezocht en neergestoken, terwijl eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat hij de dader niet had gevonden omdat deze zich in het buitenland bevond (p. 7 NG) en dat hij en zijn broer geen messen op zak hadden en daarheen gingen met goede intenties (p. 8 NG). Verder heeft verweerder erop gewezen dat eiser tijdens het aanmeldgehoor heeft verklaard dat het conflict voortkwam uit de verkrachting van zijn nichtje (p. 13 AG), terwijl eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat [persoon A] en zijn nichtje een tijdje samen hadden doorgebracht en samen ‘dingen’ hebben gedaan maar dat zijn nichtje is voorgelogen dat zij zouden trouwen (p. 6 NG). Voorts heeft verweerder erop gewezen dat eiser tijdens het nader gehoor eerst heeft gezegd dat bij hun aankomst direct een ruzie begon en dat er meteen een mes werd getoond (p. 6 NG), terwijl hij later tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat zijn broer en de vader van [persoon A] eerst apart binnen in gesprek gingen en dat er pas daarna een ruzie ontstond (p. 8 en 12 NG). Eiser heeft deze door verweerder gestelde tegenstrijdigheden, die zien op de aanleiding van het conflict en de gebeurtenissen ter plaatse, niet bestreden, zodat er geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser op deze belangrijke punten tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Wel heeft eiser aangevoerd dat deze tegenstrijdige verklaringen niet aan hem mochten worden tegengeworpen, omdat hij hierover tijdens het nader gehoor niet is bevraagd. De rechtbank volgt dit standpunt van eiser niet. Weliswaar zijn deze tegenstrijdigheden niet als zodanig met eiser besproken tijdens het gehoor, maar dat leidt er naar het oordeel van de rechtbank in dit concrete geval niet toe dat verweerder de tegenstrijdige verklaringen niet mocht tegenwerpen. Eiser heeft namelijk de tegenstrijdige verklaringen niet gecorrigeerd in de correcties en aanvullingen en verder heeft eiser in de zienswijze en in het beroepschrift in het geheel niet toegelicht wat de oorzaak is van zijn tegenstrijdige verklaringen en wat hij gezegd zou hebben als hij hierover tijdens het nader gehoor wel zou zijn bevraagd. Sterker nog, in de zienswijze heeft eiser een toelichting gegeven die volledig haaks staat op zijn gehele asielrelaas dat hij tijdens het nader gehoor heeft verteld. In de zienswijze heeft eiser namelijk toegelicht dat hij Oezbekistan heeft verlaten om te voorkomen dat hij en zijn familie verhaal moesten gaan halen bij de dader en/of diens familie. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit terecht aan eiser tegengeworpen.
4.3.
Aan zijn standpunt dat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen, heeft verweerder verder ten grondslag gelegd dat eiser in zijn totaliteit vaag en summier heeft verklaard over zijn asielrelaas. Bij wijze van voorbeeld heeft verweerder erop gewezen dat eiser vaag en summier heeft geantwoord op de vragen hoe hij de dader heeft kunnen vinden (p. 6 NG), hoe hij wist dat de dader naar het buitenland was gevlucht (p. 7) en waarom hij de politie onvoldoende vertrouwt om aangifte te doen (p. 9 NG). Eiser heeft dit standpunt van verweerder niet bestreden, zodat er geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder ten onrechte heeft gesteld en tegengeworpen dat eiser vaag en summier over zijn asielrelaas heeft verklaard.
4.4.
Gelet op voormelde niet ten onrechte door verweerder gedane tegenwerpingen, zowel afzonderlijk als in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn problemen met [persoon A] en diens familie geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen en dat dus niet wordt voldaan aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw.
4.5.
Daarnaast heeft verweerder nog gesteld dat eiser ook niet zo spoedig mogelijk asiel heeft aangevraagd, zoals bedoeld in artikel 31, zesde lid, aanhef en onder d, van de Vw. Dit standpunt van verweerder is door eiser evenmin bestreden, zodat er geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder d, van de Vw.
4.6.
Nu niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c én d, van de Vw heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de gestelde problemen van eiser met [persoon A] en diens familie ongeloofwaardig zijn. De hiertoe aangevoerde beroepsgrond slaagt niet.
Risico op ernstige schade
5. Eisers stelling dat verweerder bij gebreke van een actueel algemeen ambtsbericht over Oezbekistan niet kan beoordelen of zijn terugkeer naar Oezbekistan zal leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM, volgt de rechtbank niet. Het is namelijk aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. De door eiser naar voren gebrachte individuele problemen zijn door verweerder ongeloofwaardig geacht. Eiser heeft verder geen objectieve (landen)informatie aangedragen waaruit concrete aanwijzingen naar voren komen dat de veiligheidssituatie in Oezbekistan in het algemeen of voor terugkeerders zo slecht is dat elke Oezbeekse burger of terugkeerder een reëel risico loopt op ernstige schade. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder nader onderzoek had moeten (laten) verrichten in Oezbekistan of een algemeen of individueel ambtsbericht had moeten laten opstellen. De beroepsgrond slaagt niet.
Slotsom asielaanvraag
6. De slotsom is dat de door eiser aangevoerde beroepsgronden niet leiden tot het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er zich geen asielgrond als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw voordoet. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een asielvergunning.
Inreisverbod
7. De beroepsgrond dat verweerder bij de oplegging van het inreisverbod onvoldoende rekening heeft gehouden met eisers persoonlijke omstandigheden slaagt evenmin, reeds nu eiser noch tijdens het nader gehoor noch in zijn zienswijze noch in beroep concrete persoonlijke omstandigheden heeft gesteld, laat staan aannemelijk heeft gemaakt, die zouden kunnen leiden tot het oordeel dat van oplegging van het inreisverbod had moeten worden afgezien.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gezien het voorgaande ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. Horst - van Dee, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.