ECLI:NL:RBDHA:2025:14468

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
09/004614-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen met aanzienlijke contante bedragen en onduidelijke herkomst

Op 4 augustus 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bijrijder in een auto werd aangetroffen met € 120.780,- aan contant geld. Het onderzoek naar de financiën van de verdachte wees uit dat hij in de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 januari 2022 € 98.657,45 aan contante uitgaven heeft gedaan die niet te herleiden zijn tot legale inkomsten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, omdat het vermoeden bestaat dat de contante bedragen afkomstig zijn uit misdrijf. De verdachte heeft verklaard dat hij een lening heeft afgesloten bij een derde partij, maar de rechtbank achtte deze verklaring onaannemelijk. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is er verbeurdverklaring van het beslag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/004614-22
Datum uitspraak: 4 augustus 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 21 juli 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.T. Verweijen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A.J. Admiraal naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij of een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 januari 2022 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, (van) een een geldbedrag van 219.384,47 euro en/of een geldbedrag van 120.780,- euro (aanwezig bij aanhouding) en/of een geldbedrag van 98.657,45 euro (contante uitgaven), althans een of meerdere geldbedrag(en) althans een of meer voorwerpen,
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs had behoren te vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit, wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het in de auto aangetroffen geldbedrag niet van de verdachte is en dat de contante uitgaven kunnen worden verklaard door een lening die de verdachte is aangegaan met [naam 1] (hierna: [naam 1] ).
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage I opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4. (
Nadere) bewijsoverwegingen
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van witwassen in de zin van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is vereist dat het betreffende voorwerp afkomstig is uit ‘enig misdrijf’. Het is niet nodig dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het voorwerp afkomstig is van een nauwkeurig aangeduid misdrijf.
Als door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Als de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Bestaat er een gerechtvaardigd vermoeden dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf?
De rechtbank stelt het volgende vast. Op 6 januari 2022 is bij de verdachte, die als bijrijder in een auto zat, tussen zijn benen in een plastic tas, met daarin een doos met € 119.940,00 aan contant geld aangetroffen. Ook had de verdachte op dat moment nog € 840,00 aan contanten in zijn jaszak. In de witte iPhone die is aangetroffen bij de verdachte stonden diverse chats waaruit het beeld rijst van handel in grote aantallen verdovende middelen. Het is algemeen bekend dat de handel in verdovende middelen zeer lucratief is en (vooral) contant geld genereert.
Nader onderzoek naar de financiën van de verdachte heeft het volgende uitgewezen. Hij heeft een eenmanszaak in evenementen en werkt(e) parttime in loondienst. Zijn opgegeven inkomsten zijn in de tenlastegelegde periode beperkt, mede vanwege de coronamaatregelen. Het totale banksaldo van de verdachte op zijn persoonlijke rekeningen en bedrijfsrekeningen stijgen in de tenlastegelegde periode desondanks hard. Verdachte ontvangt op zijn rekening betalingen van ondernemingen, particulieren en contante stortingen. Die worden gedaan met vermeldingen zoals ‘gift’, ‘schenking’ en ‘etentje’. Ook ontvangt de verdachte terugbetalingen van derden voor “voorgeschoten” gelden, zonder dat er aanwijzingen zijn dat de verdachte die bedragen heeft voorgeschoten. De verdachte heeft daarnaast € 11.500,00 ontvangen voor een auto, terwijl hij geen auto heeft verkocht. De verdachte investeerde tussen oktober 2021 en december 2021 in totaal € 95.000,00 in een cryptomunt. Op de rekeningen van de verdachte zijn verder nauwelijks uitgaven aan levensonderhoud zichtbaar.
De huur van het appartement waar de verdachte woont werd betaald door zijn (ex-)partner [naam 2] (hierna: [naam 2] ). [naam 2] heeft in de periode 2020 tot 2022 ruim dertigduizend euro aan contanten op haar rekening gestort. Zij heeft verklaard dat de verdachte haar contant geld had gegeven zodat zij dit voor hem kon betalen. En toen zij zwanger was, heeft de verdachte haar (zo verklaarde zij) geholpen voor babyspullen en de huur. Ook heeft de verdachte – voor een extra tarief – contante betalingen verricht voor de huur via een tabaksshop en via [naam 3] .
