ECLI:NL:RBDHA:2025:14647

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2025
Publicatiedatum
7 augustus 2025
Zaaknummer
09/019623-25 en 09/190330-25 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor een bedrijfsinbraak en veroordeling voor meerdere inbraken en pogingen tot inbraak met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 8 augustus 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere inbraken en pogingen tot inbraak. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een bedrijfsinbraak, maar hem wel veroordeeld voor acht andere strafbare feiten, waaronder auto-inbraken en woninginbraken. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de schadevergoeding aan de benadeelde partij, waarbij de verdachte € 980,- moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/019623-25 en 09/190330-25 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 8 augustus 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 1 mei 2025 (pro forma) en 25 juli 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.T. Verweijen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. H. Sazoglu naar voren is gebracht.

2.De tenlasteleggingen

De teksten van de tenlasteleggingen zijn als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.
Aan de verdachte is, kort en zakelijk weergegeven, ten laste gelegd dat hij op of omstreeks:
Parketnummer 09/019623-25 (hierna:dagvaarding I)
23 juni 2024 te ’s-Gravenhage zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van zonnebrillen van [aangever 1] ;
10 juli 2024 te ’s-Gravenhage zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot diefstal van een of meer goederen van Restaurant de Hagedis;
2 augustus 2024 te ’s-Gravenhage zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van € 250,-, twee tablets, twee tabletladers, twee flessen Amaretto, een JBL-box, een JBL-lader, twee Japanse keukenmessen en/of een flesje cola van Restaurant Kaai;
12 december 2024 te Rijswijk zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond van gegevensdragers en/of elektronica van [aangever 2] ;
14 januari 2025 te ’s-Gravenhage zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van € 430,35 en/of een kassalade van Indian Eethuis ‘Chaat Corner’;
16 januari 2025 te ’s-Gravenhage zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een geldbedrag van Toros Santiago;
18 januari 2025 te ’s-Gravenhage zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van € 84,-, een pet en/of speaker van Vean Tattooshop.
Parketnummer 09/190330-25 (hierna:dagvaarding II)
3 december 2024 te ’s-Gravenhage zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een geldbedrag en/of etenswaren van Laventas;
15 december 2024 te ’s-Gravenhage zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot diefstal van een of meer goederen van het PAARD.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder dagvaarding I en dagvaarding II ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van het bij dagvaarding I onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde en heeft zich met betrekking tot het bij dagvaarding I onder 5, 6 en 7 ten laste gelegde en het bij dagvaarding II ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Op specifieke (bewijs)verweren van de verdediging zal de rechtbank hierna – voor zover relevant – nader ingaan.
3.3.
Vrijspraak
dagvaarding I feit 3
De rechtbank is met betrekking tot het bij dagvaarding I onder 3 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen. Het aangetroffen blikje cola met het DNA van de verdachte op de drinkrand wijst erop dat de verdachte in het restaurant Kaai is geweest nadat het restaurant is afgesloten door een werknemer. De rechtbank kan echter niet vaststellen of de verdachte degene was die de goederen heeft weggenomen, aangezien in de ochtend van 2 augustus 2024 om 08.45 uur een slapende man is aangetroffen in het restaurant Kaai. Op grond van het dossier is niet duidelijk of, en hoe, uit is gesloten dat deze persoon de goederen heeft weggenomen. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het bij dagvaarding I onder 3 ten laste gelegde.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in
bijlage IIopgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van dagvaarding I feiten 1, 2 en 4
De verdediging heeft vrijspraak van de bij dagvaarding I onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten bepleit. De verdediging heeft aangevoerd dat het DNA-materiaal van de verdachte is aangetroffen op verplaatsbare objecten en dat er om die reden geen sluitend bewijs is voor het daderschap van de verdachte.
De rechtbank ziet zich, naar aanleiding van hetgeen de verdediging daarover naar voren heeft gebracht, voor de vraag gesteld wat de bewijswaarde is van het telkens aantreffen van het DNA van de verdachte en of deze sporen als dadersporen kunnen worden aangemerkt.
