ECLI:NL:RBDHA:2025:1437

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
NL24.20739
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen inreisverbod van Surinaamse eiseres na overschrijding van de geldigheidsduur van een Schengenvisum

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een inreisverbod dat aan een Surinaamse eiseres was opgelegd. De eiseres, die in januari 2022 Nederland was ingereisd met een Schengenvisum, had de geldigheidsduur van dit visum met 730 dagen overschreden. Op 6 april 2024 werd aan haar een voornemen tot het opleggen van een inreisverbod uitgereikt, waartegen zij geen zienswijze heeft ingediend. Bij besluit van 5 mei 2024 legde de minister van Asiel en Migratie een inreisverbod voor de duur van twee jaar op. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres op 24 oktober 2024 behandeld, waarbij de eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. H.A. Rispens, en de minister door mr. H.J. Toonders.

De rechtbank oordeelde dat de minister terecht het inreisverbod had opgelegd, omdat de eiseres geen rechtmatig verblijf meer had in Nederland en geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die tot een andere beslissing hadden moeten leiden. De rechtbank verwierp ook de stelling van de eiseres dat het inreisverbod in strijd was met artikel 8 van het EVRM, omdat zij gedurende bijna twee jaar illegaal in Nederland had verbleven. De rechtbank concludeerde dat de minister niet gehouden was om het inreisverbod op te heffen, zelfs niet na de verlening van een MVV aan de eiseres op 11 maart 2024.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van de eiseres om vergoeding van proceskosten af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 16 januari 2025, en de eiseres heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.20739
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. H.A. Rispens),
en
de Minister van Asiel en Migratie1, de minister (gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Op 6 april 2024 is aan eiseres een voornemen tot het opleggen van een inreisverbod uitgereikt. Tevens is aan eiseres een terugkeerbesluit uitgereikt waartegen zij geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Eiseres is de mogelijkheid geboden om via een zienswijze te reageren op het voornemen. Van deze mogelijkheid heeft eiseres geen gebruik gemaakt en bij besluit van 5 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister een inreisverbod aan eiseres opgelegd voor de duur van 2 jaar.
Eiseres heeft tegen het besluit van 5 mei 2024, waarbij de minister een inreisverbod voor 2 jaar heeft opgelegd, beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Inleiding

1. Eiseres is van Surinaamse nationaliteit en zij is geboren op [geboortedatum] 1985. Zij is in januari 2022 Nederland ingereisd op een (
single entry) Schengenvisum. De geldigheidsduur van dit visum was 90 dagen (tot 8 april 2022) en eiseres heeft deze geldigheidsduur met 730 dagen overschreden. Deze zogenoemde
overstaywerd ontdekt bij een uitreiscontrole op 6 april 2024 toen eiseres van Schiphol naar Paramaribo wilde reizen. Daarop is overgegaan tot uitreiking van een terugkeerbesluit en bekendmaking van het voornemen tot uitvaardiging van een inreisverbod.
1. Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De minister heeft een inreisverbod voor de duur van 2 jaar opgelegd omdat eiseres de vrije termijn2 met meer dan 90 dagen heeft overschreden. Tijdens de uitreiscontrole is vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf (meer) had in Nederland, het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland. Eiseres heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die door de minister bij de besluitvorming konden worden betrokken.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het inreisverbod ten onrechte is opgelegd en voert in dat kader diverse beroepsgronden aan. De rechtbank zal hierna op deze beroepsgronden ingaan.
MVV verleend aan eiseres
4. Niet in geschil is dat aan eiseres op 6 april 2024 een terugkeerbesluit is uitgereikt waar zij geen rechtsmiddelen tegen heeft ingediend. Dit terugkeerbesluit staat in rechte vast en de minister kon daarom aan eiseres een inreisverbod op grond van artikel 66a, tweede lid, van de Vw opleggen.3
5. Eiseres voert in beroep aan dat de minister van het opleggen van het inreisverbod had moeten afzien omdat aan eiseres op 11 maart 2024 een MVV is verleend. Daarnaast beschikt eiseres over een positief arbeidsmarktadvies dat geldig is van 17 juni 2024 tot 17 juni 2025. Eiseres voegt hier aan toe dat de minister aan de hand van de stempels in het paspoort van eiseres en op grond van haar aanvraag van een MVV, had kunnen vaststellen dat eiseres in Nederland verbleef. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiseres naar de stukken die in het kader van de aanvraag MVV zijn ingediend. Ter verdere onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres ook naar rechtspraak4 waaruit volgt dat bij verlening van een werkvergunning om opheffing van een inreisverbod kan worden gevraagd.
6. Het inreisverbod is opgelegd na de datum (11 maart 2024) waarop aan eiseres een MVV is verleend. De minister heeft in het verweerschrift hierover kunnen aanvoeren dat geen MVV zou zijn verleend als het illegale verblijf van eiseres bij de minister bekend zou zijn geweest. Eiseres heeft geen zienswijze ingediend tegen het voornemen tot oplegging van het inreisverbod en dus kon de minister geen rekening houden met eventuele bijzondere omstandigheden van eiseres. Dat eiseres na verkrijging van haar werkvergunning om opheffing van het inreisverbod kan vragen maakt de situatie van eiseres ook niet anders. De mogelijkheid om opheffing van het inreisverbod te vragen betekent niet dat de minister gehouden is om tot opheffing over te gaan. Eiseres licht dit verder ook niet toe zodat de rechtbank aan dit standpunt van eiseres voorbijgaat.
7. Voor zover eiseres stelt dat de minister op de hoogte kon zijn van haar verblijf in Nederland overweegt de rechtbank dat de minister tijdens de zitting terecht heeft opgemerkt dat eiseres de antecedentenverklaring niet naar waarheid heeft ingevuld door “nee” te antwoorden op de vraag of er sprake was van eerder illegaal verblijf. Ook hoefde de minister uit het feit dat de aanvraag van een MVV ondertekend is in Nijmegen evenmin af te
2 artikel 3.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
leiden dat eiseres al in Nederland verbleef omdat de plaats van ondertekening ziet op de beoogde woonplaats na verkrijging van een MVV.
8. De rechtbank volgt eiseres om deze reden niet in haar standpunt dat de minister ten onrechte is overgegaan tot oplegging van het inreisverbod. De beroepsgrond slaagt niet.
Schending privéleven in de zin van artikel 8 EVRM
9. Eiseres voert aan dat de minister haar privéleven in de zin van artikel 8 EVRM5 schendt, omdat eiseres inmiddels banden met de Nederlandse samenleving heeft opgebouwd die van bijzonder gewicht zijn. Eiseres verblijft al geruime tijd in Nederland en zij kan aanspraak maken op rechtmatig verblijf als verzorgende in de zorg, aldus eiseres.
10. De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen geslaagd beroep kan doen op een schending van artikel 8 EVRM. Hiertoe overweegt de rechtbank dat eiseres gedurende een periode van (bijna) 2 jaar illegaal in Nederland heeft verbleven. Eiseres heeft dit illegale verblijf niet betwist. De minister heeft daarnaast in zijn verweerschrift niet ten onrechte verwezen naar vaste rechtspraak6 waaruit volgt dat de keuze van eiseres om privéleven in Nederland te gaan uitoefenen tijdens illegaal verblijf in beginsel voor haar rekening en risico dient te komen. Dit volgt onder andere uit het arrest in de zaak
Jeunesseen het arrest in de zaak
Butttegen Noorwegen, van 4 december 2012. Uit deze rechtspraak volgt dat als privéleven is ontstaan en geïntensiveerd in een gastland waar de vreemdeling geen dan wel een precair verblijfsrecht had, er slechts in ‘uitzonderlijke omstandigheden’ (
exceptional circumstances) strijd is met artikel 8 van het EVRM. De minister kon overwegen dat dergelijke uitzonderlijke omstandigheden in beroep niet zijn aangevoerd. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Gelijkheidsbeginsel

