ECLI:NL:RBDHA:2025:14558

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
682901
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen CSU B.V. in kort geding tegen Politie inzake aanbesteding schoonmaakdienstverlening

In deze zaak heeft CSU B.V. een kort geding aangespannen tegen de Politie, waarbij zij vorderingen heeft ingediend met betrekking tot een aanbestedingsprocedure voor schoonmaakdienstverlening. CSU vorderde dat de voorzieningenrechter de gunningsbeslissing van de Politie zou intrekken en de aanbestedingsprocedure zou staken. CSU stelde dat de aanbestedingsprocedure gebrekkig was, met name door de toepassing van de methode van lineair programmeren, wat zou leiden tot een gebrek aan transparantie en een onjuiste prijs-kwaliteitverhouding. De Politie, Atalian Schoonmaak NO B.V., Blue Facilitair B.V. en Asito B.V. hebben verweer gevoerd en stelden dat CSU haar recht om te klagen had verwerkt door niet tijdig bezwaar te maken. De rechtbank heeft geoordeeld dat CSU onvoldoende proactief heeft gehandeld en dat de gunningsmethodiek van de Politie voldoende inzichtelijk was. De vorderingen van CSU zijn afgewezen, en CSU is veroordeeld in de proceskosten van de Politie en de andere partijen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Atalian en Asito tegen de Politie afgewezen, omdat zij geen belang meer hadden bij hun vorderingen na de afwijzing van CSU's vorderingen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/682901 / KG ZA 25-284
Vonnis in kort geding van 20 juni 2025
in de zaak van
CSU B.V.te Uden,
eiseres,
advocaat mrs. S.C. Brackmann te Rotterdam,
tegen:
de Politiete Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. I.J. van den Berge te Zwolle,
waarin zijn tussengekomen:

1.Atalian Schoonmaak NO B.V. te Hengelo,

advocaat mr. R.Q. Janus te Den Haag,
2. Blue Facilitair B.V.te Rijswijk,
advocaat mr. dr. drs. H. Plas te Deventer,
3. Asito B.Vte Almelo
advocaat mr. L. Bozkurt te Rotterdam
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘CSU’, ‘de Politie’, ‘Atalian’, ‘Blue Facilitair’ en ‘Asito’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding 3 april 2025, met producties 1 tot en met 9;
- de schriftelijke reactie van de Politie, met productie A;
- de incidentele conclusie tot tussenkomst (subsidiair voeging) van Atalian;
- de incidentele conclusie tot tussenkomst subsidiair voeging van Blue Facilitair;
- de incidentele conclusie tot tussenkomst, subsidiair voeging van Asito;
- de op 10 juni 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door CSU, de Politie, Atalian, Blue Facilitair en Asito pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.Het incident tot tussenkomst, dan wel voeging

2.1.
Atalian, Blue Facilitair en Asito hebben (primair) gevorderd te mogen tussenkomen in de procedure tussen CSU en de Politie dan wel (subsidiair) zich te mogen voegen aan de zijde van de Politie. Ter zitting hebben CSU en de Politie verklaard geen bezwaar te hebben tegen de tussenkomst, dan wel voeging. Atalian, Blue Facilitair en Asito zijn vervolgens overeenkomstig hun primaire incidentele vorderingen toegelaten als tussenkomende partij, aangezien zij aannemelijk hebben gemaakt dat zij daarbij voldoende belang hebben. Voorts is niet gebleken dat de tussenkomst aan een voortvarende afdoening van dit kort geding in de weg staat. Hierdoor ontstaat er ook geen strijd met de goede procesorde in het algemeen.