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn motto “cash is king’ is, hij erg slordig is met geld en hij contant geld aan [naam 2] gaf om zijn administratie te regelen.
In totaal komen de uitgaven van de verdachte, die niet te herleiden zijn tot legale inkomsten, neer op € 98.657,45 in de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 januari 2022. Dit bedrag bestaat uit gebleken contante betalingen zonder herleidbare herkomst, en een schatting van kosten die de verdachte in die periode moet hebben gemaakt voor levensonderhoud, brandstof en autokosten.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte in die periode € 98.657,45 heeft uitgegeven waarvan het vermoeden is gerechtvaardigd dat deze bedragen uit misdrijf afkomstig zijn. Hetzelfde vermoeden geldt voor het bij de verdachte tijdens zijn aanhouding aangetroffen contante geldbedrag van € 120.780,00. Gelet op dit vermoeden mag van de verdachte een verklaring worden verwacht over de herkomst van die bedragen.
Verklaring verdachte en overgelegde stukken over herkomst contante uitgaven
De verdachte heeft verklaard dat hij een lening is aangegaan bij [naam 1] voor een maximumbedrag van € 125.000,00, en heeft ter onderbouwing een schriftelijke overeenkomst overgelegd. De geldbedragen zouden contant aan de verdachte zijn verstrekt en de verdachte heeft van dit geld geleefd, omdat hij geen inkomsten had in de coronapandemie. Het openbaar ministerie heeft deze verklaring nader onderzocht. Er is onderzoek gedaan naar de door de verdachte overgelegde leenovereenkomst, de financiën van de geldverstrekker [naam 1] en degene op wiens bedrijfsbriefpapier de leningovereenkomst was opgesteld, [bedrijfsnaam 1] B.V., eigendom van [naam 4] (hierna: [naam 4] ). Zowel [naam 1] als [naam 4] zijn door de politie hierover gehoord.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte onaannemelijk. Zij neemt hierbij het volgende in aanmerking. Het zou onzakelijk zijn dat een totaalbedrag van € 125.000,00 door de geldgever in verschillende contante betalingen zou zijn verstrekt, zonder dat beide partijen een inzichtelijke administratie hebben bijgehouden over welke bedragen wanneer zijn betaald. Verwacht zou worden dat de verdachte op zijn minst zou hebben getekend voor de ontvangen bedragen. Het bijgevoegde Excel-document (met een lijst van bedragen) voldoet niet aan die verwachting. Ook valt op dat de lening wordt verstrekt zonder zekerheidsstelling.
Uit nader onderzoek blijkt dat [naam 1] eigen bedrijven heeft en zijn woning is belast met een hypothecaire lening. De stelling van de verdachte dat hij de lening in delen contant kreeg uitbetaald vanaf het aangaan daarvan in 2020 is niet te staven door de activiteit op de rekening van [naam 1] . Van die rekening zijn wel contante opnamen gedaan, maar die komen qua hoogte niet in de buurt van de contante bedragen die volgens de overgelegde bijlage bij de overeenkomst aan de verdachte zouden zijn verstrekt. De rechtbank betrekt verder in haar oordeel dat er diverse fouten in de leenovereenkomst staan. Zo is het e-mailadres van het administratiekantoor [bedrijfsnaam 2] B.V. onjuist en is een niet-geldig identiteitsbewijsnummer genoemd. Als laatste verwijzen de overhandigde stukken ter terechtzitting over de afbetaling van de lening een ander totaalbedrag (3 x € 35.000 = € 105.000,-) dan het bedrag dat genoemd is in het eerder overhandigde overzicht bij de leenovereenkomst (€ 110.000,-). Ook wijken de rentebedragen die zouden zijn betaald volgens het Excel-overzicht, af van de op de zitting overgelegde bankafschriften, en komen geen van beide overeen met de op papier overeengekomen rente.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de verklaringen die de verdachte heeft gegeven over de herkomst van de gelden, onvoldoende zijn om het vermoeden te weerspreken dat deze gelden zijn verkregen uit een misdrijf.
