ECLI:NL:RBDHA:2025:14446

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
C/09/681490 / HA RK 25-128
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopig getuigenverhoor in faillissementszaak van zorgaanbieder

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2025 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. De curator, mr. David Joost Bos, heeft het verzoek ingediend in het faillissement van [bedrijfsnaam] B.V., dat zich bezighoudt met het aanbieden van zorg. De curator stelt dat er mogelijk een vordering van € 295.214,32 bestaat op VGZ Zorgkantoor B.V. voor zorgkosten die zijn gedeclareerd voor zorg geleverd in een andere regio dan waarvoor de overeenkomst met VGZ geldt. VGZ heeft verweer gevoerd en betwist dat er afwijkende afspraken zijn gemaakt die de curator recht zouden geven op deze declaraties.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kan worden toegewezen, omdat de curator voldoende belang heeft bij het verkrijgen van duidelijkheid over de feiten die relevant zijn voor een mogelijke bodemprocedure tegen VGZ. De rechtbank heeft geoordeeld dat de curator niet alleen het belang van de boedel dient, maar ook dat van de gezamenlijke schuldeisers. De rechtbank heeft verder overwogen dat er geen minder ingrijpende manieren zijn om de gewenste informatie te verkrijgen en dat het voorlopig getuigenverhoor noodzakelijk is om de bewijspositie van de curator te versterken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toe te wijzen, waarbij drie getuigen zullen worden gehoord, waaronder de middellijk bestuurders van [bedrijfsnaam] en de zorginkoper van VGZ. De rechtbank heeft ook de procedurele stappen uiteengezet die partijen moeten volgen na deze beschikking.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/681490 / HA RK 25-128
Beschikking van 31 juli 2025
in de zaak van
MR. DAVID JOOST BOS,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijfsnaam] B.V.,te Utrecht,
verzoeker, hierna te noemen: de curator,
advocaat mr. M.M.T. Kienhuis,
tegen
VGZ ZORGKANTOOR B.V., te Arnhem,
verweerster, hierna te noemen: VGZ,
advocaten mrs. M.J. Bosselaar, F.F. van den Borne en S. Lensink.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met één productie, ingekomen op 7 maart 2025;
  • het verweerschrift met zestien producties, ingekomen op 12 juni 2025.
1.2.
Op 19 juni 2025 is de zaak besproken tijdens een mondelinge behandeling. Hierbij waren aanwezig:
  • namens de curator: mr. De Haan met mr. Kienhuis;
  • namens VGZ: mevrouw [naam 1] , zorginkoper bij VGZ, met mrs. Bosselaar, Lensink en Van den Borne.
Zowel mr. Kienhuis als mr. Lensink hebben het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd.

2.De feiten

2.1.
[bedrijfsnaam] houdt zich bezig met het aanbieden en leveren van professionele zorg, waaronder zorg op basis van de Wet Langdurige Zorg (hierna: WLZ).
2.2.
VGZ is een zorgkantoor. Zij is als zorgkantoor onder andere actief in de regio Noordoost-Brabant. In die regio heeft [bedrijfsnaam] een zorglocatie, namelijk [instelling 1] (hierna: [instelling 1] ).
2.3.
Op 17 februari 2023 is tussen [bedrijfsnaam] en VGZ een Overeenkomst 2023 Zorgkantoor – Zorgaanbieder WLZ tot stand gekomen ten behoeve van de zorginkoop WLZ. Op 15 december 2023 is een dergelijke overeenkomst ook gesloten voor 2024. Uit de overeenkomsten volgt op welke regio’s deze overeenkomsten zien, aangezien zowel [bedrijfsnaam] als VGZ in meerdere regio’s actief zijn.
2.4.
In de overeenkomsten is het declaratieprotocol WLZ (hierna: het declaratieprotocol) van toepassing verklaard. In artikel 3 lid 2 van het declaratieprotocol staat het volgende opgenomen:
“[…] De zorgaanbieder declareert bij het zorgkantoor alleen de productie die is geleverd aan klanten, woonachtig in de regio waarvoor hij met het desbetreffende zorgkantoor een overeenkomst is aangegaan en productieafspraken heeft gemaakt, tenzij anders overeengekomen is met het zorgkantoor.”
2.5.
[bedrijfsnaam] heeft in 2023 en 2024 kosten gedeclareerd bij VGZ via zorglocatie [instelling 1] voor zorg die is geleverd op locatie Residentie [instelling 2] in Ede (hierna: [instelling 2] ). Deze zorglocatie valt buiten de regio van VGZ. De voornoemde overeenkomsten zien dan ook niet op locatie [instelling 2] , waardoor VGZ deze zorgkosten niet wil vergoeden. Het totaalbedrag van de betreffende declaraties is € 295.214,32.
2.6.
Op 11 juli 2024 is het faillissement van [bedrijfsnaam] uitgesproken met benoeming van mr. Bos tot curator in het faillissement.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Het verzoek strekt, zakelijk weergegeven, tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor teneinde drie getuigen te horen, met bepaling van een tijdstip voor het verhoor.
3.2.
De curator legt aan het verzoek het volgende ten grondslag. [bedrijfsnaam] heeft mogelijk een vordering van € 295.214,32 op VGZ. Hierbij baseert de curator zich op verklaringen van de middellijk bestuurders van [bedrijfsnaam] die stellen dat er afwijkende afspraken zijn gemaakt op basis waarvan [bedrijfsnaam] de kosten voor zorg geleverd in [instelling 2] mocht declareren via [instelling 1] . In het belang van de boedel wenst de curator door middel van een voorlopig getuigenverhoor nader onderzoek te doen naar de door de bestuurders gestelde afspraken om te kunnen beoordelen of er voldoende basis is voor het starten van een bodemprocedure tegen VGZ.
3.3.
VGZ voert verweer en concludeert primair tot afwijzing van het verzoek en subsidiair tot beperking van het verzoek qua omvang en aantal getuigen. Tevens verzoekt VGZ veroordeling van de curator in de kosten van deze procedure.
3.4.
Hierna wordt, voor zover van belang, nader op de standpunten van partijen ingegaan.