3.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
3.1.
Op 7 februari 2024 heeft de Politie de aankondiging gedaan voor een Europese niet-openbare aanbestedingsprocedure voor ‘schoonmaakdienstverlening’. De opdracht ziet op het dagelijkse en periodieke schoonmaakonderhoud van de panden van de Politie en is verdeeld in 10 percelen, gebaseerd op de indeling van de regionale politie-eenheden. De perceelindeling en de omvang van de opdracht per perceel zijn als volgt omschreven:
3.2.
In de selectieleidraad is het volgende opgenomen over de gunning:
3.3.
CSU is na de selectiefase toegelaten om deel te nemen aan de inschrijvingsfase voor alle percelen. Ook Atalian, Blue Facilitair en Asito zijn voor meerdere, dan wel alle percelen geselecteerd.
3.4.
Aan alle geselecteerde gegadigden is een inschrijvingsleidraad toegezonden. Daarin is over de (methode van) gunning onder ander het volgende opgenomen
(…)
(…)
3.5.
Een aantal gegadigden heeft vragen gesteld over deze methode. De vragen en antwoorden die betrekking hebben op het gebruik van lineair programmeren zijn opgenomen in 34 tot en met 37 en 214 van de eerste Nota van Inlichtingen:
In de in het antwoord op vraag 214 genoemde bijlage M is de volgende tabel opgenomen:
3.6.
Inschrijvers zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld om vragen te stellen over bijlage M. CSU heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt en over bijlage M gevraagd of de Politie in het kader van transparantie conform bijlage M de behaalde scores per leverancier per perceel (geanonimiseerd) zou willen delen met de inschrijvers. De Politie is daarmee akkoord gegaan. De andere inschrijvers hebben geen vragen gesteld over bijlage M.
3.7.
Over rechtsverwerking is in de inschrijvingsleidraad het volgende opgenomen.
3.8.
CSU heeft op 5 december 2024 een inschrijving gedaan voor alle percelen.
3.9.
De Politie heeft op 14 maart 2025 de inschrijvers geïnformeerd over de voorgenomen gunning van de percelen. De voorgenomen gunningsbeslissing is weergegeven in onderstaande tabel.
De inschrijvers zijn – overeenkomstig het verzoek van CSU – ook geïnformeerd over de door de per perceel behaalde scores. Aan CSU is daarover het volgende medegedeeld:

4.Het geschil

4.1.
CSU vordert dat de voorzieningenrechter (i) de Politie veroordeelt om de gunningsbeslissing van 14 maart 2025 inzake schoonmaakdienstverlening in te trekken en ingetrokken te houden en de aanbestedingsprocedure ‘Schoonmaakdienstverlening’, met Tenderned-kenmerk TN450982, te staken en gestaakt te houden, dan wel (ii) een andere maatregel treft die in goede justitie redelijk is en recht doet aan de belangen van CSU,
steeds met veroordeling van de Politie in de kosten van het geding.
4.2.
Daartoe voert CSU – samengevat – het volgende aan. De door de Politie gevolgde aanbestedingsprocedure is fundamenteel gebrekkig. Dat komt door de wijze waarop zij de methode van lineair programmeren heeft toegepast. Daardoor is de aanbesteding niet transparant en leidt deze niet tot de beste prijs-kwaliteitverhouding. Immers, 70% van de percelen is niet gegund aan de inschrijvers die de hoogste totaalscore hebben behaald. Dat is, aldus CSU, een uitkomst waarmee een behoorlijk geïnformeerd, normaal oplettende inschrijver geen rekening behoefde te houden. De Politie had die – in strijd met de Aanbestedingswet en de aanbestedingsstukken zijnde – uitkomst bovendien kunnen en moeten voorzien en zij had tijdens de voorbereiding van de aanbesteding maatregelen kunnen en moeten treffen om met de aanbesteding daadwerkelijk de door haar geformuleerde hoofddoelstelling en aanvullende doelstellingen te realiseren. Door dat na te laten en de methodiek te gebruiken zoals zij heeft gedaan, is niet voldaan aan de evenredigheidstoets van de geschiktheid. De gebruikte methodiek leidt er daarnaast toe dat inschrijvers onvoldoende in staat zijn om tot een gedegen inschrijving te komen. Aan hen is geen informatie verstrekt over de totaalscores van de verschillende inschrijvers en het aantal inschrijvingen per perceel, terwijl die informatie van wezenlijk belang is bij de voorbereiding van de inschrijving. Ook hierdoor is sprake van schending van het transparantiebeginsel.
4.3.
De Politie, Atalian, Blue Facilitair en Asito voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4.4.
Atalian en Asito vorderen – verkort weergegeven – voorwaardelijk dat de voorzieningenrechter de Politie gebiedt om de gunningsbeslissing in stand te laten en tot uitvoering te brengen. Hun stellingen komen erop neer dat zij er belang bij hebben dat de opdracht voor de percelen 2, 3 en 5 definitief aan hen gegund wordt en dat zij daarom belang hebben bij afwijzing van de vorderingen van CSU, nu die definitieve gunning daardoor in gevaar kan komen.

