ECLI:NL:RBDHA:2025:14817

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
09-133152-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor drugshandel in cocaïne en heroïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren op [geboortedag 1] 2005, die zich samen met anderen gedurende een periode van vijf maanden schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne en heroïne. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen, afleveren en vervoeren van harddrugs in de periode van 15 december 2023 tot en met 14 mei 2024, voornamelijk in ’s-Gravenhage en Voorburg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij een georganiseerde drugshandel, waarbij hij gebruik maakte van een telefoonlijn die in verband stond met de verkoop van drugs. Tijdens de zitting op 10 juli 2025 heeft de officier van justitie bewezenverklaring van de tenlastelegging geëist, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft op basis van getuigenverklaringen, observaties door de politie en telefoongegevens geconcludeerd dat de verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd aan de drugshandel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 100 dagen, waarvan 21 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een werkstraf van 60 uren. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die als kwetsbaar werd beschouwd, en heeft het jeugdstrafrecht toegepast, aangezien de verdachte ten tijde van de feiten nog minderjarig was.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-133152-24
Datum uitspraak: 24 juli 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 2005 te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres 1] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 10 juli 2025.
De officier van justitie in deze zaak is mr. M.J.A. Grimmelikhuijsen en de advocaat van de verdachte is mr. Y. Habib te Hoofddorp. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in de periode van 15 december 2023 tot en met 14 mei 2024 te ’s-Gravenhage en/of te Voorburg, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende cocaine en/of heroine, zijnde cocaine en/of heroine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Voor de periode waarin de verdachte het feit heeft begaan refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna, voor zover relevant, nader
worden ingegaan.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden in de bijlage opgenomen.
3.4
Bewijsoverwegingen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich in de periode van 15 december 2023 tot en met 14 mei 2024 schuldig heeft gemaakt aan het handelen in cocaïne en/of heroïne.
Voor de beantwoording van die vraag stelt de rechtbank allereerst op basis van het dossier en de terechtzitting vast dat de verdachte de vaste gebruiker was van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] en dat hij een bekende is van medeverdachte [medeverdachte 1] .
Volgens een Meld Misdaad Anoniem-melding (hierna: MMA-melding) van 15 december 2023 zou er dagelijks door twee Marokkaanse mannen uit flatwoningen aan [adres 2] en [adres 3] drugs worden gedeald. De politie is naar aanleiding van deze melding een onderzoek gestart waaruit een groep van vijf mogelijke verdachten naar voren komt die gebruik maakt van een deallijn met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] .
Observaties
Op 13 maart 2024 wordt de verdachte door verbalisanten gezien op het moment dat hij uit de portiek [adres 2] komt lopen. Hij is gefouilleerd en blijkt meerdere telefoons en 430 euro bij zich te hebben. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij dit geld bij zich had, omdat hij zou zijn uitbetaald voor werkzaamheden van zijn bijbaan als bezorger bij restaurant [bedrijf] . De rechtbank acht deze verklaring onaannemelijk, omdat restaurant [bedrijf] reeds op 5 februari 2024 voor de duur van drie maanden op last van de burgemeester is gesloten.
Vervolgens wordt de verdachte op 9 april 2024 tijdens een observatie herkend wanneer twee personen op een scooter komen aanrijden. Zij gaan de woning op [adres 2] in en komen drie minuten later weer naar buiten. Ondertussen wordt waargenomen dat [naam] , een persoon die bekend staat als een drugsverslaafde, dezelfde woning kortstondig bezoekt terwijl de verdachte nog binnen is. Hoewel in het proces-verbaal geen onderscheidende kenmerken worden beschreven aan de hand waarvan de verdachte door de politie herkend is, heeft de rechtbank ter zitting waargenomen dat de persoon op de foto’s van die observatie op pagina 8 en 10 (respectievelijk pagina 462A en 462C) van het dossier dezelfde haarlijn, neus en hetzelfde postuur heeft als de verdachte. De rechtbank acht de herkenning door de politie mede daarom betrouwbaar.