De rechtbank gaat gelet op het voorgaande voorbij aan de stelling van de verdediging dat het onderzoek naar de financiële situatie van [naam 1] onvoldoende zou zijn geweest, nu niet is gesteld welk nader onderzoek had moeten worden gedaan.
De rechtbank constateert bovendien dat de verdachte niet consistent heeft verklaard over het aangaan van een lening. Tijdens zijn eerste politieverhoor vlak na zijn aanhouding op 6 januari 2022 verklaarde hij dat geen geld geleend had:
“Nee, ja, vroeger 100 euro ofzo. Niet dat ik kan vertellen van joh ik 50.000 euro geleend ofzo.”Volgens het Excel-overzicht bij de overeenkomst zou de verdachte op dat moment al € 110.000 hebben geleend. De rechtbank vindt mede daarom de echtheid van de later door hem overgelegde overeenkomst van geldlening niet aannemelijk.
Ter terechtzitting is door de verdediging nog betoogd dat de verdachte een deel van de contante uitgaven, te weten € 11.500,00, heeft ontvangen voor de verkoop van de auto van zijn broer. Daartoe is een RDW-vrijwaringsbewijs overlegd, met daarop handgeschreven onder meer
“auto van me broer geld op me rekening”. De rechtbank overweegt dat het enkel overleggen van dit vrijwaringsbewijs niet staaft dat de € 11.500,00 een legitieme herkomst zou hebben, mede gelet op de overige vaststellingen hiervoor over de contante uitgaven door de verdachte.
De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat ondanks de verklaring van de verdachte, het niet anders kan zijn dan dat de contante uitgaven afkomstig zijn uit enig misdrijf. De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bedrag van € 98.657,45 heeft witgewassen.
Nadere bewijsoverweging over bij de aanhouding aangetroffen € 120.780,-
De verdediging heeft over het aangetroffen contante geld in de auto betoogd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte dit bedrag voorhanden had. De verdachte ontkent dat dit zijn tas was en hij wist (daarom) niet wat zich in de tas bevond. De verdachte ontbeerde volgens de verdediging wetenschap en beschikkingsmacht.
De rechtbank oordeelt dat bewezen kan worden dat de verdachte de gelden voorhanden heeft gehad. Daarbij betrekt de rechtbank in de eerste plaats dat de tas zich tussen de benen van de verdachte bevond. Uit de vaststellingen omtrent de contante uitgaven van de verdachte en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting “cash is king” leidt de rechtbank in de tweede plaats af dat de verdachte zich kennelijk bevindt in een voortdurende stroom van contante gelden. Uit het onderzoek naar de telefoon die is aangetroffen bij de verdachte blijkt bovendien dat hij zich bezighoudt met de handel in verdovende middelen, hetgeen naar algemene bekendheid grote hoeveelheden contant geld genereert. Aan de andere kant vindt de rechtbank het zeer onwaarschijnlijk dat een ander eigenaar zou zijn van dit geld en het op deze manier in de auto zou hebben achtergelaten. Gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat de tas niet van hem was, onaannemelijk. De rechtbank concludeert dat de tas van de verdachte was en dat hij dus wist dat het geld zich in de tas bevond. Daarmee heeft de verdachte het geld voorhanden gehad.
In lijn met de verklaring dat het geld niet van hem is, heeft de verdachte voor de herkomst van dit geld geen verklaring afgelegd.
De rechtbank acht, zoals hiervoor reeds vermeld, bewezen dat deze contante gelden afkomstig zijn uit enig misdrijf. De verdachte heeft voor de eventuele legitieme herkomst van dit bedrag geen afzonderlijke verklaring gegeven. Voor zover daarvoor hetzelfde is bedoeld aan te voeren als voor de contante uitgaven, verwijst de rechtbank naar haar overwegingen daaromtrent. De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bedrag van € 120.780,00 heeft witgewassen.
