In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2025, in de zaak met nummer SGR 23/6474, heeft de rechtbank het verzoek van eiser om verweerder te veroordelen in de proceskosten beoordeeld. Eiser had eerder een aanvraag ingediend voor een vergoeding voor het verlenen van piketbijstand aan een minderjarige tijdens een vervolgverhoor, welke aanvraag aanvankelijk door verweerder was afgewezen. Na het indienen van beroep heeft verweerder alsnog besloten de vergoeding toe te kennen, waarna eiser het beroep introk en verzocht om proceskostenvergoeding. De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van feitelijke complexiteit in deze zaak, wat aanleiding gaf om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank stelde vast dat de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.230,50 moesten worden vergoed, evenals het door eiser betaalde griffierecht van € 184,-. De uitspraak benadrukt dat in gevallen van feitelijke of juridische complexiteit een advocaat wel proceskosten kan maken, in tegenstelling tot de gebruikelijke praktijk waarin dit niet het geval is. De rechtbank heeft ook een wegingsfactor toegepast vanwege de samenhang met andere procedures van eiser.