ECLI:NL:RBDHA:2025:14600

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2025
Publicatiedatum
7 augustus 2025
Zaaknummer
09/059143-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met verminderd toerekeningsvatbaarheid en bijzondere voorwaarden voor behandeling

Op 8 augustus 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 februari 2025 in Rijswijk zijn vader met een mes heeft aangevallen. De verdachte, geboren in 1999, was op het moment van de aanval gedetineerd en had een geschiedenis van psychische problemen, waaronder een schizofreniespectrumstoornis en een posttraumatische stressstoornis. Tijdens de zittingen op 23 mei en 25 juli 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie, mr. R. Limburg, vorderde bewezenverklaring van poging tot doodslag, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was en dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van zijn vader, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 16 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder opname in een Forensisch Psychiatrische Afdeling en toezicht door de reclassering. De rechtbank benadrukte het belang van klinische behandeling voor de verdachte en de noodzaak om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/059143-25
Datum uitspraak: 8 augustus 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 23 mei 2025 (pro forma) en 25 juli 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Limburg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A.C. Vingerling naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 februari 2025 te Rijswijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op het hoofd en/of in de nek van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 februari 2025 te Rijswijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op het hoofd en/of in de nek van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3. De bewijsbeslissing
3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, nu niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood. Volgens de raadsman kan uitsluitend het subsidiair ten laste gelegde feit, de poging tot zware mishandeling, bewezen worden verklaard.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Feiten
Op grond van het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
Op 22 februari 2025 was de verdachte omstreeks 01.00 uur thuisgekomen na een bezoek bij een vriend van wie de moeder was overleden. De verdachte voelde zich niet goed en was naar boven naar zijn kamer gegaan. Ongeveer een half uur later rende de verdachte naar beneden, waar de verdachte een mes pakte en zijn vader, die op de bank lag te slapen, aanviel met een mes. De verdachte heeft met zijn rechterhand steekbewegingen gemaakt richting het hoofd en de nek van zijn vader en heeft hem op die plekken ook met een mes geraakt.
Juridisch kader
Om tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag te komen, moet kunnen worden bewezen dat de verdachte opzet op de dood van het slachtoffer had, al dan niet in voorwaardelijke vorm. De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat de verdachte “vol” opzet had op de dood van zijn vader.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood. Van voorwaardelijk opzet is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op het intreden van een bepaald gevolg – in dit geval de dood van de vader van de verdachte – in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Bij de (vervolg)vraag of de aanmerkelijke kans door de verdachte ook bewust is aanvaard, spelen de gedragingen van de verdachte eveneens een rol. Bepaalde gedragingen kunnen namelijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg, dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Beoordeling primair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat de hierboven weergegeven handelingen van de verdachte een poging tot doodslag opleveren. Daartoe overweegt zij als volgt.
De verdachte heeft met een mes onverhoeds ingestoken op zijn vader in de richting van zijn hoofd en nek. Hierdoor had de vader dodelijk letsel kunnen oplopen. De kans op dat dodelijke letsel was naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk, nu het hoofd en de nek kwetsbare delen van het lichaam zijn waar zich verschillende grote slagaders bevinden die, wanneer deze met een mes worden geraakt, binnen een kort tijdbestek de dood tot gevolg kunnen hebben. De rechtbank betrekt hierbij dat de vader voorafgaand aan de aanval lag te slapen op de bank en dat sprake was van krachtige steekbewegingen richting het hoofd en de nek. Dit laatste blijkt uit de verklaring van de vader over de kracht die is gebruikt en de omstandigheid dat een gedeelte van het lemmet van het mes tijdens de aanval is afgebroken. De politie heeft dat gedeelte immers gevonden tussen twee kussens van het zitgedeelte van de bank. De verdachte heeft met zijn handelen de aanmerkelijke kans op de dood van zijn vader ook bewust aanvaard. Het handelen van de verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op het toebrengen van letsel met een aanmerkelijke kans op dodelijke afloop, dat het niet anders kan dan dat hij die kans bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van zijn vader.
