In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. De eiser, van Afghaanse nationaliteit, was op 2 juli 2025 in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De minister van Asiel en Migratie heeft op 11 juli 2025 de maatregel van bewaring opgeheven en de eiser overgedragen naar Frankrijk. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was, maar eiser zelf niet. De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, omdat de minister voortvarend heeft gehandeld en de maatregel beëindigd is op het moment dat de overdracht naar Frankrijk mogelijk was. De rechtbank heeft geoordeeld dat het recht van eiser om ter zitting aanwezig te zijn niet is geschonden, omdat de gemachtigde dit verzoek te laat heeft ingediend. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 24 juli 2025.