ECLI:NL:RBDHA:2025:14640

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2025
Publicatiedatum
7 augustus 2025
Zaaknummer
09/067591-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het verkopen en verstrekken van harddrugs en het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid hard- en softdrugs

Op 8 augustus 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het verkopen en verstrekken van harddrugs, alsook het voorhanden hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hard- en softdrugs. De verdachte, geboren in 1998, werd beschuldigd van meerdere feiten die zich afspeelden tussen 26 mei 2021 en 16 augustus 2021 in Alphen aan den Rijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk MDMA, cocaïne en 2C-B heeft verkocht en verstrekt, en dat hij op 16 augustus 2021 een aanzienlijke hoeveelheid MDMA, cocaïne en 2C-B in zijn bezit had. Daarnaast had hij vier hennepplanten en meer dan 30 gram hasj in zijn bezit.

Tijdens de zitting op 25 juli 2025 heeft de officier van justitie een gedeeltelijke bewezenverklaring van de tenlastelegging gevorderd, terwijl de verdediging om vrijspraak vroeg voor bepaalde onderdelen. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk gedeeltelijk vrijgesproken, maar heeft de meeste feiten bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 1 jaar, en een taakstraf van 300 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Tevens is een boek dat gebruikt is voor de strafbare feiten verbeurd verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/067591-22
Datum uitspraak: 8 augustus 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 25 juli 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.T. Verweijen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. E.P.N. Pieterse naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 26 mei 2021 tot en met 16 augustus 2021 te Alphen aan den Rijn (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde MDMA en/of 2C-B en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 16 augustus 2021 te Alphen aan den Rijn opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1.020 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of ongeveer 68,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B, zijnde MDMA en/of cocaïne en/of 2C-B (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij op of omstreeks 16 augustus 2021 te Alphen aan den Rijn opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad vier hennepplanten en/of (in totaal) ongeveer 51,5 gram hasj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en/of hasj, zijnde hennep en/of hasj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot gedeeltelijke bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. De officier van justitie heeft betoogd dat partiële vrijspraak moet volgen van de onder 1 ten laste gelegde verkoop van 2C-B en feit 1 voor het overige bewezen kan worden. Volgens de officier van justitie kan onder feit 2 slechts het voorhanden hebben van een (iets) kleinere hoeveelheid MDMA bewezen worden, namelijk 1.012,8 gram, en kan feit 2 voor het overige worden bewezen. Over feit 3 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat gedeeltelijke vrijspraak moet volgen van het ten laste gelegde gewicht van 51,5 gram hasj, aangezien dit bedrag bruto is, maar dat wel kan worden bewezen dat de verdachte meer dan 30 gram hasj voorhanden heeft gehad.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte partieel vrij te spreken van de onder 1 ten laste gelegde handel in 2C-B en het onder 2 ten laste gelegde aanwezig hebben van 7 gram cocaïne. Ten aanzien van de hoeveelheid hasj die onder feit 3 ten laste is gelegd, heeft de raadsvrouw naar voren gebracht zij de officier volgt in zijn standpunt dat kan worden bewezen dat de verdachte meer dan 30 gram hasj voorhanden heeft gehad.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in
bijlage Iopgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Uit de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat de verdachte in de periode van 26 mei 2021 tot en met 16 augustus 2021 te Alphen aan den Rijn meermalen MDMA en cocaïne heeft verkocht. De verdachte heeft dit ter terechtzitting bekend. Daarnaast volgt dit uit de Telegramgesprekken uit de telefoon van de verdachte.
De rechtbank acht ook bewezen dat de verdachte 2C-B heeft verstrekt. De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij handelde in gele pillen met een Pikachu-logo. Dit zijn de pillen die later zijn getest als 2C-B. Uit de Telegramberichten blijkt bovendien dat de verdachte deze pillen aan een derde heeft verstrekt.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Uit de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat de verdachte op 16 augustus 2021 te Alphen aan den Rijn 1.012,8 gram MDMA aanwezig had. De rechtbank spreekt de verdachte partieel vrij van de ten laste gelegde 6,8 gram MDMA. Het procesdossier bevat wel een SIN-nummer en een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) met deze hoeveelheid MDMA, maar een goednummer en een tweede SIN (GOED-) nummer ontbreekt, zodat de koppeling ontbreekt tussen het onderzoeksresultaat van het NFI ten aanzien van de 6,8 gram MDMA en hetgeen is aangetroffen in de studio van de verdachte.
De verdediging heeft verzocht de verdachte partieel vrij te spreken van de onder 2 ten laste gelegde cocaïne, aangezien de cocaïne enkel indicatief is getest en hierdoor niet vast staat dat het cocaïne is. Anders dan de verdediging, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte cocaïne aanwezig had op 16 augustus 2021 te Alphen aan den Rijn, gelet op het aangetroffen gripzakje met wit poeder in zijn woning, de positieve indicatieve test op cocaïne, de wijze waarop het wit poeder was verpakt, binnen welke context dit is aangetroffen en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat hij de cocaïne zelf ook wel eens heeft gebruikt en dat hij hierdoor levendig en actief werd. Bovendien heeft de verdachte op 14 augustus 2021, twee dagen voor zijn aanhouding, op Telegram contact gehad met een persoon die 14 gram wilde kopen, wat verdachte naar eigen zeggen kon leveren. De rechtbank acht een lagere hoeveelheid bewezen dat is ten laste gelegd, namelijk 5,6 gram netto, omdat dat het nettogewicht is dat indicatief is getest als cocaïne.
