ECLI:NL:RBDHA:2025:14765

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
11729207 / RP VERZ 25-50428
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens diefstal van een fiets en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoekster], en haar werkgever, de Stichting Reinier de Graaf Groep (RdGG). De werknemer was op staande voet ontslagen omdat zij een fiets van een bezoeker van het ziekenhuis had weggenomen. De werknemer verzocht om een billijke vergoeding, stellende dat het ontslag niet rechtsgeldig was, ondanks dat zij een fout had gemaakt. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden, waarbij de persoonlijke situatie van de werknemer ook in overweging is genomen. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet terecht was gegeven, omdat het wegnemen van de fiets zonder toestemming als diefstal werd aangemerkt. De werknemer had geen redelijke grond om aan te nemen dat het om een weesfiets ging en had geen stappen ondernomen om dit te verifiëren. De kantonrechter wees de verzoeken van de werknemer af, inclusief de verzoeken om een billijke vergoeding en een transitievergoeding, en veroordeelde de werknemer in de proceskosten. De beslissing benadrukt dat de werkgever niet verplicht is om rekening te houden met de niet kenbare bedoelingen van de werknemer bij het geven van ontslag.

Uitspraak

RECHTBANKDEN HAAG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Den Haag
Zaaknummer / rekestnummer: 11729207 \ RP VERZ 25-50428
Beschikking van 7 augustus 2025
in de zaak van
[verzoekster],
te [woonplaats]
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. F.J. van der Schrier,
tegen
STICHTING REINIER DE GRAAF GROEP,
te Delft,
verwerende partij,
hierna te noemen: RdGG,
gemachtigde: mr. J.W. de Bruin.
De zaak in het kort
[verzoekster] , werknemer van het ziekenhuis (RdGG), is op staande voet ontslagen omdat zij een fiets van een bezoeker van het ziekenhuis heeft weggenomen. In deze zaak verzoekt zij om een billijke vergoeding omdat het ontslag volgens haar niet rechtsgeldig is. Zij heeft een fout gemaakt, maar had goede bedoelingen. Verder heeft zij een onberispelijke staat van dienst. Daarom had haar werkgever moeten volstaan met een minder ingrijpende maatregel. De kantonrechter wijst het verzoek af. De gemaakte fout is ernstig genoeg en de werkgever kan bij het geven van ontslag geen rekening houden met voor haar niet kenbare bedoelingen van de werknemer.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de brief van [verzoekster] van 4 juli 2025.
1.2.
Op 10 juli 2025 is de zaak besproken tijdens een mondelinge behandeling. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken. Deze aantekeningen zitten in het dossier.
1.3.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] , geboren [geboortedatum] 1961, was sinds 1 augustus 2003 in dienst bij RdGG. Zij werkte bij het ziekenhuis in Delft als apothekersassistent met een loon van € 4.015,00 bruto per maand.
2.2.
Bij de ingang van het ziekenhuis is een fietsenstalling. Op zaterdagmiddag 22 maart 2025 omstreeks half vier heeft een bezoeker van het ziekenhuis daar zijn fiets (een Gazelle damesfiets met versnellingen) gestald, maar niet op slot gezet. De bezoeker heeft rond zes uur melding gedaan bij de beveiliging van het ziekenhuis dat zijn fiets er niet meer stond. Op maandag 24 maart 2025 kon de beveiliging de camerabeelden bekijken. Daarop was het volgende te zien. Op zaterdag 22 maart 2025 omstreeks half vijf pakt [verzoekster] haar fiets uit de stalling om na haar dienst naar huis te gaan. Daarbij valt de fiets van de bezoeker om. [verzoekster] zet de fiets weer recht, bekijkt hem kort en gaat vervolgens op haar eigen fiets naar huis. Ongeveer drie kwartier later komt zij lopend terug naar het ziekenhuis, pakt de fiets van de bezoeker en neemt deze mee.
2.3.
Nadat [verzoekster] hiermee door haar afdelingsmanager was geconfronteerd heeft zij op maandagavond 24 maart 2025 de fiets laten terugzetten.
2.4.
In een gesprek tussen partijen op 27 maart 2025 heeft [verzoekster] verklaard dat zij dacht dat het om een weesfiets ging, dat zij de fiets heeft meegenomen om die op te knappen en dat zij veel waarde hecht een hergebruik en een circulaire samenleving.
2.5.
RdGG heeft bij brief van 31 maart 2025 aan [verzoekster] bericht dat zij op staande voet werd ontslagen.
2.6.
[verzoekster] berust in het gegeven ontslag.