5.De beoordeling van het geschil

5.1.
Tussen partijen is in geschil of de gunningsmethodiek die de Politie heeft toegepast voldoet aan de daaraan op grond van het aanbestedingsrecht te stellen eisen.
5.2.
Het meest verstrekkende verweer dat de Politie, Atalian, Blue Facilitair en Asito aanvoeren is dat CSU te haar rechten om te klagen heeft verwerkt. De rechtbank is van oordeel dat dit beroep op rechtsverwerking slaagt. Waarom zij tot dat oordeel komt wordt hierna toegelicht.
5.3.
Op grond van het Grossmann-arrest [1] en de daarop gebaseerde jurisprudentie geldt dat van een gegadigde/inschrijver op een aanbesteding een proactieve houding mag worden verwacht en dat partijen geacht worden in een zo vroeg mogelijk stadium te klagen, zodat een beweerde schending nog ongedaan gemaakt kan worden. Daarmee wordt voorkomen dat aanbestedingsprocedures onnodig worden vertraagd en wordt verder bereikt dat eventuele gebreken in de procedure zodanig tijdig aan de orde worden gesteld dat zij nog (eenvoudig) kunnen worden hersteld. Dit is niet alleen in het belang van de aanbestedende dienst, maar ook het belang van de (andere) gegadigden en inschrijvers (ter voorkoming van onnodige kosten voor een aanbestedingsprocedure die niet aan de eisen voldoet). Het tijdstip waarop over een bepaald aspect van een aanbestedingsprocedure moet worden geklaagd, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kan van een gegadigde te worden verwacht dat hij zijn bezwaren kenbaar maakt zo spoedig mogelijk nadat hij kennis had of had behoren te hebben van de gestelde gebreken in de procedure. [2] Deze uitgangspunten zijn ook met zoveel woorden terug te vinden in paragraaf 5.2 van de Inschrijvingsleidraad. Die leidraad bepaalt ook expliciet dat inschrijvers na het verstrijken van de uiterste termijn van inschrijving hun recht om bezwaar te maken tegen (de gevolgen van) eventuele schendingen van het (aanbestedings)recht verliezen.
5.4.
Vaststaat dat CSU in de eerste vragenronde geen vragen heeft gesteld over de methodiek van lineair programmeren zoals beschreven in de aanbestedingsstukken. Ook in de tweede ronde heeft zij geen vragen gesteld over de wijze waarop de Politie het lineair programmeren beoogde toe te passen, terwijl zij op dat moment aan de hand van de door de Politie verstrekte Bijlage M had kunnen zien tot welke resultaten die toepassing zou kunnen leiden. Aan CSU kan worden toegegeven dat de resultaten in Bijlage M verschillen van de resultaten die op basis van de daadwerkelijke inschrijvingen zijn verkregen, in die zin dat in werkelijkheid de opdracht bij zeven van de tien percelen niet is gegund aan de inschrijver met de hoogste score in plaats van bij drie van de tien in Bijlage M. Dit laat echter onverlet dat uit Bijlage M (nogmaals) blijkt dat niet de beste prijs-kwaliteitverhouding per perceel maar de beste totaaloplossing (de per saldo hoogste totaalscore op alle tien percelen) leidend is bij de gunning. Bovendien had op basis van Bijlage M aan CSU duidelijk moeten zijn dat er op bepaalde percelen mogelijk maar weinig inschrijvingen zouden zijn en dat dit, gelet op de voorwaarde dat een inschrijver maar maximaal twee percelen gegund kan krijgen, tot gevolg zou kunnen hebben dat een inschrijver met de hoogste score op zo’n perceel een grote kans zou hebben om de opdracht voor (in ieder geval) dat perceel gegund te krijgen. Het lag op de weg van CSU om naar aanleiding hiervan nadere informatie te vragen en/of haar bedenkingen bij (de rechtmatigheid van) de toe te passen methodiek aan de Politie kenbaar te maken. CSU heeft verklaard dat zij het niet zinvol achtte om nadere vragen te stellen, omdat het gelet op de al door de Politie gegeven antwoorden overduidelijk was dat er niet meer informatie verstrekt zou worden. Zelfs als dit juist is, rechtvaardigt dit niet dat CSU tot na de bekendmaking van de gunningsbeslissing