In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 24 juli 2025, wordt het beroep van eiser behandeld dat is ingediend na een eerdere uitspraak van 28 augustus 2024. In die uitspraak werd de minister van Asiel en Migratie opgedragen om binnen twintig weken te beslissen op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. Eiser stelt dat de minister deze termijn heeft overschreden door geen beslissing te nemen op de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet binnen de gestelde termijn heeft beslist. De rechtbank wijst het verzoek van de minister om aanhouding van de behandeling van het beroep af, omdat dit de prikkel om tijdig te beslissen zou wegnemen. De rechtbank geeft de minister een termijn van twee weken om alsnog een besluit te nemen en legt een dwangsom op van € 250,- per dag voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-. Daarnaast wordt de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 453,50, en het griffierecht van € 194,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en ondertekend door rechter O. Veldman en griffier J.M. Pattynama.