ECLI:NL:RBDHA:2025:14837

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
09-133643-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor drugshandel en bezit van harddrugs

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren op [geboortedag 1] 2006. De verdachte is beschuldigd van het dealen van cocaïne en heroïne gedurende een periode van vijf maanden, alsook van het in bezit hebben van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 100 dagen, waarvan 48 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden. De zaak werd behandeld op een besloten terechtzitting op 10 juli 2025, waar de officier van justitie, mr. M.J.A. Grimmelikhuijsen, de bewezenverklaring van de tenlastelegging heeft gevorderd. De verdachte heeft de feiten bekend en heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, een substantiële rol heeft gespeeld in de drugshandel, wat schadelijk is voor de volksgezondheid en de samenleving. De rechtbank heeft besloten om het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de leeftijd van de verdachte ten tijde van de feiten. De bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke straf zijn verbonden, omvatten onder andere het volgen van onderwijs en het meewerken aan begeleiding door een coach. De rechtbank heeft ook een aantal inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-133643-24
Datum uitspraak: 24 juli 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag 1] 2006 te [geboorteplaats] , [geboorteland] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 10 juli 2025
.
De officier van justitie in deze zaak is mr. M.J.A. Grimmelikhuijsen en de advocaat van de verdachte is mr. C. Arslaner te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in de periode van 15 december 2023 tot en met 14 mei 2024 te 's-Gravenhage en/of te Voorburg, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende cocaine en/of heroine, zijnde cocaine en/of heroine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 14 mei 2024 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 90 bolletjes, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaine en/of losse brokken, ongeveer 12 gram cocaine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of 1,6 gram heroine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine
zijnde cocaine en/of heroine (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot het onder 1 en 2 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal ABUJA/DH2R024036, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 518), het methodiekendossier (doorgenummerd pagina 1 t/m 238) en het beslagdossier (doorgenummerd pagina 1 t/m 105).
Feit 1
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 10 juli 2025;
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 mei 2024 (p. 1-4);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 12 mei 2024 (p. 114-117);
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 17 mei 2024 (p. 395-398).
Feit 2
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 10 juli 2025;
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 14 mei 2024 (p. 210-212);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 mei 2024 (p. 194-202).
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij in de periode van 15 december 2023 tot en met 14 mei 2024 te 's-Gravenhage en te Voorburg, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bereid en bewerkt en verwerkt en verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een of meer hoeveelheden van materialen bevattende
cocaïneen
heroïne, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij op of omstreeks 14 mei 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een
ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad
77bolletjes, bevattende
cocaïneen losse brokken, ongeveer 12 gram cocaïne, en 1,6 gram
heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
heroïnezijnde
cocaïneen/of
heroïne(telkens) middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - met toepassing van het jeugdstrafrecht - wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 100 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd een gedeelte van 48 dagen van de straf voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte onderwijs moet volgen en/of een door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding moet hebben, dat de verdachte moet meewerken met een coach en dat hij meewerkt aan een meldplicht bij de jeugdreclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) te volgen in het advies om aan de verdachte een voorwaardelijke werkstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft zich samen met anderen gedurende vijf maanden met enige regelmaat schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne en heroïne vanuit een pand en/of op straat. Daarnaast heeft hij een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs in zijn bezit gehad. Harddrugs zijn, onder meer vanwege de verslavende werking ervan, schadelijk voor de volksgezondheid en mede daarom verboden. Daarnaast is de handel in harddrugs direct en indirect oorzaak van vele vormen van criminaliteit en daarmee bezwarend voor de samenleving. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van de drugscriminaliteit en het in gevaar brengen van de gezondheid van de gebruikers.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 30 mei 2025 waaruit blijkt dat hij eerder een strafbeschikking heeft gekregen voor het overtreden van de Opiumwet.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad van 7 juli 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter zitting is gegeven. Daaruit volgt –samengevat – dat het voor de verdachte een uitdaging is om risicovolle situaties in te schatten en hier op een passende manier op te reageren. Hij zal kwetsbaar blijven voor de negatieve invloed van leeftijdsgenoten. Het is belangrijk dat de verdachte vaardigheden ontwikkelt om hiermee om te gaan. De Raad vindt het belangrijk dat de verdachte zich bewust is van zijn gedrag en de gevolgen die dit voor hem en anderen kan hebben. Het is de afgelopen periode lastig gebleken om, ten aanzien van wat hij in zijn vrije tijd doet en hoe het met hem gaat, grip te krijgen op de verdachte. De verdachte heeft ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt waar hij zelf niet over wil praten. De Raad vindt voortzetting van het coachingstraject voor de verdachte van belang. Hiermee kan hij zijn vaardigheden om minder impulsief te handelen vergroten en inzicht krijgen in hoe hij weerstand kan bieden aan negatieve beïnvloeding van buitenaf. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een voorwaardelijke taakstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, de verplichting tot het meewerken aan een coachingstraject en de verplichting tot het volgen van onderwijs. Gelet op de wisselende houding van de verdachte ten opzichte van eerdere hulpverlening, is de Raad van mening dat de jeugdreclassering toezicht moet houden op naleving van de voorgestelde voorwaarden.