In alle bovengenoemde zaken heeft er een sporenonderzoek plaatsgevonden. Daarbij zijn bemonsteringen genomen. Deze bemonsteringen zijn aangeboden aan het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) voor vergelijkend DNA onderzoek. Dit onderzoek heeft in alle gevallen een match tussen het aangetroffen celmateriaal en het DNA van de verdachte opgeleverd. Of een biologisch contactspoor een daderspoor is (de bewijswaarde van een dergelijk spoor) zal naar het oordeel van de rechtbank telkens naar de omstandigheden van het geval door de rechtbank dienen te worden beoordeeld. Daarbij zullen onder andere de bewijskracht van het gevonden celmateriaal (de sterkte van de match tussen het gevonden DNA-profiel en de verdachte), het soort DNA-profiel (enkelvoudig, gemengd, afgeleid, complex en/of onvolledig), de plaats waarop het biologisch contactspoor is gevonden (op een verplaatsbaar object of niet verplaatsbaar object) van belang zijn. Bij deze beoordeling zal ook de aannemelijkheid van de verklaring van de verdachte voor de aanwezigheid van zijn DNA-profiel bij de plaats delict relevant zijn. Er is daarbij geen regel van bewijsrecht die inhoudt dat het daderschap van de verdachte niet mag worden gebaseerd op uitsluitend DNA-bewijs. De enkele mogelijkheid dat de sporendrager anders dan door toedoen van de verdachte op de plaats delict is achtergebleven, is niet het sluitstuk van een bewijsredenering. Daarna volgt logischerwijze de vraag hoe waarschijnlijk het is dat de sporendrager anders dan door toedoen van de verdachte op de plaats delict is achtergebleven. Bij de beantwoording van die vraag zal de rechter alle omstandigheden van het geval moeten betrekken.
De rechtbank zal een en ander hierna bij het weergeven van de bewijsmiddelen bespreken.
Ten aanzien van dagvaarding I feit 1
[aangever 1] heeft aangifte gedaan van een inbraak in zijn auto, een Volkswagen Passat. Op 23 juni 2024 omstreeks 02.30 uur à 02.45 uur heeft hij zijn auto geparkeerd op de [straatnaam] ter hoogte van [huisnummer] in Den Haag. Omstreeks 10.30 uur werd de aangever gebeld door zijn partner dat de linker achterruit van zijn auto kapot was. De aangever ging kijken bij de auto en zag dat twee zonnebrillen uit de auto zijn weggenomen. De aangever opende de kofferbak van zijn auto en zag daarin een plastic tas met (vermoedelijk) bloed liggen. De plastic tas is in beslag genomen door de politie en aangeboden voor onderzoek aan de forensische opsporing. Van één van de handvaten van de plastic tas is met een wattenstaafje een bloedspoor veiliggesteld (SIN: AARU0925NL). Dit bloedspoor is vervolgens onderzocht door het NFI. Het NFI heeft een enkelvoudig DNA-profiel gevonden. Het NFI heeft dit profiel vergeleken met het in de databank opgenomen DNA-profiel van de verdachte. Het NFI concludeert dat het DNA-profiel op de plastic tas afkomstig kan zijn van de verdachte en dat de kans dat het profiel van een ander dan de verdachte afkomstig is, kleiner is dan één op één miljard. De rechtbank concludeert op basis van deze onderzoeksgegevens dat het bloed op de plastic tas, bloed van de verdachte was.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het aantreffen van het celmateriaal van de verdachte op één van de handvaten van de plastic tas voldoende redengevend is om de conclusie te dragen dat de verdachte dit feit heeft gepleegd. Daartoe overweegt zij als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat het hier gaat om een daderspoor, gelet op het feit dat de plastic tas met bloed is aangetroffen in de kofferbak van de personenauto en er ook naast de auto vers bloed lag. Voorts blijkt uit camerabeelden dat de dader van de diefstal eerst naar de achterzijde van de auto loopt en de achterklep probeert te openen en vervolgens de linker achterdeur van de auto opent, de auto weer in gaat en de achterkant van de auto doorzoekt.
Nu het een enkelvoudig profiel betreft, is er voorshands geen aanwijzing dat dit DNA-profiel van de verdachte via een derde op de plastic tas is gekomen. De verdachte heeft geen enkele verklaring gegeven voor het aantreffen van zijn bloed op een tas in de auto waarin is ingebroken. Hij heeft ter zitting enkel verklaard dat hij niet weet hoe zijn celmateriaal daar terecht is gekomen.