Bij een volgende observatie door de politie op 18 april 2024, zien verbalisanten de verdachte meerijden in een blauwe Peugeot 206. De locatie van de dealertelefoon met nummer [telefoonnummer 2] wordt op dat moment ook gevolgd en deze beweegt mee met de locatie van de blauwe Peugeot 206. Ook op 2 mei 2024 wordt de verdachte in een blauwe Peugeot 206 gezien met één van de medeverdachten en een onbekende man. De medeverdachte en de onbekende man stappen meermaals uit de auto, gaan een woning binnen en komen een aantal minuten later weer terug. Deze kortstondige bezoeken aan woningen zijn volgens de verbalisanten kenmerkend voor drugsdeals. Ook in februari 2024 zijn dergelijke kortstondige bezoeken in mutaties vastgelegd.
Verklaring medeverdachte
Dat deze kenmerkende bezoeken duiden op drugshandel, wordt bevestigd door de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] . Hij geeft aan dat hij vaak bij [adres 2] te Den Haag drugs afleverde en kort daarna weg ging. Ook verklaart hij dat de andere verdachten ( [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] ) de enige jongens waren met wie hij omging en dat hij met hen afsprak om drugs te dealen. Deze verklaring is door [medeverdachte 1] daarna doorgelezen en door hem ondertekend en hij heeft deze verklaring met bijstand van zijn advocaat afgelegd. De verdachte wordt daarmee ook door medeverdachte [medeverdachte 1] in de groep geplaatst die zich bezighoudt met drugshandel. Dit wordt verder ondersteund door voormelde MMA-melding van 15 december 2023 en de MMA-melding van 8 mei 2024, onder meer inhoudende dat de verdachte zich bezig houdt met de handel in harddrugs en gebruik maakt van telefoonnummer [telefoonnummer 1] .
Telefoongegevens
Uit onderzoek naar de deallijn [telefoonnummer 2] blijkt dat tien van de twintig meest gebelde tegencontacten verband houden met de handel in of het gebruik van harddrugs.
Op basis van historische verkeersgegevens van de telefoon van de verdachte blijkt dat de verdachte achttien overeenkomstige contacten heeft met de dealtelefoon. Daarnaast heeft de verdachte via zijn telefoon contact met medeverdachten en personen die in de politiesystemen staan geregistreerd als harddrugsgebruikers. De contacten met de harddrugsgebruikers bestaan uit kortstondige oproepen, hetgeen typerend is voor een telefoon die wordt gebruikt voor drugshandel. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij zijn telefoon vaak uitleende aan andere personen, omdat hij een abonnement had waarmee hij onbeperkt kon bellen, maar hij heeft geen namen van die personen willen noemen, waardoor deze uitleg niet geverifieerd kon worden. Gelet op het grote aantal contactmomenten acht de rechtbank deze verklaring onaannemelijk. Nu hij geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de veelvuldige contacten met harddrugsgebruikers en de korte duur hiervan, gaat de rechtbank ervan uit dat deze contacten gericht waren op het tot stand brengen van drugsdeals c.q. het verkopen en afleveren van harddrugs.
Daarnaast blijkt uit het dossier dat met het telefoonnummer van de verdachte in ieder geval twee verschillende adressen doorgestuurd zijn waar personen wonen die registraties hebben in verband met harddrugs. Ook staan er in de notities van de telefoon van de verdachte verschillende adressen vermeld, waarvan op één adres een persoon woont die bekend staat als harddrugsgebruiker. Verder is er tussen de afbeeldingen in de telefoon van de verdachte een foto van een paspoort aangetroffen van een persoon die bekend staat als drugsgebruiker.
Contact met drugsgebruikers
Naast de contacten die in de telefoon van de verdachte zijn aangetroffen, zijn er in de woning van de verdachte elf bankpassen van verschillende personen aangetroffen, waaronder geregistreerde drugsgebruikers. Voorts bevat het dossier de verklaring van de getuige [getuige] . Deze getuige heeft verklaard dat er meerdere keren jongens met een Marokkaans uiterlijk bij haar aan de deur kwamen. De getuige heeft toen meerdere keren bolletjes met drugs gekregen. Twee keer was er volgens de getuige een jongen bij met een fors postuur. Door de politie zijn aan de getuige meerdere foto’s getoond en zij herkent op een getoonde foto de verdachte als de jongen met het forse postuur die twee keer aanwezig was toen zij bolletjes met cocaïne kreeg.