4.De beoordeling

Slotsom van de beoordeling

4.1.
Het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor teneinde drie getuigen te horen, zal worden toegewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Het beoordelingskader
4.2.
Een voorlopig getuigenverhoor heeft als doel de verzoeker in staat te stellen duidelijkheid te verkrijgen over bepaalde feiten waarvan hij in een eventuele procedure de bewijslast zal hebben. Daarnaast biedt het de verzoeker de mogelijkheid zijn proceskansen beter te kunnen inschatten.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kan worden toegewezen in de gevallen waarin volgens de wet het bewijs door getuigen is toegelaten. Uitgangspunt daarbij is dat de feiten die met het verhoor bewezen kunnen worden tot een beslissing van de zaak kunnen leiden. Op grond van artikel 196 Rv zal een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor alleen worden afgewezen als: (1) de informatie die verlangd wordt, niet voldoende bepaald is, (2) onvoldoende belang bestaat bij het houden van een voorlopig getuigenverhoor, (3) het verzoek in strijd is met de goede procesorde, (4) sprake is van misbruik van bevoegdheid of (5) andere gewichtige redenen bestaan die zich verzetten tegen het voorlopig getuigenverhoor. Als geen van deze situaties zich voordoet en het verzoek verder aan alle formele vereisten voldoet, wordt het verzoek toegewezen.
Heeft de curator belang bij het verzoek?
4.4.
VGZ stelt zich op het standpunt dat de curator geen belang heeft bij het verzoek, omdat [bedrijfsnaam] geen vordering heeft op VGZ. Hiertoe voert VGZ aan dat er geen afwijkende afspraken zijn gemaakt op basis waarvan de zorgkosten met betrekking tot [instelling 2] gedeclareerd mochten worden via [instelling 1] . Als deze afspraken wel gemaakt zouden zijn, zou volgens VGZ het bewijs daarvan terug te vinden moeten zijn in de administratie. De curator stelt wel voldoende belang te hebben bij het verzoek, namelijk een (mogelijk) groot financieel belang voor de boedel. Daarbij brengt de curator naar voren dat de toewijsbaarheid van de vordering in de bodemprocedure in deze procedure niet ter toetsing voorligt.
4.5.
De rechtbank volgt VGZ niet in haar standpunt. De curator heeft, naar het oordeel van de rechtbank, zijn belang (het belang van de boedel) voldoende gemotiveerd naar voren gebracht. De curator heeft terecht naar voren gebracht dat de toewijsbaarheid van de vordering in de bodemprocedure in deze procedure niet inhoudelijk beoordeeld wordt. Gelet op het voornoemde is de rechtbank van oordeel dat de curator voldoende belang heeft bij het verzoek.
Is het verzoek in het belang van de gezamenlijke schuldeisers?
4.6.
VGZ stelt zich op het standpunt dat het verzoek niet in het belang is van de gezamenlijke schuldeisers en dat het verzoek daardoor in strijd is met de goede procesorde, dan wel misbruik van bevoegdheid oplevert. Hiertoe voert zij aan dat de curator te lang heeft getalmd waardoor vertraging in de afwikkeling van het faillissement is ontstaan. Verder voert VGZ aan dat een voorlopig getuigenverhoor een kostbare procedure is waarvan de kosten ten laste komen van de boedel en dat dit onnodig is omdat het feitencomplex op basis waarvan de curator kan beslissen of hij een bodemprocedure wenst te starten reeds voldoende duidelijk is.
4.7.
De curator stelt dat zijn primaire taak het te gelde maken van het vermogen van [bedrijfsnaam] is. Het doel van het voorlopig getuigenverhoor is volgens de curator juist het onderzoeken of de boedel een substantiële vordering toekomt, ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers. Wat betreft de duur van de procedure brengt de curator naar voren dat de afwikkeling van een faillissement van een zorginstelling tijd neemt, vooral als – zoals in dit geval – eerst gezocht moet worden naar een oplossing waardoor de continuïteit van de zorg zoveel mogelijk gewaarborgd blijft. De curator wijst erop dat alles in overleg met en met goedkeuring van de rechter-commissaris geschiedt.
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank valt op dit relaas van de curator niets af te dingen. De rechtbank is verder van oordeel dat VGZ onvoldoende heeft gemotiveerd dat het feitencomplex om te kunnen beslissen over een bodemprocedure reeds voldoende duidelijk moet zijn. De curator stelt dat het bestuur hem heeft verteld dat er afspraken zijn gemaakt, en met wie die zijn gemaakt; VGZ bestrijdt dat. Onder deze omstandigheden kan een voorlopig getuigenverhoor zeer behulpzaam zijn.