De conclusie van de rechtbank is dat de verdachte degene is die het biologisch spoor heeft achtergelaten en wel bij gelegenheid van het plegen van dit feit.
Gezien het vorenstaande acht de rechtbank het bij dagvaarding I onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van dagvaarding I feit 2
[naam 1] , de eigenaar van Restaurant de Hagedis, heeft aangifte gedaan van poging tot inbraak in zijn restaurant gelegen aan de [adres 1] te Den Haag. Op 9 juli 2024 om 17.00 uur heeft de aangever het restaurant afgesloten. Op 10 juli om 03.00 uur ’s nachts werd de aangever wakker gebeld door zijn buurman met de mededeling dat iemand heeft geprobeerd in te breken in het restaurant. De aangever liep naar het restaurant en zag glasscherven op de grond liggen en schade aan één van de ramen aan de zijkant. Een getuige heeft om 03.00 uur gezien dat een man met een zwarte pet, witte schoenen en donkere kleding een grote plank pakt en deze tegen het raam van het restaurant gooit. Naar aanleiding van de melding over een inbraak, is een verbalisant ter plaatse gegaan. Tussen 03.14 uur en 03.22 uur reed de verbalisant op de kruising van de Veenkade met de Crispijnstraat. Ondertussen kreeg de verbalisant van de centralist het signalement van de verdachte te horen. Aangekomen bij het kruispunt stapte de verbalisant uit zijn voertuig. Hij zag na enige tijd een manspersoon op zich af komen lopen op de Crispijnstraat. De man liep op het trottoir aan de zijde van de even-huisnummers en droeg een zwarte pet, witte schoenen, een zwarte broek en een groene bodywarmer. De verbalisant hield de man staande en zag dat hij bloed had op zijn rechterhand en er een snijwond boven zijn pols zat. De man werd om 03.22 uur aangehouden. Op het politiebureau bleek het te gaan om de verdachte.
Naast het vernielde raam bevond zich een stapel met planken. Op de bovenste plank van deze stapel werd (mogelijk) bloed aangetroffen. De plank is door de politie veiliggesteld voor forensisch onderzoek. De forensische onderzoekers zagen op twee locaties bloed op de plank/plaat: aan de bovenzijde aan één van de uiteinden, nabij de hoek (SIN: AASC1338NL) en aan de bovenzijde ongeveer halverwege de lengte van de plaat (SIN: AASC1339NL). Deze locaties zijn bemonsterd en veiliggesteld met een wattenstaafje. De sporen zijn onderzocht door het NFI. Op beide bloedsporen van de plank/plaat heeft het NFI een enkelvoudig DNA-profiel gevonden dat overeenkomt met het in de databank opgenomen DNA-profiel van de verdachte, waarbij de kans dat het profiel van een ander dan de verdachte is, kleiner is dan één op één miljard. De rechtbank stelt op grond van deze bevindingen vast dat het bloed van de verdachte op de plank zat.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het aantreffen van het bloed van de verdachte op twee locaties van deze plank/plaat voldoende redengevend is om de conclusie te dragen dat de verdachte dit feit heeft gepleegd. Daartoe overweegt zij als volgt.
Het betreft hier twee enkelvoudige DNA-profielen van de verdachte. De rechtbank is van oordeel dat het hier gaat om dadersporen, aangezien de getuige [getuige] heeft verklaard dat hij een man zag gooien met een plank, het signalement van de getuige [getuige] overeenkomt met de kleding van de verdachte, de verdachte wordt aangetroffen in de omgeving van het restaurant en rond het tijdstip van de melding van de (poging) inbraak en de verbalisant bloed ziet op de hand van de verdachte.
Nu het twee enkelvoudige profielen betreffen, is er voorshands geen aanwijzing dat de DNA-profielen van de verdachte via een derde op de plank zijn gekomen. De verdachte heeft hiervoor ook geen aannemelijke verklaring gegeven. Hij heeft ter zitting enkel verklaard dat hij niet weet hoe zijn celmateriaal hierop terecht is gekomen en heeft hiermee niks tegenover de aangetroffen bloedsporen gezet.
De conclusie van de rechtbank is dan ook dat de verdachte degene is die de biologische sporen heeft achtergelaten.