11. Eiseres heeft ter zitting een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan. Eiseres voert daarover aan dat het instellen van een beroep tegen een opgelegd inreisverbod in andere, vergelijkbare gevallen tot een ambtshalve opheffing van het inreisverbod heeft geleid. Deze ambtshalve opheffing is in haar geval daarom ten onrechte achterwege gebleven.
12. De minister heeft in reactie hierop gesteld dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel door eiseres eerst ter zitting is gedaan en dit niet is onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat, nu eiseres haar beroep op het gelijkheidsbeginsel niet heeft onderbouwd de rechtbank dit beroep niet kan beoordelen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Onevenredige gevolgen inreisverbod
13. Eiseres stelt dat de oplegging van het inreisverbod onevenredig is en de minister niet had mogen vasthouden aan strikte toepassing van de relevante wetgeving. Deze toepassing heeft voor eiseres onevenredig nadelige gevolgen namelijk dat eiseres niet naar Nederland kan komen om te werken in de zorg, een sector waarin een groot tekort aan personeel is. Er is aanleiding om het evenredigheidsbeginsel
contra legemop de situatie van eiseres toe te passen omdat de wetgever gevallen zoals die van eiseres, niet behoorlijk onder ogen heeft gezien bij totstandkoming van de wet.
5 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).
14. De rechtbank overweegt dat eiseres haar beroep op (toepassing van) het evenredigheidsbeginsel niet heeft onderbouwd. De enkele stelling dat er sprake is van schrijnende en nadelige gevolgen is hiervoor onvoldoende. Niet valt in te zien waarom de wetgever een dergelijke situatie niet onder ogen heeft gezien bij totstandkoming van de wet. De minister mocht in dit verband wijzen op de formulering van artikel 6.5a Vb. In dit artikel zijn de omstandigheden opgenomen op grond waarvan om opheffing van een inreisverbod kan worden gevraagd. De rechtbank overweegt dat eiseres daarom, omwille van de verkrijging van haar MVV, kon verzoeken om opheffing van het inreisverbod. Gelet op al deze feiten en omstandigheden is er geen sprake van schending van het evenredigheidsbeginsel.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister tegen eiseres een inreisverbod mocht uitvaardigen. Er is ook geen aanleiding om eiseres een vergoeding van haar proceskosten toe te kennen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 januari 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.