3.Het verzoek, het verweer en het voorwaardelijke tegenverzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt:
  • een verklaring voor recht dat het gegeven ontslag niet rechtsgeldig is,
  • veroordeling van RdGG tot betaling van een billijke vergoeding van € 37.883,76 bruto, een transitievergoeding van € 22.800,41 bruto en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 13.451,60 bruto, alles onder overlegging van deugdelijke specificaties en te vermeerderen met wettelijke rente,
met veroordeling van RdGG in de proceskosten en uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
[verzoekster] betwist dat haar werkgever een dringende reden voor ontslag had. Daarom is het gegeven ontslag volgens haar niet rechtsgeldig. Bij een niet rechtsgeldig ontslag heeft zij volgens de wet recht op een transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Daarnaast kan de kantonrechter een billijke vergoeding vaststellen. Daarvoor is aanleiding omdat het geven van ontslag zonder dat daarvoor een dringende reden bestaat als ernstig verwijtbaar gedrag van RdGG moet worden gezien. Bovendien had [verzoekster] geen oogmerk om zich de fiets wederrechtelijk toe te eigenen en heeft zij de fiets weer teruggebracht. RdGG had op haar gedrag een minder strenge sanctie moeten toepassen omdat zij meer dan 21 jaar goed heeft gefunctioneerd. Het ontslag heeft financiële gevolgen voor [verzoekster] gehad. Zij heeft pas per 1 juli 2025 een andere baan gevonden en verdient daar € 250,00 per maand minder. Daarnaast heeft zij veel stress ondervonden van de situatie en juridische kosten moeten maken, aldus [verzoekster] .
3.3.
Volgens RdGG moet het verzoek worden afgewezen. RdGG voert – samengevat – aan dat zij een dringende reden voor het ontslag had. Het door werknemers van RdGG wegnemen van eigendommen van patiënten of bezoekers van RdGG is voor haar volstrekt onacceptabel, omdat dat direct raakt aan de vertrouwensband tussen RdGG en haar patiënten en bezoekers. [verzoekster] had er niet van mogen uitgaan dat de fiets een weesfiets was. De fiets zag er nog prima uit. Op het eerste gezicht schat RdGG de waarde op ongeveer € 150,00. Daarom is het onwaarschijnlijk dat iemand zomaar afstand van de fiets heeft willen doen. Doordat [verzoekster] de fiets toch heeft weggenomen heeft RdGG het vertrouwen in [verzoekster] verloren. Daarbij speelt mee dat [verzoekster] in haar functie toegang heeft tot waardevolle en schaarse medicatie. Door het wegvallen van het vertrouwen in [verzoekster] kon van RdGG niet worden gevergd dat zij de arbeidsovereenkomst liet voortduren.
3.4.
Voor het geval de kantonrechter zou oordelen dat het ontslag op staande voet niet terecht is gegeven én [verzoekster] alsnog vernietiging van het ontslag op staande voet zou verzoeken, heeft RdGG voorwaardelijke tegenverzoeken ingediend, strekkend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst en tot bepaling dat aan [verzoekster] geen transitievergoeding toekomt. Aan deze verzoeken legt zij ten grondslag dat [verzoekster] door de fiets weg te nemen ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Aan het verzoek tot ontbinding legt zij subsidiair ten grondslag dat de arbeidsverhouding tussen partijen door het gebeurde ernstig is verstoord.