Tussenconclusie
Zowel bij de politie als tijdens de terechtzitting heeft de verdachte nagelaten een verklaring te geven voor de hiervoor genoemde punten, waaronder de waarnemingen tijdens de observaties, de contacten met medeverdachten, waaronder [medeverdachte 3] , en de contacten met drugsgebruikers.
De verdachte is ter zitting geconfronteerd met alle belastende informatie, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zich veel niet kan herinneren. De rechtbank acht dit niet aannemelijk. Hij heeft onder meer geen verklaring gegeven over zijn omgang met [naam] , een bekend harddrugsverslaafde, terwijl het telefoonnummer van die persoon in de telefoon van verdachte is aangetroffen met vele kortstondige telefooncontacten, die persoon met verdachte kort in de woning aan het [adres 2] in Den Haag is geweest op 9 april 2024 en de bankpas van die persoon in de kamer van de verdachte is aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich in de tenlastegelegde periode schuldig heeft gemaakt aan de hierna bewezenverklaarde drugsdelicten. Daarbij heeft de rechtbank het volgende -in onderlinge samenhang bezien- meegewogen:
  • de kortstondige ontmoetingen met harddrugsgebruikers;
  • de veelvuldige kortstondige contacten met drugsgebruikers via zijn telefoon;
  • de bankpassen van drugsgebruikers die verdachte op zijn kamer had;
  • het geld dat de verdachte bij zich had op 13 maart 2024;
  • de contacten met medeverdachten waarbij hij met onder meer verdachte [medeverdachte 3] in een auto meereed en de dealerlijn dezelfde weg aflegde en er twee keer bij was toen [getuige] een bolletje cocaïne (aangeboden) kreeg;
  • voormelde belastende verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] , ondersteund door de MMA-meldingen;
  • het uitblijven van aannemelijke verklaringen voor deze belastende feiten en omstandigheden die om een verklaring schreeuwen.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en in het bijzonder de hiervoor opgesomde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte af dat de rol van de verdachte bestond uit het onderhouden van contacten met afnemers van drugs, het vervoeren van drugs, het aanwezig zijn ten tijde van drugsoverdrachten en het bewaren van geld of bankpassen van drugsgebruikers. De rechtbank is daarmee van oordeel dat de verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd aan het strafbare feit en dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, gericht op de handel in harddrugs. De rechtbank acht daarmee het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij in de periode van 15 december 2023 tot en met 14 mei 2024 te ’s-Gravenhage en te Voorburg, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een of meer hoeveelheden van materialen bevattende cocaïne en heroïne, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straffen

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - met toepassing van het jeugdstrafrecht - wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 100 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd daarvan een gedeelte van 21 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren met bijzondere voorwaarden zoals deze door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) zijn geadviseerd, aangevuld met een contactverbod met de medeverdachten.
De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 60 uren, gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de verdachte wordt veroordeeld, heeft de verdediging verzocht een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest. De verdachte is al voldoende gestraft. Indien de rechtbank het opleggen van bijzondere voorwaarden nodig acht, verzoekt de verdediging om een voorwaardelijke werkstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen gedurende ongeveer vijf maanden met enige regelmaat schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne en heroïne vanuit een pand en/of op straat. Harddrugs zijn onder meer vanwege de verslavende werking ervan, schadelijk voor de volksgezondheid en mede daarom verboden. Daarnaast is de handel in harddrugs direct en indirect oorzaak van vele vormen van criminaliteit en daarmee bezwarend voor de samenleving. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van de drugscriminaliteit en het in gevaar brengen van de gezondheid van de gebruikers. Daarbij hebben verdachte en zijn mededaders bovendien misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van de harddrugsgebruikers die hun woning ter beschikking hebben gesteld.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 30 mei 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad van 8 juli 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter zitting is gegeven. Daaruit volgt –samengevat – dat het niet goed gelukt is om zicht te krijgen op het functioneren en de bezigheden van de verdachte. Gedurende zijn schorsing van de voorlopige hechtenis heeft de verdachte vrijwel geen openheid van zaken gegeven. Daarnaast heeft de verdachte zich niet aan de afspraak gehouden om zijn opleidingsuren te volgen en lukt het niet om de diepte met hem in te gaan. Gedurende zijn schorsing is hij ook een aantal keren aangetroffen met zijn medeverdachten, terwijl er een contactverbod geldt. De Raad is van mening dat begeleiding vanuit Reclassering Nederland noodzakelijk is. Ondanks het feit dat een pedagogische aanpak van de jeugdreclassering geen meerwaarde heeft, moet het jeugdstrafrecht worden toegepast. De verdachte is namelijk kwetsbaar, een first offender en een deel van de tenlastelegging heeft de verdachte gepleegd toen hij nog minderjarig was. Een deels voorwaardelijke jeugddetentie is passend voor de verdachte met een onvoorwaardelijke deel gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is een werkstraf passend zodat hij de gevolgen van zijn gedrag kan ervaren.