heeft gewacht met klagen. Daarmee wordt immers niet verklaard waarom zij niet al voor de indiening van de inschrijving een kort geding aanhangig heeft gemaakt, zoals omschreven in paragraaf 5.2. van de Inschrijvingsleidraad. Voor zover CSU stelt dat zij pas na de gunningsbeslissing bekend is geworden met de bezwaren die volgens haar aan de gebruikte gunningsmethode kleven, heeft zij die stelling in het licht van het voorgaande onvoldoende aannemelijk gemaakt. Bij deze stand van zaken moet dan ook worden geoordeeld dat CSU onvoldoende proactief heeft gehandeld. Door zonder gebleken objectieve reden zolang te wachten met het kenbaar maken van haar bezwaren, heeft CSU de aanbestedingsprocedure nodeloos vertraagd en heeft zij de Politie de mogelijkheid ontnomen om de door haar gestelde gebreken – voor zover al juist – (eenvoudig) te herstellen. Haar recht om te klagen heeft zij daarmee verwerkt.
5.5.
Dat sprake is van een fundamenteel gebrek in die zin dat de Politie zich in dit geval niet kan beroepen op rechtsverwerking door CSU, volgt de voorzieningenrechter niet. Dit oordeel volgt al uit hetgeen hiervoor is overwogen in 5.4. De gunningssystematiek heeft de Politie in de aanbestedingsdocumentatie, met inbegrip van Bijlage M, voldoende inzichtelijk gemaakt en heeft de Politie consequent toegepast. De enkele omstandigheid dat de uitkomst bij toepassing van deze systematiek een ander beeld te zien geeft dan de uitkomst in Bijlage M, rechtvaardigt niet de conclusie dat er sprake is van een gebrek.
Slotsom, incidentele vordering en proceskosten
5.6.
De slotsom is dat de vorderingen van CSU worden afgewezen. CSU wordt veroordeeld in de proceskosten van de Politie.
5.7.
Omdat de Politie voornemens is de opdracht voor de percelen 2, 3, en 5 ook definitief te gunnen aan respectievelijk Atalian en Asito, brengt de afwijzing van de vorderingen van CSU mee dat Atalian en Asito geen belang (meer) hebben bij toewijzing van hun vorderingen, zodat deze worden afgewezen. Atalian en Asito zullen worden veroordeeld in de kosten van de Politie, welke kosten worden begroot op nihil, nu niet is gebleken dat de Politie als gevolg van deze vorderingen extra kosten heeft moeten maken.
5.8.
Ondanks de afwijzing moet CSU in haar verhouding tot Atalian, Blue Facilitair en Asito worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij. Het doel van Atalian, Blue Facilitair en Asito was immers te voorkomen dat de gunningsbeslissing zou worden ingetrokken, welk doel is bereikt. CSU zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten van Atalian, Blue Facilitair en Asito.
5.9.
De proceskosten van zowel de Politie als Atalian, Blue Facilitair en Asito worden begroot op:
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.909,00
5.10.
De door de Politie en Asito gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
wijst de vorderingen van CSU tegen de Politie, en de vorderingen van Atalian en Asito tegen de Politie, af;
6.2.
veroordeelt Atalian en Asito voor wat betreft de door haar ingestelde vorderingen jegens de Politie in de kosten van de Politie, begroot op nihil;
6.3.
veroordeelt CSU in de proceskosten van zowel de Politie als Atalian, Blue Facilitair en Asito van ieder € 1.909,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, en aan ieder € 92,00 extra, mocht CSU niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna is betekend, nog verhoogd met de kosten van betekening;
6.4.
veroordeelt CSU in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten van de Politie en Asito als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.5.
verklaart de onderdelen 6.2. tot en met 6.4. van de beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2025.
EI

Voetnoten

1.HvJ EG 2 februari 2004, ECLI:EU:C:2004:93
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 15 februari 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1150