ECLI:NL:RBDHA:2025:14772

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.22158
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van de maatregel van bewaring van een eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd op 21 februari 2025. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot 19 maart 2025, en dat de beoordeling van het voortduren van de maatregel alleen betrekking heeft op de periode daarna. Eiser betoogde dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko was en dat verweerder onvoldoende voortvarend handelde in het uitzettingsproces. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende meewerkte aan zijn uitzetting en dat verweerder voldoende voortvarend had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig was. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.22158

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. G.M.H. Vriesde),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

Procesverloop

Verweerder heeft op 21 februari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 24 maart 2025 (in de zaak NL25.10922) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, 19 maart 2025, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
3. Eiser betoogt dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko ontbreekt. Eiser voert in dit kader aan dat hij wel degelijk aan zijn meewerkplicht voldoet door tijdens de vertrekgesprekken van 3 april 2025 en 7 mei 2025 concrete voorstellen te doen om zijn identiteit en nationaliteit te helpen vaststellen. Zo heeft eiser aangeboden om via social media contact op te nemen met zijn vriendin voor het verkrijgen van een kopie van zijn identiteitsdocument en daarnaast om zelf contact op te nemen met het Marokkaanse consulaat en verweerder te vragen om het telefoonnummer. Verweerder heeft één en ander echter niet gefaciliteerd, aldus eiser.
3.1.
Uit de voortgangsgegevens blijkt dat het traject bij de Marokkaanse autoriteiten ter verkrijging van een laissez-passer (lp) voor eiser nog loopt. De rechtbank is niet gebleken van concrete aanknopingspunten dat er niet binnen een redelijke termijn een lp aan eiser zal kunnen worden verstrekt. Met een lp-traject bij de Marokkaanse autoriteiten gaat in het algemeen de nodige tijd (meerdere maanden) gemoeid, zeker als een vreemdeling, zoals in het geval van eiser, geen documenten over zijn identiteit en nationaliteit overlegt. De rechtbank wijst er in dit verband op dat op eiser de verplichting rust om volledig en actief mee te werken aan zijn uitzetting en lp-traject. Niet is gebleken dat eiser dat voldoende doet. Uit het vertrekgesprek van 3 april 2025 blijkt juist dat eiser zich niet coöperatief opstelt door aan te geven dat hij enkel buiten bewaring aan documenten kan komen. Verder is niet gebleken dat, alhoewel eiser tijdens het vertrekgesprek van 7 mei 2025 inderdaad heeft gezegd dat hij contact wil opnemen met het Marokkaanse consulaat, eiser nadien daadwerkelijk contact heeft proberen te zoeken met het consulaat. De rechtbank ziet geen aanknopingspunt om aan te nemen dat verweerder eiser hierin niet heeft willen faciliteren. Gelet op het voorgaande is er geen reden om aan te nemen dat in eisers geval het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering. Verweerder stelt ten onrechte dat er op 25 maart 2025 een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden. Eiser heeft pas op 3 april 2025 een vertrekgesprek gehad. Voorts heeft verweerder tijdens het gesprek van 3 april 2025 aangegeven dat als eiser zijn paspoort zou overhandigen er een vlucht voor hem geboekt zou worden. Eiser heeft echter nog geen vliegticket gezien. Bovendien is eiser verteld dat er een lp is aangevraagd bij de Algerijnse autoriteiten, wat niet van voortvarend handelen getuigt aangezien eiser Marokkaans is.
4.1.
Volgens de voortgangsrapportage hebben in de periode na het sluiten van het onderzoek in het vorige beroep – op 19 maart 2025 – er drie vertrekgesprekken plaatsgevonden; op 25 maart 2025, 3 april 2025 en op 7 mei 2025. Daarnaast heeft verweerder in het kader van de lp-aanvraag driemaal gerappelleerd; op 20 maart 2025,
10 april 2025 en op 1 mei 2025. Gelet op het samenstel van deze uitzettingshandelingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld, zelfs indien met eiser moet worden aangenomen dat op 25 maart 2025 geen vertrekgesprek heeft plaatsgevonden. De rechtbank betrekt daarbij dat er daarvoor op 24 februari 2025 nog een vertrekgesprek met eiser is gevoerd. De vermelding in het verslag van het vertrekgesprek van 3 april 2025 dat een lp-aanvraag bij de Algerijnse autoriteiten is ingediend voor eiser, merkt de rechtbank aan als een kennelijke verschrijving. Dit moet eiser ook redelijkerwijs duidelijk zijn geweest, omdat buiten deze enkele mededeling er telkens met hem is gesproken over terugkeer naar Marokko en een lp-traject bij de Marokkaanse autoriteiten. Dat er nog geen vliegticket is geboekt, leidt evenmin tot de conclusie dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Er dient namelijk eerst een lp te worden verkregen alvorens verweerder een vlucht kan boeken. Eiser kan dit proces zelf bespoedigen door documenten te overleggen die zijn identiteit en nationaliteit onderbouwen, wat hij tot op heden niet heeft gedaan. Verweerder is bezig om een lp te verkrijgen en betracht daarbij voldoende voortvarendheid. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Ook ambtshalve toetsend ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van
mr.T.M.M. Plukaard, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.