De verdediging heeft betoogd dat de verrichte handelingen naar uiterlijke verschijningsvorm wijzen op de voltooiing van een vernieling en niet op een poging inbraak. De rechtbank verwerpt dit verweer. De verdachte wordt in een korte periode verdacht van meerdere vermogensdelicten en heeft ter terechtzitting verklaard dat hij dit soort feiten pleegde om aan geld of drugs te komen, zodat hij een slaapplek kon bemachtigen. Daarnaast heeft de verdachte zich in andere zaken op soortgelijke wijze toegang verschaft tot locaties door een ruit of deur in te schoppen, slaan of duwen met zijn eigen lichaam of een voorwerp dat voorhanden was. In deze zaak heeft de verdachte meer dan één keer tegen een ruit geslagen met de plank of een ander voorwerp. Dit is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm bedoeld om via de kapotte ruit het restaurant binnen te komen. Tot slot heeft de verdachte zelf op geen moment verklaard dat zijn bedoeling (enkel) was om de ruit te vernielen. De rechtbank stelt op grond van de voorgaande feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien vast dat het opzet van de verdachte gericht was op het toegang krijgen tot het restaurant, met het oogmerk daar goederen weg te nemen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een poging tot inbraak zoals bij dagvaarding I onder 2 ten laste gelegd wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van dagvaarding I feit 4
[aangever 2] heeft aangifte gedaan van diefstal in zijn woning aan de [adres 2] te Rijswijk. Op 12 december 2024 omstreeks 08.00 uur verliet de aangever zijn woning. Omstreeks 14.30 uur kwam hij terug en zag hij dat de woning overhoop was gehaald. Er zijn verschillende gegevensdragers en/of elektronica weggenomen. Op de eettafel lag een leeg pakje Chocomel wat er volgens de aangever nog niet lag toen hij wegging. Een buurtbewoner heeft omstreeks 09.45 uur een man gezien met een donkere huiskleur, van ongeveer 25 jaar oud, 170 centimeter lang, zwartkleurige pet en een donkerkleurig grijs vest. Het pakje Chocomel is bemonsterd met een wattenstaafje en er is speeksel op het pakje Chocomel veiliggesteld (SIN: AARD5846NL). Op het speeksel-spoor heeft het NFI een enkelvoudig DNA-profiel gevonden dat overeenkomt met het in de databank opgenomen DNA-profiel van de verdachte, waarbij de kans dat het profiel van een ander dan de verdachte is, kleiner is dan één op één miljard. De rechtbank stelt op grond van deze bevindingen vast dat het speeksel van de verdachte op het pakje Chocomel zat dat is aangetroffen in de woning.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het aantreffen van het celmateriaal van de verdachte op het pakje Chocomel voldoende redengevend is om de conclusie te dragen dat de verdachte dit feit heeft gepleegd.
Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval. Het betreft hier een enkelvoudig DNA-profiel van de verdachte. De rechtbank is van oordeel dat het hier gaat om een daderspoor, gezien het feit dat het pakje Chocomel is aangetroffen in de woning van aangever. Nu het een enkelvoudig profiel betreft, is er voorshands geen aanwijzing dat dit DNA-profiel van de verdachte via een derde op het pakje Chocomel is gekomen. De verdachte heeft hiervoor ook geen enkele aannemelijk verklaring gegeven. Hij heeft ter zitting enkel verklaard dat hij niet weet hoe zijn celmateriaal hierop terecht is gekomen en heeft hiermee niks tegenover het daderspoor gesteld.
De conclusie van de rechtbank is dan ook dat de verdachte degene is die de biologische sporen heeft achtergelaten en wel bij gelegenheid van het plegen van dit feit.