Conclusie
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 22 februari 2025 te Rijswijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in/op het hoofd en in de nek van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 16 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. Verder heeft de officier de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht een onvoorwaardelijke straf op te leggen gelijk aan het voorarrest en de rest voorwaardelijk met de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd. Subsidiair heeft de raadsman verzocht een onvoorwaardelijke straf op te leggen van maximaal 6 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en de rest voorwaardelijk met de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft het slachtoffer, zijn eigen vader, in zijn ouderlijk huis met een mes op zijn hoofd en in zijn nek gestoken. Het slachtoffer lag beneden op de bank te slapen toen de verdachte hem met een keukenmes aanviel. Dit is niet alleen een treurig, maar ook een zeer ernstig feit. De verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft de verdachte kunnen wegduwen, waardoor de steekwonden gelukkig niet heel diep waren. De aanval moet voor het slachtoffer een beangstigende ervaring zijn geweest, evenals voor de andere familieleden, onder wie de moeder en het zusje van de verdachte, die naar beneden kwamen en toen zagen dat het slachtoffer aan het bloeden was. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Strafblad
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van de verdachte van 23 april 2025. Hieruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een misdrijf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Pro-Justitiarapportage, opgesteld op 6 april 2025 door dr. B.A. Blansjaar, psychiater, en op 21 mei 2025 door drs. J. Yntema, GZ-psycholoog. Beide gedragsdeskundigen hebben bij de verdachte een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, posttraumatische stressstoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis vastgesteld die volgens hen ook aanwezig waren tijdens en van invloed waren op het ten laste gelegde. Zij komen beiden tot de conclusie dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Het recidiverisico wordt ingeschat op matig tot hoog bij een ongewijzigde situatie en problematiek. Geadviseerd wordt het recidiverisico te beperken door behandeling van de verdachte aan zijn stoornissen op een Forensisch Psychiatrische Afdeling, met ambulante nazorg door een forensische polikliniek of forensisch FACT-team, onder toezicht van de reclassering in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel. Het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden is volgens de deskundigen niet aan de orde.
De rechtbank volgt de conclusies van de deskundigen. Zij is van oordeel dat de rapportage op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de bevindingen van de deskundigen worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank zal hiermee dan ook rekening houden bij de strafoplegging, in die zin dat zij de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de reclasseringsadviezen over de verdachte van 26 maart 2025 en 30 juni 2025, waarin staat dat sprake is van een hoog risico op recidive. Bij de verdachte is onder andere een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis vastgesteld en een cannabisafhankelijkheid. De risico’s op onvoorspelbaar gedrag zijn hierdoor, volgens de reclassering, sterk aanwezig. De reclassering ziet dat de verdachte zeer gemotiveerd is om mee te werken, waardoor het risico op onttrekken aan de voorwaarden als laag worden ingeschat. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem een deels voorwaardelijke straf op te leggen en de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole. Daarnaast schat de reclassering in dat een langere detentie geen constructieve uitwerking heft op de verdachte vanwege zijn psychische kwetsbaarheid. Gelet op de beperkingen op het gebied van huisvesting waar de verdachte naar kan terugkeren, acht de reclassering het echter wel noodzakelijk dat de verdachte vanuit detentie direct kan doorstromen naar een klinische opname.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
Al met al zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden opleggen. De rechtbank zal een groot deel van die straf, te weten 16 maanden, voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van drie jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.
De rechtbank komt tot een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel lager uitvalt dan gebruikelijk is in dergelijke zaken. Daarbij is van belang dat de rechtbank doorslaggevende betekenis toekent aan het reclasseringsrapport waarin geadviseerd wordt de verdachte zo spoedig mogelijk te laten behandelen in een zorginstelling en dat een langere detentie geen constructieve uitwerking heeft op de verdachte.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten zijn vader. Gelet op de (psychische) problematiek van de verdachte en het door de reclassering ingeschatte hoge recidiverisico, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte – indien behandeling achterwege blijft – wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Het in beslag genomen voorwerp

Ter terechtzitting heeft de verdachte afstand gedaan van het mes (voorwerpnummer 3284225 op de beslaglijst).

