ECLI:NL:RBDHA:2025:14479

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.32554
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring van Algerijnse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 augustus 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie aan een Algerijnse eiser. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H. Drenth, stelde dat de minister het terugkeerbesluit onjuist had bekendgemaakt en dat hij op onjuiste gronden in bewaring was gesteld. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser beoordeeld en vastgesteld dat de minister correct had gehandeld door het besluit ter inzage te leggen, aangezien de eiser geen gemachtigde had op het moment van bekendmaking. De rechtbank oordeelde dat de minister de verklaringen van de eiser terecht niet als een asielaanvraag had opgevat, en dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was op basis van de risico's van onttrekking aan toezicht. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.32554
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. H. Drenth),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. V. Senczuk, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I. Zyad. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1999.
Terugkeerbesluit
2. Eiser voert aan de minister het terugkeerbesluit van 15 april 2025 op onjuiste wijze bekend heeft gemaakt. Het besluit is niet aan de gemachtigde van eiser, mr. H. Drenth, bekend gemaakt en daarnaast ook niet gepubliceerd in de Staatscourant. Het besluit is enkel opgehangen in [plaats] . Daarmee is het besluit op onjuiste wijze tot stand gekomen.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. Mr. H. Drenth is in een eerdere procedure gemachtigde geweest van eiser. Dit volgt uit de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 21 februari 2024.1 Bij het gehoor voor de inbewaringstelling van 27 juni 2025 (M110) is aan eiser piketadvocaat mr. A. Jankie toegewezen. Onduidelijk is of en zo ja door wie in de periode tussen 21 februari 2024 en 28 juni 2025 rechtsbijstand is verleend. Uit het rapport van bevindingen van 15 april 2025 volgt dat uit informatie van de Raad voor Rechtsbijstand is gebleken dat er geen gemachtigde van eiser bekend is op dat moment en dat eiser met onbekende bestemming (MOB) van de opvanglocatie is vertrokken. De rechtbank ziet geen reden om hieraan te twijfelen Het besluit kon dus niet aan eiser en/of een gemachtigde worden uitgereikt. De minister heeft correct gehandeld door het besluit ter inzage te leggen op [plaats] en een melding van terinzagelegging te maken, gelet op paragraaf C1/2.13 van de Vreemdelingencirculaire. De beroepsgrond slaagt niet.
Grondslag maatregel van bewaring
4. Eiser voert aan dat hij op onjuiste grondslag in bewaring is zit. In het gehoor voor inbewaringstelling van 27 juni 2025 (M110) verklaart eiser dat hij niet terug kan naar Algerije. Dit had de minister moeten opvatten als asielaanvraag. Dit heeft eiser meerdere keren herhaald. Bovendien verklaart eiser op pagina 5 van het gehoor dat hij van plan was om naar [plaats] te gaan om een asielaanvraag in te dienen en wordt hem gezegd dat hij die gelegenheid niet krijgt en in vreemdelingenbewaring zal worden gesteld opvolgend aan zijn gevangenisstraf.
5. De rechtbank is van oordeel dat de minister de verklaringen van eiser terecht niet heeft opgevat als een uiting inhoudende dat hij op dat moment asiel wilde aanvragen en overweegt daartoe het volgende. Tijdens het gehoor zegt eiser dat hij van plan is om asiel aan te vragen en dat hij toch een asielaanvraag wil doen omdat hij moet worden geopereerd aan zijn handen. De gehoormedewerker vraagt eiser of hij dit voor het gehoor telefonisch met zijn advocaat heeft besproken. Eiser antwoordt dat zijn advocaat dit met hem heeft besproken dat dat zij morgenochtend langskomt om met eiser te spreken (blz. 2). Vervolgens wordt onder andere gesproken over de eerdere asielaanvraag van eiser en waarom eiser niet terug is gekeerd naar [plaats] om de asielprocedure voort te zetten (blz. 4). De gehoormedewerker legt uit waarom de asielaanvraag niet in behandeling is genomen en vraagt aan eiser op welk moment hij wel wil vertellen waarom hij niet terug kan keren naar Algerije. Eiser antwoordt dat hij van plan was om naar [plaats] te gaan en zijn asielprocedure voort te zetten. De gehoormedewerker reageert hierop en zegt dat hij eiser die gelegenheid niet gaat geven (blz.5).
6. De rechtbank volgt de interpretatie van de minister dat uit het gehoor kan worden opgemaakt dat eiser kennelijk met zijn advocaat in gesprek zal gaan over het al dan niet indienen van een asielaanvraag en dat eiser kennelijk van plan
wasom een asielaanvraag in [plaats] in te dienen en dat de gehoormedewerker eiser niet in de gelegenheid stelt om naar [plaats] te reizen en een asielaanvraag in te dienen. De rechtbank heeft bij dit oordeel betrokken dat eiser sinds zijn inbewaringstelling (met bijstand van zijn gemachtigde) geen asielaanvraag heeft ingediend en dat eiser in het vertrekgesprek van 25 juli 2025 twee keer heeft verklaard dat hij geen asielwens heeft. Voorts heeft eiser desgevraagd ter zitting verklaard dat hij enkel asiel wil aanvragen onder de voorwaarde dat hij dat in vrijheid kan doen en zelf naar [plaats] kan reizen. De minister heeft het standpunt mogen innemen dat het eiser vrij staat om een asielaanvraag in te dienen, maar dan wel vanuit bewaring. Eiser is op de juiste grondslag in bewaring gesteld. De beroepsgrond slaagt niet.

Bewaringsgronden

7. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser alle zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd heeft betwist. Eiser stelt ten aanzien van de zware grond onder 3c dat zowel eiser als zijn gemachtigde geen besluit hebben ontvangen. Ten aanzien van de zware grond onder 3i stelt eiser dat deze grond in strijd is met het gegeven dat de maatregel van bewaring op een verkeerde grondslag is gebaseerd en daarom feitelijk onjuist is.
9. De rechtbank oordeelt dat de minister de zware gronden onder 3c en 3i aan de maatregel van bewaring ten grondslag mocht leggen. Deze gronden zijn feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Ten aanzien van de zware grond 3c verwijst de rechtbank naar r.o. 3 van deze uitspraak, waarin is geoordeeld dat het besluit van 15 april 2025 op juiste wijze bekend is gemaakt. Ten aanzien van de zware grond 3i heeft eiser zijn stelling niet onderbouwd. Daarbij hecht eiser kennelijk geen waarde aan de asielprocedure nu hij met onbekende bestemming is vertrokken op 4 maart 2025 nog voordat een beslissing was genomen op zijn asielaanvraag.
10. De twee zware gronden onder 3c en 3i zijn voldoende om de maatregel te kunnen dragen. De rechtbank laat de overige door eiser betwiste gronden om die reden onbesproken. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
11. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Er zijn onvoldoende gronden die feitelijk juist zijn en als voldoende zwaarwegend gelden. Het lichter middel is niet eerder geprobeerd. De minister heeft onterecht meteen naar het zwaarste middel gegrepen. Ook stelt eiser dat de maatregel van bewaring in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
12. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er niet kan worden volstaan met een lichter middel. In r.o. 9 heeft de rechtbank geoordeeld dat de zware gronden 3c en 3i feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Uit die zware gronden en de motivering blijkt al dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Daarbij is eiser op 4 maart 2025 met onbekende bestemming van de opvanglocatie vertrokken. De beroepsgrond slaagt niet. Gezien vorenstaande slaagt eiser zijn beroep op het evenredigheidsbeginsel evenmin.
Ambtshalve toetsing
13. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 augustus 2025

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.