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 16 augustus 2021 te Alphen aan den Rijn 68,8 gram 2C-B aanwezig heeft gehad. Uit de bewijsmiddelen volgt dat bij de doorzoeking van de woning van de verdachte een blauw Albert Heijn gripzakje met 491 geelkleurige tabletten in de vorm van Pikachu (Pokémon) is aangetroffen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat dit zakje van hem was. Het gripzakje met gele tabletten had een netto gewicht van 68,8 gram. Uit deze zak zijn twintig tabletten getest door het NFI. Uit deze test bleek dat de monsters 2C-B bevatten.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken van de onder 3 ten laste gelegde hoeveelheid hasj van 51,5 gram, aangezien dit een bruto gewicht is, maar dat wel kan worden bewezen dat de verdachte vier hennepplanten en meer dan 30 gram hasj voorhanden heeft gehad.
De rechtbank volgt de officier van justitie en de verdediging op dit punt. Hoewel niet vast staat dat er de verdachte 51,5 gram netto hasj voorhanden heeft gehad, is wel bewezen dat de verdachte een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasj voorhanden had. In de woning van de verdachte zijn op 16 augustus 2021 twee gripzakjes met vermoedelijke hasj aangetroffen van 1,2 gram bruto gewicht en 50,3 gram bruto gewicht. De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat er in deze twee gripzakjes hasj zat. Een verbalisant heeft de gripzakjes naar geur en uiterlijk bekeken en herkent de substanties als hasj. Er is een aanvraag tot forensisch onderzoek van drugs bij het NFI gedaan om een plastic zak van 38,7 gram hasj en een hoeveelheid van 1,1 gram te onderzoeken. Nu niet kan exact kan worden vastgesteld wat het nettogewicht is geweest van de hasj die de verdachte aanwezig heeft gehad, doch geen discussie bestaat over een hoeveelheid van meer dan 30 gram, zal de rechtbank bij de bewezenverklaring uitgaan van een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasj die de verdachte voorhanden heeft gehad.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij in de periode van 26 mei 2021 tot en met 16 augustus 2021 te Alphen aan den Rijn telkens opzettelijk heeft verkocht en verstrekt MDMA en 2C-B en cocaïne, zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij op 16 augustus 2021 te Alphen aan den Rijn opzettelijk aanwezig heeft gehad
1.012,8gram MDMA en
5,6gram cocaïne, en 68,8 gram 2C-B, zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3
hij op 16 augustus 2021 te Alphen aan den Rijn opzettelijk aanwezig heeft gehad vier hennepplanten en een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasj, zijnde hennep en hasj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, ook met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de verdachte een kortere voorwaardelijke gevangenisstraf of een kortere proeftijd op te leggen dan gevorderd door de officier van justitie of een lagere taakstraf op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het drie maanden lang verkopen en verstrekken van harddrugs en het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid hard- en softdrugs, te weten 1012,8 gram MDMA, 5,6 gram cocaïne, 68,8 gram 2C-B, 4 hennepplanten en meer dan 30 gram hasj.
Harddrugs vormen in het algemeen een gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik
ervan is bezwarend voor de samenleving. De handel en het gebruik van harddrugs gaan gepaard met diverse vormen van (zware) criminaliteit. De verdachte heeft daaraan deelgenomen. Daarnaast hield de verdachte met zijn handelen het drugsgebruik van anderen in stand.
De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat de verdachte per post internationaal harddrugs heeft verkocht, waarbij hij drugs naar klanten over de hele wereld stuurde.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 27 juni 2025. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (hierna: LOVS) als uitgangspunt genomen. Daarin staat vermeld als uitgangspunt voor het dealen in harddrugs vanuit een pand en/of op straat gedurende 1 tot 3 maanden, met enige regelmaat, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Als uitgangspunt voor het aanwezig hebben van 500 tot 1000 gram harddrugs staat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden vermeld en voor het aanwezig hebben van 1000 tot 1500 gram harddrugs staat een onvoorwaardelijke gevangenis voor de duur van 5 maanden vermeld. Als uitgangspunt voor het aanwezig hebben van 31 tot 100 gram softdrugs staat een geldboete van € 200,-. In onderlinge samenhang bezien, geldt als uitgangspunt dus een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 tot 11 maanden.