Zijn er minder ingrijpende manieren om de gewenste informatie te verkrijgen?
4.9.
Volgens VGZ moet de gewenst informatie volgen uit de administratie en heeft de curator inmiddels toegang tot die administratie. Daarbij heeft de curator, volgens VGZ, reeds schriftelijke verklaringen van de getuigen in bezit. VGZ stelt zich dan ook op het standpunt dat er minder ingrijpende manieren zijn om de gewenste informatie te verkrijgen en dat het verzoek daarom in strijd is met de goede procesorde, dan wel misbruik van bevoegdheid oplevert. De curator voert daarentegen naar het oordeel van de rechtbank terecht aan dat uit de verklaring van de heer [naam 2] , één van de middellijk bestuurders van [bedrijfsnaam] , naar voren is gekomen dat de afspraken veelal mondeling gemaakt zijn en dat er dus een kans bestaat dat de gewenste informatie helemaal niet blijkt uit de administratie. Daarbij heeft de curator voldoende onderbouwd dat een schriftelijke verklaring die niet onder ede is afgelegd, niet dezelfde bewijskracht kent als het voorlopig getuigenverhoor en dat het daarom wenselijk kan zijn de getuigen onder ede en in het bijzijn van de advocaten te horen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gewenst informatie niet zonder meer op minder ingrijpende wijze kan worden verkregen en dat dit dan ook geen grond is voor de afwijzing van het verzoek.
Is het verhoor op grond van artikel 66 Faillissementswet (Fw) de aangewezen weg?
4.10.
VGZ stelt zich op het standpunt dat het faillissementsverhoor op grond van artikel 66 Fw een beter alternatief is dat efficiënter, goedkoper en minder tijdrovend is. Volgens VGZ is het daarom in het belang van de gezamenlijke schuldeisers om die route te volgen en is het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor in strijd met de goede procesorde, althans maakt de curator met het verzoek misbruik van bevoegdheid.
4.11.
De curator heeft gekozen voor het voorlopig getuigenverhoor, niet voor (het verzoeken van) een verhoor door de rechter-commissaris op de voet van het bepaalde in artikel 66 Fw. Dat lijkt de enig juiste keuze omdat de curator in dit geval niet streeft naar opheldering van alle omstandigheden die het faillissement betreffen (dat centraal staat in artikel 66 Fw) maar – zoals eerder aan de orde kwam – zich aan de hand van getuigenverklaringen een oordeel wenst te vormen over zijn bewijspositie in een mogelijk tegen VGZ te starten (bodem)procedure. Voor dat doel is een verhoor op de voet van artikel 66 Fw niet (of minder) geschikt, vooral gelet op de (grotere) bewijskracht die een getuigenverklaring afgelegd tijdens het voorlopig getuigenverhoor heeft. [1] Van misbruik van bevoegdheid of strijd met de goede procesorde bij de keuze voor het voorlopig getuigenverhoor is dan ook zeker geen sprake.
4.12.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de curator voldoende belang heeft en dat het verzoek niet in strijd is met de goede procesorde, dan wel misbruik van bevoegdheid oplevert. Nu er evenmin sprake is van een andere afwijzingsgrond wordt het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toegewezen teneinde drie getuigen te horen, namelijk de middellijk bestuurders van [bedrijfsnaam] , de heer [naam 2] en mevrouw [naam 3] , en de toenmalige zorginkoper van VGZ, de heer [naam 4] .
4.13.
In het verzoekschrift is een voorbehoud gemaakt dat ziet op de mogelijkheid om op een later moment nog andere dan de opgegeven getuigen te kunnen horen. Indien de curator dat na het horen van de drie getuigen nog wenst, kan hij een onderbouwd verzoek daartoe indienen bij de rechter voor wie de verhoren zullen worden gehouden. Die rechter zal beoordelen of het verzoek toewijsbaar is.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
beveelt een voorlopig getuigenverhoor teneinde drie getuigen te horen;
5.2.
bepaalt dat het verhoor van de drie getuigen zal plaatsvinden in het Paleis van Justitie te Den Haag aan de Prins Clauslaan 60 op een nader te bepalen datum en tijdstip ten overstaan van een nader te bepalen rechter-commissaris;
5.3.
bepaalt dat partijen binnen twee weken na heden hun verhinderdata over de komende drie maanden dienen door te geven aan de rechtbank;
5.4.
bepaalt dat de curator uiterlijk twee weken na deze beschikking een afschrift van de beschikking bij aangetekende brief of bij exploot aan VGZ moet doen toekomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2025. [2]

Voetnoten

1.HR 6 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX8295
2.type: 3384