4.De beoordeling

4.1.
Voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet, moeten alle omstandigheden van het geval – in onderling verband en samenhang – in aanmerking worden genomen. Bij deze beoordeling moeten ook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer worden meegewogen, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die het ontslag op staande voet voor hem heeft. Ook als de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
4.2.
Tegen de achtergrond van dit toetsingskader is de kantonrechter van oordeel dat het ontslag op staande voet in de gegeven situatie terecht is gegeven. Daarbij is het volgende in overweging genomen.
4.2.1.
Een fiets wegnemen zonder toestemming van de eigenaar is diefstal en dat is een ernstig feit. [verzoekster] heeft gesteld dat het geen diefstal was omdat zij ervan uit mocht gaan dat het om een weesfiets ging: het slot was geforceerd, het zadel wiebelde, de standaard zat los en de fiets zag er slecht en niet onderhouden uit. Op de foto’s van de bewuste fiets die in het dossier zitten is echter geen slecht onderhouden fiets te zien. Dat de fiets enige onderdelen had die niet of minder goed functioneerden maakt een fiets nog niet tot een weesfiets. [verzoekster] heeft bovendien geen enkele moeite gedaan om na te gaan of het echt om een weesfiets ging. Zij heeft geen briefje op de fiets gedaan en gewacht of hij er na enkele weken nog stond. Zij heeft niet aan de beveiliging van het ziekenhuis gevraagd of die wist of de fiets er al langer stond en of zij de fiets zou mogen meenemen. Zij kan dus in redelijkheid niet de overtuiging hebben gehad dat het om een weesfiets ging.
4.2.2.
Het feit dat [verzoekster] tot dan toe al 21 jaar een onkreukbare staat van dienst had, maakt de ernst van het feit niet minder.
4.2.3.
De diefstal was bovendien nauw verbonden met het werk van [verzoekster] bij RdGG. De fiets is door haar immers weggenomen uit de fietsenstalling van het ziekenhuis, van een bezoeker van het ziekenhuis en het ziekenhuis is daar door de bezoeker op aangesproken.
4.2.4.
Gelet op de ernst van het feit in combinatie met het feit dat [verzoekster] veel te makkelijk dacht over het aanmerken van de fiets als een weesfiets zonder daarbij kritisch naar zichzelf te kijken, is begrijpelijk dat RdGG tot de conclusie is gekomen dat zij [verzoekster] , die een verantwoordelijke functie had, niet meer kon vertrouwen. Daarom kan van RdGG niet verlangd worden dat zij een minder strenge maatregel dan ontslag op staande voet neemt. Daarmee komt het vertrouwen immers niet terug. Ook het feit dat [verzoekster] , nadat zij met het feit werd geconfronteerd, heeft gezegd dat zij haar excuus aan de bezoeker wilde aanbieden en zijn schade wilde vergoeden, neemt de vertrouwensbreuk niet weg.
4.2.5.
[verzoekster] heeft aangevoerd dat RdGG had moeten begrijpen dat het ging om een impulsieve ondoordachte daad van haar, zonder kwade bedoelingen. [verzoekster] heeft echter niet impulsief gehandeld. Zij is eerst naar huis gegaan en heeft er bewust voor gekozen lopend terug te gaan naar het ziekenhuis om met de bewuste fiets weer naar haar huis te kunnen gaan. Veel oud collega’s van [verzoekster] hebben schriftelijke verklaringen afgelegd waarin zij vertellen dat zij [verzoekster] kennen als iemand met het hart op de goede plaats, die graag afgedankte spullen een nieuw leven geeft en die de fiets nooit zou hebben meegenomen als zij had geweten dat de fiets nog van iemand was. Uit wat hiervoor is overwogen volgt al dat de kantonrechter van oordeel is dat [verzoekster] niet had mogen aannemen dat het een weesfiets was. Verder heeft RdGG er terecht op gewezen dat zij – achteraf – de intenties van [verzoekster] bij het wegnemen van de fiets niet objectief kan vaststellen en dus ook niet kan laten meewegen bij haar afweging wel of niet tot ontslag over te gaan.
4.2.6.
De gevolgen van het ontslag voor [verzoekster] zijn ernstig. Zij staat te boek als iemand die is ontslagen wegens diefstal en zij heeft enige maanden geen inkomen gehad. Deze gevolgen waren voorzienbaar ten tijde van het ontslag. Een afweging van deze gevolgen voor [verzoekster] had echter niet tot een andere beslissing van RdGG moeten leiden, gezien de ernst van de vertrouwensbreuk. Dat het ontslag nog veel meer en ingrijpender financiële consequenties voor [verzoekster] zou hebben meegebracht is door [verzoekster] niet aan RdGG verteld en is ook in deze procedure niet door [verzoekster] onderbouwd.
4.3.
De verzoeken van [verzoekster] tot vaststelling van een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging (en de daaraan verbonden verzoeken) worden afgewezen, omdat het ontslag rechtsgeldig is en dus niet onregelmatig is opgezegd.
4.4.
Het verzoek om RdGG te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding wordt eveneens afgewezen. De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat sprake is van feiten en omstandigheden die een dringende reden opleveren voor het ontslag op staande voet. Het eindigen van de arbeidsovereenkomst is het gevolg van handelen van [verzoekster] dat als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt, namelijk de diefstal van de fiets. Daarom is geen transitievergoeding verschuldigd. [1]
4.5.
Aan de beoordeling van de tegenverzoeken van RdGG komt de kantonrechter niet toe, omdat de voorwaarde waaronder de verzoeken zijn ingesteld, niet is vervuld.
4.6.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoekster] , omdat [verzoekster] ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van RdGG worden begroot op € 949,00 (€ 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.
4.7.
De verzochte wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de verzoeken van [verzoekster] af,
5.2.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoekster] de proceskosten niet tijdig betaalt en de beschikking daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart deze beschikking wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad [2] ,
Deze beschikking is gegeven door mr. I.D. Bellaart en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2025.

Voetnoten

1.Artikel 7:673 lid 7, onder c, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan of nog in hoger beroep kan worden gegaan.