ECLI:NL:RBDHA:2025:14478

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.32555
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 augustus 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De minister van Asiel en Migratie had op 7 juli 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 28 juli 2025 was eiser aanwezig, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, en was er een tolk aanwezig. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet zijn betwist en dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser heeft aangevoerd dat hij zijn asielprocedure in vrijheid zou moeten afwachten, maar de rechtbank oordeelt dat er voldoende zware en lichte gronden zijn die de maatregel van bewaring kunnen dragen. Eiser zit sinds 19 februari 2025 in bewaring en de rechtbank concludeert dat er geen belangenafweging hoeft plaats te vinden, omdat eiser nog geen zes maanden in bewaring zit.

De rechtbank heeft ambtshalve getoetst of de maatregel van bewaring onrechtmatig was, maar heeft geconcludeerd dat dit niet het geval is. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.32555
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. H. Drenth),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. V. Senczuk, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen
I. Zyad. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1993.
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat de gronden van de maatregel van bewaring niet zijn betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Belangenafweging
4. Eiser stelt dat hij zijn asielprocedure in vrijheid zou moeten afwachten, al dan niet na een belangenafweging. Eiser zit sinds 19 februari 2025 aaneengesloten in bewaring. Het is voor eiser niet veilig om terug te keren naar Algerije vanwege zijn seksuele geaardheid. Er is een negatieve beschikking geslagen, maar hiertegen loopt nog beroep en een verzoek om een voorlopige voorziening.
5. De rechtbank is van oordeel dat de enkele stelling van eiser niet leidt tot een belangenafweging. Er zijn voldoende zware en lichte gronden die de maatregel van bewaring kunnen dragen, omdat hieruit een risico op onttrekking aan het toezicht blijkt. Eiser heeft de gronden ook niet betwist, zoals vastgesteld in r.o. 3 van deze uitspraak. Daarbij zit eiser nog geen zes maanden in bewaring en hoeft ook om die reden geen belangenafweging plaats te vinden. Ter zitting heeft de minister verklaart dat hij de rechtbank zal verzoeken om het verzoek om een voorlopige voorziening spoedig op een zitting te handelen. Eiser mag het verzoek om een voorlopige voorziening afwachten in Nederland, maar dit zal vanuit bewaring plaatsvinden. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

6. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 augustus 2025

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.