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (VIERENTWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (op het moment van uitspraak
166 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
16 (ZESTIEN) MAANDEN,niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
3 (DRIE) JARENvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland (Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag) op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd laat opnemen op een Forensische Psychiatrische Afdeling van Fivoor of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van een FACT-team van Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- zich gedurende de proeftijd inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn;
verstaat dat van het voorwerp op de beslaglijst, te weten 1 STK Mes (omschrijving: PL1500-2025058335-3284225, Rood), voorwerpnummer 3284225, ter terechtzitting afstand is gedaan door de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Anemaet, voorzitter,
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter,
mr. F. Bouman, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. M. den Besten en E.G. Kettenis, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 augustus 2025.
Bijlage I: bewijsmiddelenoverzicht
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2025058335, van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd pagina 1 t/m 56).
Voor de bewezenverklaring gebruikt de rechtbank de volgende bewijsmiddelen:
1.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , opgemaakt op 22 februari 2025, voor zover inhoudende (p. 31):
Vandaag 22 februari 2025, omstreeks 01.00 uur hoorde ik dat [de verdachte] thuiskwam. Toen ik beneden kwam, zag ik mijn man met [de verdachte] vechten. Ik zag dat mijn man [de verdachte] op de bank duwde en ik zag overal bloed. Ik zag dat het hoofd van mijn van man en zijn handen allemaal onder het bloed zaten. Ook zag ik op het tapijt en de bank veel bloed liggen. Ik hoorde vervolgens mijn man schreeuwen "hij heeft mij gestoken". Ik zag dat [de verdachte] een diepe snee aan zijn rechterhand had. Ik zag dat hij naar zijn handen en naar zijn vader keek en vervolgens riep "waarom heb ik dit gedaan". Ik zag op de bank een keukenmes liggen waarvan de bovenkant was afgebroken. Het afgebroken stuk lag naast het mes op de bank.
2.
Het proces-verbaal van verhoor van het slachtoffer [slachtoffer] , opgemaakt op 22 februari 2025, voor zover inhoudende (p. 35)
O: Ik was nog slapen en toen kwam hij op mij af en deed daarbij zo. De getuige maakt hierbij een stekend gebaar met zijn rechterhand.
G: Hij vloog mij aan, ik voelde klappen en bloed op mijn hoofd. Hij sloeg mij met een mes eerst en in zijn eigen hand gesneden met het mes. Hij deelde ook nog klappen en ik heb hem geduwd.
V: Hoeveel klappen heeft u gehad?
G: Niet zoveel, een paar, ik werd wakker en toen voelde ik bloed. Ik heb twee gehechte snijwonden op mijn voorhoofd en één in mijn nek.
V: Met hoeveel kracht is het gegaan?
G: Ik gaf hem een duwtje en toen is hij op de bank gevallen. Hij heeft wel echt kracht gebruikt. Eerst ging hij met een mes en daarna met vuisten.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 22 februari 2025, voor zover inhoudende (p. 21):
Op 22 februari 2025 om 02.08 uur, werd ik gestuurd naar de Van Vollenhovelaan 11a te Rijswijk.
Ik zag dat tijdens het fixeren van de verdachte, een oudere man in de woonkamer aanwezig was welke later de vader van [de verdachte] bleek te zijn. Ik zag dat hij op meerdere plekken bloed op zijn gezicht en hals had zitten. Ik zag dat hij met doek deze verwondingen aan het afdichten was. Ik zag dat de vader hierna ook door een ambulance werd vervoerd naar het Westeinde ziekenhuis.
Ik zag dat er een mes in de wasbak lag. Ik hoorde de moeder zeggen dat dit het mes was waarmee [de verdachte] zijn vader had gestoken. Ik zag dat het mes een rood en wit handvat had en was voorzien van een rood lemmet welke afgebroken. Ik zag dat het lemmet circa 5 centimeter lang was tussen het handvat en het afgebroken gedeelte.
Ik vroeg vervolgens aan de moeder waar het andere gedeelte van het mes was. Ik hoorde haar zeggen dat zij deze op de bank had zien liggen tijdens het incident. Kort hierna werd het afgebroken gedeelte van het mes aangetroffen tussen 2 kussens van het zitgedeelte van de bank.
4.
De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de terechtzitting van 25 juli 2025:
De rechtbank neemt waar dat op foto’s (p. 52-53), die ter terechtzitting zijn getoond, steekverwondingen op het hoofd en in de nek van [slachtoffer] zijn te zien.