ECLI:NL:RBDHA:2025:14653
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Tegemoetkoming in verhuiskosten voor defensiemedewerker zonder eigen huishouding
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2025, in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. N.I. van Os, en de staatssecretaris van Defensie, vertegenwoordigd door mr. B. Rikhof, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een tegemoetkoming in de verhuiskosten beoordeeld. Eiser, werkzaam bij Defensie, had op 5 oktober 2022 verzocht om een tegemoetkoming in zijn verhuiskosten na zijn verhuizing van zijn ouderlijk huis naar zijn nieuwe woning. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser geen eigen huishouding voerde voorafgaand aan de verhuizing. Eiser betwistte deze afwijzing en stelde dat er geen objectieve rechtvaardiging was voor het onderscheid tussen medewerkers met en zonder eigen huishouding.
De rechtbank oordeelt dat verweerder in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking komt voor de tegemoetkoming. De rechtbank concludeert dat eiser voldoet aan twee van de drie vereisten voor de tegemoetkoming, maar niet aan het vereiste van het voeren van een eigen huishouding. De rechtbank stelt vast dat het onderscheid tussen medewerkers met en zonder eigen huishouding niet objectief gerechtvaardigd is, vooral niet voor het variabele gedeelte van de tegemoetkoming dat gebaseerd is op de werkelijke verhuiskosten.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij verweerder moet motiveren of het onderscheid op grond van de woonsituatie van eiser gerechtvaardigd is. Tevens moet verweerder het griffierecht en de proceskosten aan eiser vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige motivering bij besluiten die invloed hebben op de rechten van defensiemedewerkers.