In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2025 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. De curator, mr. David Joost Bos, heeft het verzoek ingediend in het faillissement van [bedrijfsnaam] B.V., dat zich bezighoudt met het aanbieden van zorg. De curator stelt dat er mogelijk een vordering van € 295.214,32 bestaat op VGZ Zorgkantoor B.V. voor zorgkosten die zijn gedeclareerd voor zorg geleverd in een andere regio dan waarvoor de overeenkomst met VGZ geldt. VGZ heeft verweer gevoerd en betwist dat er afwijkende afspraken zijn gemaakt die de curator recht zouden geven op deze declaraties.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kan worden toegewezen, omdat de curator voldoende belang heeft bij het verkrijgen van duidelijkheid over de feiten die relevant zijn voor een mogelijke bodemprocedure tegen VGZ. De rechtbank heeft geoordeeld dat de curator niet alleen het belang van de boedel dient, maar ook dat van de gezamenlijke schuldeisers. De rechtbank heeft verder overwogen dat er geen minder ingrijpende manieren zijn om de gewenste informatie te verkrijgen en dat het voorlopig getuigenverhoor noodzakelijk is om de bewijspositie van de curator te versterken.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toe te wijzen, waarbij drie getuigen zullen worden gehoord, waaronder de middellijk bestuurders van [bedrijfsnaam] en de zorginkoper van VGZ. De rechtbank heeft ook de procedurele stappen uiteengezet die partijen moeten volgen na deze beschikking.