Gezien het vorenstaande acht de rechtbank het bij dagvaarding I onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Parketnummer 09/019623-25 (dagvaarding I)
1
hij op 23 juni 2024 te 's-Gravenhage zonnebrillen, die aan [aangever 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen zonnebrillen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
2
hij op 10 juli 2024 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer goederen, die aan Restaurant de Hagedis toebehoorde(n), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, een plank door het raam
heeftgegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4
hij
op12 december 2024 te Rijswijk in een woning, te [adres 2] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, gegevensdragers en elektronica, die aan [aangever 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5
hij op 14 januari 2025 te 's-Gravenhage, 430,45 euro, en een kassalade, die aan Indian Eethuis 'Chaat Corner' toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
6
hij op 16 januari 2025 te 's-Gravenhage een geldbedrag, dat aan Toros Santiago toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
7
hij op 18 januari 2025 te 's-Gravenhage, 84 euro, een pet en een speaker, die aan Vean Tattooshop toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Parketnummer 09/190330-25 (dagvaarding II)
1
hij op 13 december 2024 te 's-Gravenhage, een geldbedrag en etenswaren die aan Laventas toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
2
hij op 15 december 2024 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer goederen, die aan het PAARD toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, een raam
heeftvernield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden die door de reclassering op 10 september 2024 zijn geadviseerd in haar rapport voor een andere zaak tegen de verdachte (parketnummer 09/210041-24). Deze voorwaarden zijn een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan middelencontrole.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de verdachte een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest. Indien de rechtbank een hogere straf oplegt dan het voorarrest, verzoekt de verdediging het overige gedeelte voorwaardelijk op te leggen met de bijzondere voorwaarden uit het reclasseringsrapport van 10 september 2024, behalve de opname in een zorginstelling.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan acht strafbare feiten, namelijk één auto-inbraak, vier voltooide inbraken in bedrijfspanden, twee pogingen tot inbraken in bedrijfspanden en één voltooide woninginbraak. De verdachte heeft daarmee geen respect getoond voor het eigendom van anderen en heeft enkel gedacht aan zijn eigen financiële gewin om te kunnen voorzien in zijn drugsverslaving. Deze (pogingen tot) inbraken hebben geleid tot schade, angst en onrust voor de benadeelden. Daarnaast is een woning een plek waar bewoners zich veilig moeten kunnen voelen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 10 juli 2025. Op 18 september 2024 is de verdachte voor soortgelijke misdrijven, te weten verschillende bedrijfsinbraken, veroordeeld. De rechtbank weegt dit in het nadeel van de verdachte mee.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de reclasseringsadviezen over de verdachte van 10 september 2024 (opgesteld voor de zitting van 18 september 2024 met parketnummer 09/210041-24) en 2 april 2025 (opgesteld ten behoeve van de raadkamerzitting voorlopige hechtenis op 3 april 2025). De reclassering ziet bij de verdachte instabiliteit op alle leefgebieden. De verdachte is al langere tijd dakloos, heeft op dit moment geen werk of dagbesteding en kampt met problematisch cocaïne- en cannabisgebruik. De verdachte was gestart met een klinische behandeling gericht op zijn verslavings- en mogelijke psychische problematiek, maar hij heeft zich aan de klinische opname onttrokken en zich niet meer gemeld bij de reclassering. Hierdoor is het reclasseringstoezicht negatief beëindigd.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht als vertrekpunt genomen. Daarin staat als uitgangspunt bij veelvuldige recidive vermeld: 2 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een diefstal uit een auto, 4 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een inbraak in een bedrijfspand en 7 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een inbraak in een woning. Als de straffen voor die feiten onverminderd zouden worden opgeteld, zou dat totaal uitkomen op een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van ongeveer 34 maanden.
Gelet op de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Vanwege de veelheid en ernst van de feiten, zal de rechtbank aansluiten bij de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf, ondanks dat de rechtbank 8 feiten bewezenverklaart en de eis is gebaseerd op 9 bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte door een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen met (een deel van) de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd in het advies van 10 september 2024. De rechtbank acht het namelijk van belang dat de verdachte begeleiding krijgt bij het vinden van een woning en hulp krijgt bij behandeling van zijn drugsverslaving. De rechtbank zal, anders dan gevorderd door de officier van justitie, geen opname in een zorginstelling als bijzondere voorwaarde opleggen. De eerdere opname van de verdachte in een kliniek is niet succesvol geweest en de verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij niet bereid is om mee te werken. De verdachte heeft verklaard dat hij wel wil meewerken aan een ambulante behandeling. De rechtbank is van oordeel dat ambulante behandeling de grootste kans van slagen heeft om recidive te voorkomen.