De deskundige van Jeugdbescherming West heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij zich aansluit bij het advies van de Raad. Zij deelt ook het standpunt dat de verdachte begeleiding van Reclassering Nederland moet krijgen. De verdachte heeft hierop aangegeven dat hij wel baat heeft bij voortzetting van zijn coachingstraject.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
De rechtbank kan – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt – het jeugdstrafrecht toepassen indien de rechtbank daartoe reden vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd gedurende een langere periode waarin hij eerst minderjarig was en op een gegeven moment de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt. Wat betreft de periode waarin hij minderjarig was is het jeugdstrafrecht van toepassing. Gelet op de genoemde rapportages, de gegeven adviezen en de geschetste persoonlijkheid van de verdachte, zal de rechtbank ten aanzien van het bewezenverklaarde in de periode waarin verdachte meerderjarig was op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het jeugdstrafrecht toepassen. Daarbij speelt een rol dat de verdachte een first offender is, bij zijn moeder woont, nog naar school gaat en een kwetsbare jongen is.
Strafmodaliteit en strafmaatHet bewezen verklaarde feit is naar het oordeel van de rechtbank in principe ernstig genoeg om met een forse onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te bestraffen. Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven en dat de verdachte daardoor ook geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. De rechtbank acht het dan ook van groot belang dat de straf bijdraagt aan voorkoming van nieuwe strafbare feiten. Daarom zal de rechtbank de jeugddetentie voor een deel voorwaardelijk opleggen met de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd en tevens een contactverbod met medeverdachten. De rechtbank spreekt de hoop uit dat de verdachte de kans grijpt om te voorkomen dat hij wegzakt in de criminaliteit. Om de verdachte daarbij te ondersteunen zal de rechtbank ten slotte ook begeleiding door een coach als bijzondere voorwaarde opleggen. De verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat het contact met de coach voor hem meerwaarde heeft.
Gezien de ernst van het feit en de lange pleegperiode zal de rechtbank ook een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van na te noemen duur, opleggen.
Alles overwegende zal de rechtbank een jeugddetentie van 100 dagen, met aftrek van de voorlopige hechtenis, opleggen waarvan 21 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daaraan bijzondere voorwaarden verbinden. Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte ook een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uren opleggen, bij niet voldoen te vervangen door 30 dagen jeugddetentie.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 47, 77 a, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa 77gg van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.5 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
100 (honderd) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (79 dagen), geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot
21 (eenentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang de reclassering dat noodzakelijk acht;
2. gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 2] 2007;
- [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 3] 2006;
- [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedag 4] 2005;
- [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedag 5] 2007;
zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
3. gedurende de proeftijd onderwijs volgt of andere zinvolle en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding heeft;
4. gedurende de proeftijd meewerkt aan de begeleiding door een coach van E25 of een soortgelijke instelling, en zich houdt aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
reclassering, zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen.
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
60 (zestig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
30 (dertig) dagen;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Herfkens, voorzitter,
mr. A.P. Pereira Horta, kinderrechter,
en mr. M.M.C. Limbeek, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mrs. L.B.M.A. Roozen en L.J. van Heel, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juli 2025.