Voorwaardelijk verzoek
De verdediging heeft ter terechtzitting een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van getuigen [naam 4] en [naam 1] en de rechtbank verzocht het onderzoek ter terechtzitting te heropenen indien zij tot een bewezenverklaring komt. De verdediging heeft betoogd dat dit gaat om ontlastende verklaringen die de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geleende geld kunnen verifiëren.
De rechtbank wijst het verzoek af. De rechtbank vindt, net als de verdediging, dat het gaat om mogelijke getuigen à décharge. Daarvoor geldt de Keskin-jurisprudentie niet, maar het noodzakelijkheidscriterium. De rechtbank acht zich door het dossier en het verhandelde ter terechtzitting voldoende voorgelicht, waardoor haar de noodzakelijkheid van het horen van de getuigen niet is gebleken. De rechtbank betrekt daarin dat naar aanleiding van de verklaringen van de verdachte voldoende onderzoek is gedaan naar de herkomst van het geld. Niet in te zien valt wat [naam 1] en [naam 4] daarover nog nader zouden kunnen verklaren.
Conclusie
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij in de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 januari 2022 te ’s-Gravenhage, een geldbedrag van 120.780,- euro (aanwezig bij aanhouding) en een geldbedrag van 98.657,45 euro (contante uitgaven)
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. In deze strafeis zit de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteerd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij bewezenverklaring een strafmaatverweer gevoerd en heeft zich op het standpunt gesteld dat rekening dient te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De raadsman heeft verzocht een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een grote hoeveelheid geld. Hierdoor heeft hij bijgedragen aan het onttrekken van illegale opbrengsten aan het zicht van justitie, hetgeen zorgt voor ontwrichting van het economische en financiële verkeer. De vermenging van illegale en legale geldstromen brengt ernstige schade toe aan de economie en vormt een bedreiging voor de samenleving. Daarnaast faciliteert witwassen andere vormen van zeer ernstige criminaliteit zoals (georganiseerde) drugshandel en wapenhandel. De verdachte heeft uitsluitend oog gehad voor zijn eigen financiële gewin.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 17 juni 2025. Hieruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is voor het witwassen van een bedrag tussen de € 125.000,00 en € 250.000,00 als uitgangspunt vermeld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen tot twaalf maanden. In dit geval houdt de rechtbank rekening met een forse overschrijding van de redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen. In deze zaak is de redelijke termijn aangevangen op 6 januari 2022, de dag waarop de verdachte is aangehouden en verhoord. In dit geval kon de verdachte daar naar het oordeel van de rechtbank de verwachting aan ontlenen dat strafvervolging zou worden ingesteld. Dat betekent dat de redelijke termijn met ongeveer een jaar en zeven maanden is overschreden. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen. De rechtbank brengt dit in het voordeel van de verdachte tot uitdrukking door een gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen. Als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, dan zou de rechtbank aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden hebben opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van
twaalf maandenpassend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest (acht dagen) doorgebracht, waarvan
zes maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van twee jaren. De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf passend, enerzijds om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage II aan dit vonnis is gehecht) onder 1 en 2 genoemde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp aan de verdachte dient te worden teruggegeven. De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het onder 2 genoemde voorwerp.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 en 2 genoemde voorwerpen verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en/of met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen verklaarde feit is begaan.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen: 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 63, 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
witwassen;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (TWAALF) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (8 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (ZES) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jaren vastgestelde proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 1 en 2 genoemde voorwerpen, te weten:
1. EUR IBN 06-01-2022 (Omschrijving: 2705556) en
2. 119940 EUR (Omschrijving: GPL1500-2022006168-2705562).
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.K. van Zaltbommel, voorzitter,
mr. G. Kuijper, rechter,
mr. M. Peters, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.A. Duijm, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 augustus 2025.