Alles afwegende, acht de rechtbank passend en geboden een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan middelencontrole.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Verzoek opheffen voorlopige hechtenis
De rechtbank wijst het door de raadsvrouw gedane verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de ernstige bezwaren en gronden die
aan de voorlopige hechtenis ten grondslag liggen, nog steeds aan de orde.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[naam 2] , de eigenaar van Indian Eethuis ‘Chaat Corner’, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 6.290,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 1.290,- aan materiële schade (€ 300,- tot € 400,- kassalade met geld, € 200,- JBL speaker, € 500,- deur sloten, € 80,- tip box, € 30,- servies en bestek en € 80,- kassalade) en € 5.000,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1010,45, bestaande uit € 430,45 voor het bedrag uit de aangifte voor de kassalade met geld, € 500,- voor de deursloten en € 80,- voor de kassalade. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor de overige materiële schade, waaronder de JBL speaker, tip box en het servies, aangezien deze goederen niet terugkomen in de aangifte. Daarnaast heeft de officier van justitie geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de immateriële schade, aangezien de bloedtekst op de muur niet aan de verdachte kan worden gekoppeld en gevoelens van onveiligheid niet kunnen leiden tot een recht op vergoeding van immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen en subsidiair verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, vanwege het ontbreken van een gedegen onderbouwing van zowel de materiële als immateriële schade.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding I onder 5 bewezenverklaarde feit. Er is ingebroken in het eethuis van de benadeelde partij en daarbij zijn zaken beschadigd en goederen weggenomen.
De rechtbank wijst de gevorderde vergoeding van € 80,- voor de weggenomen kassalade toe. Op basis van de bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat de kassalade van de benadeelde partij is gestolen. De rechtbank maakt voor de vaststelling van het schadebedrag gebruik van haar schattingsbevoegdheid (artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek) en zal de schade begroten op het bedrag zoals dat is gevorderd door de benadeelde partij.
De rechtbank wijst de vergoeding voor het geld uit de kassalade toe tot een bedrag van € 400,-. Op basis van de bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat de verdachte € 430,45 uit de kassalade heeft gestolen. Omdat de benadeelde partij in zijn schadevergoedingsverzoek (maximaal) € 400,- heeft gevorderd en de rechtbank niet meer kan toewijzen dan is gevorderd, zal de rechtbank een vergoeding van € 400,– toewijzen.
De rechtbank wijst de vordering voor vervanging van de deursloten toe. Uit de aangifte en de foto’s in het dossier blijkt dat het slot van de deur van het eethuis ontzet was. Omdat niet vastgesteld kan worden wat de schade concreet is, zal de rechtbank gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid (artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek). Omdat het repareren van een ontzette deur een forse reparatie is, schat de rechtbank de schade op € 500,-.
Immateriële schade
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post immateriële schade, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De wet geeft slechts recht op vergoeding van smartengeld in een beperkt aantal gevallen. Gevoelens van angst en onveiligheid geven op zichzelf geen recht op smartengeld. Hoewel het begrijpelijk is dat Kumar erg is geschrokken van de inbraak, geeft dit geen recht op vergoeding van immateriële schade.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 980,-, bestaande uit materiële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 14 januari 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskosten
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bij dagvaarding I onder 5 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 980,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 januari 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] (de eigenaar van Indian Eethuis ‘Chaat Corner’).

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9. De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I onder 3 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1, 2, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde feiten en de bij dagvaarding II onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6. bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I:
feit 1:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 2:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 4:
diefstal, in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt;
feit 5:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 6:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 7:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van dagvaarding II:
feit 1:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 2:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 30 (DERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (
203 DAGEN AFTREK), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een
gedeelte van die straf, groot 10 (TIEN) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Fivoor, Johanna Westerdijkplein 40, 2521 EN te ’s-Gravenhage, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich gedurende de proeftijd ambulant laat behandelen door een nader te bepalen zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- gedurende de proeftijd verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- gedurende de proeftijd meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan GGZ Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis
wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af;
de vordering van de benadeelde partij [naam 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 980,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 januari 2025 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] (de eigenaar van Indian Eethuis ‘Chaat Corner’);
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 980,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 januari 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 2] (de eigenaar van Indian Eethuis ‘Chaat Corner’);
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 19 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P. Verbeek, voorzitter,
mr. C.M.A. de Koning, rechter,
mr. J.M. Meester, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.E. Tesson, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 augustus 2025.