De rechtbank zal in het geval van de verdachte ten gunste van de verdachte afwijken van dit uitgangspunt. De belangrijkste reden daarvoor is de forse overschrijding van de redelijke termijn. Het aanvangsmoment van de redelijke termijn is 17 augustus 2021, toen de verdachte in verzekering werd gesteld. Twee jaar later, op 17 augustus 2023 had er een vonnis moeten liggen in de zaak van de verdachte. De redelijke termijn is op de datum van deze uitspraak dus met bijna twee jaar overschreden. Vanwege deze overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank geen onvoorwaardelijke, maar een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Om de ernst van de feiten tot uitdrukking te brengen acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf en een zeer forse taakstraf van na te noemen duur passend. Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank in positieve zin rekening gehouden met de persoon van de verdachte. De verdachte heeft na zijn aanhouding in 2021 zijn leven op de rit gekregen. Hij heeft een HBO opleiding afgerond, een baan gevonden, een relatie en hij is sinds zijn aanhouding op 16 augustus 2021 niet meer in aanraking gekomen met politie of justitie. Daarnaast heeft de verdachte openheid van zaken gegeven op de terechtzitting.
Gelet op het voorgaande legt de rechtbank een lagere voorwaardelijke gevangenisstraf op dan gevorderd door de officier van justitie. Omdat de verdachte al lange tijd geen strafbare feiten meer heeft gepleegd en er geen aanwijzingen zijn dat een langer toezicht nodig is, legt de rechtbank daarnaast een kortere proeftijd op dan gevorderd door de officier van justitie.
De rechtbank legt daarnaast een na te melden taakstraf op die het in artikel 22c, lid 2 van het Wetboek van strafrecht genoemde aantal van 240 uren overschrijdt, omdat er sprake is van meerdaadse samenloop van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Het in dat artikel genoemde aantal van 240 uur voor een taakstraf geldt per bewezen verklaard feit en niet voor de strafoplegging als geheel.
Alles afwegende acht de rechtbank passend en geboden een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 1 jaar en een taakstraf van 300 uren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht (twee dagen aftrek).

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als
bijlage IIaan dit vonnis is gehecht) onder 4 genoemde voorwerp (1 boek; PL1500-2021236378-G2536152) zal worden verbeurdverklaard.
Van de voorwerpen op de beslaglijst met de nummers 1 (€ 15,-), 2 (€ 49,54), 3 (€ 1100,-), 5 (12x waardebon), 6 (1 telefoontoestel (IPhone)), 7 (1 telefoontoestel (IPhone; rood)) en 8 (34 SF sigaret) is afstand gedaan door de verdachte. De officier van justitie heeft daarom geen standpunt ingenomen ten aanzien van deze voorwerpen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht het op de beslaglijst onder 4 genoemde voorwerp (1 boek; PL1500-2021236378-G2536152) terug te geven aan de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het boek graag terug wil hebben, omdat er aantekeningen waarmee hij toegang kan krijgen tot zijn privé-cryptobeleggingen in staan.
Van de voorwerpen op de beslaglijst met de nummers 1 (€ 15,-), 2 (€ 49,54), 3 (€ 1100,-), 5 (12x waardebon), 6 (1 telefoontoestel (IPhone)), 7 (1 telefoontoestel (IPhone; rood)) en 8 (34 SF sigaret) is afstand gedaan door de verdachte. De verdediging heeft daarom geen standpunt ingenomen ten aanzien van deze voorwerpen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 4 genoemde voorwerp (1 boek; PL1500-2021236378-G2536152), verbeurdverklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan de verdachte toebehoort en met behulp van dit voorwerp het onder 1 bewezenverklaarde feit is begaan. Uit het dossier blijkt dat de verdachte zich voor de drugs die hij verkocht liet betalen in Bitcoin. Het boekje bevat informatie die nodig is voor toegang tot cryptobeleggingen, waardoor de rechtbank van oordeel is dat het boekje is gebruikt voor het plegen van de strafbare feiten.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte ter terechtzitting afstand heeft gedaan van de voorwerpen op de beslaglijst met de nummers 1 (€ 15,-), 2 (€ 49,54), 3 (€ 1100,-), 5 (12x waardebon), 6 (1 telefoontoestel (IPhone)), 7 (1 telefoontoestel (IPhone; rood)) en 8 (34 SF sigaret). De rechtbank hoeft daarom geen beslissing te nemen over deze voorwerpen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
2, 3, 10, en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijsten I en II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
9. De beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5. bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (ZES) MAANDEN;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
1 (EEN) jaarvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
300 (DRIEHONDERD) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
5 (VIJF) MAANDEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht (
TWEE DAGEN AFTREK), bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
de inbeslaggenomen goederen;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 4 genoemde voorwerp, te weten: 1 boek (PL1500-2021236378-G2536152);
stelt vast dat de verdachte afstand heeft gedaan van de voorwerpen op de beslaglijst met de nummers 1 (€ 15,-), 2 (€ 49,54), 3 (€ 1100,-), 5 (12x waardebon), 6 (1 telefoontoestel (IPhone)), 7 (1 telefoontoestel (IPhone; rood)) en 8 (34 SF sigaret).
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M.A. de Koning, voorzitter,
mr. G.P. Verbeek, rechter,
mr. J.M. Meester, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.E. Tesson, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 augustus 2025.