De deskundige van de William Schrikker Stichting heeft ter zitting naar voren gebracht dat de verdachte veelvuldig van werkgever is gewisseld. Hoewel dit wel aan hem was voorgeschreven, heeft hij de jeugdreclassering hier niet van op de hoogte gebracht.
Toepassing van het jeugdstrafrecht in ASR zaken
De rechtbank kan – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt – het jeugdstrafrecht toepassen.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd gedurende een langere periode waarin hij de eerste maanden minderjarig was en op een gegeven moment de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt. Gelet op de genoemde rapportage, de gegeven adviezen en de geschetste persoonlijkheid van de verdachte, zal de rechtbank ten aanzien van het bewezenverklaarde op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het jeugdstrafrecht toepassen. De verdachte woont nog thuis, gaat opnieuw een opleiding volgen en is gebaat bij een pedagogische aanpak van de jeugdreclassering.
Strafmodaliteit en strafmaatDe bewezen verklaarde feiten zijn naar het oordeel van de rechtbank ernstig genoeg om met een forse onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te bestraffen. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen jeugddetentie houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte, in tegenstelling tot zijn medeverdachten, geheel openheid van zaken heeft gegeven. Hij heeft de feiten bekend en heeft daar enigszins verantwoordelijkheid voor genomen. Daarnaast speelt ook een rol dat de verdachte gebaat is bij de ondersteuning en begeleiding van de jeugdreclassering. In dat kader kan worden geprobeerd om met behulp van een coach meer zicht op de verdachte en zijn omgeving te verkrijgen en kan worden gewerkt aan het verminderen van de risicofactoren. Uit de adviezen en de verklaring van de verdachte ter zitting leidt de rechtbank verder af dat het belangrijk is dat hij een invulling van zijn dag- en vrijetijdsbesteding behoudt en daar de jeugdreclassering van op de hoogte houdt. Het voorgaande maakt dat de rechtbank een deel van de jeugddetentie voorwaardelijk zal opleggen en daaraan de geadviseerde bijzondere voorwaarden zal verbinden. Het doel van deze voorwaarden is dat de verdachte gemotiveerd wordt om te investeren in zijn eigen toekomst en zich niet opnieuw schuldig maakt aan strafbare feiten. De rechtbank acht het in dat kader ook van belang dat als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de medeverdachten wordt opgelegd.
Alles overwegende zal de rechtbank een jeugddetentie van 100 dagen, met aftrek van de voorlopige hechtenis, opleggen waarvan 48 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daaraan bijzondere voorwaarden verbinden.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voorts dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen
(beslaglijst) onder 1 genummerde voorwerp zal worden verbeurdverklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over het beslag.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, verbeurdverklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan de verdachte toebehoort en met behulp van dit voorwerp het onder 1 bewezen verklaarde feit is begaan.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a, 47, 77a, 77c, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.4 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
100 (honderd) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (52 dagen), geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot
48 (achtenveertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
2. gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 2] 2007;
- [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 3] 2005;
- [medeverdachte 3] geboren op [geboortedag 4] 2005;
- [medeverdachte 4] geboren op [geboortedag 5] 2007;
zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
3
.gedurende de proeftijd meewerkt aan de begeleiding door een coach van E25 of een soortgelijke instelling, en zich houdt aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt;
4. gedurende de proeftijd onderwijs volgt of een andere zinvolle en door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding heeft;
geeft opdracht aan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen.
de inbeslaggenomen goederen
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten:
- 1 STK Snorfiets (Omschrijving: Grijs, merk: Piaggio);
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M.C. Limbeek, kinderrechter, voorzitter,
mr. A.P. Pereira Horta, kinderrechter,
en mr. J. Herfkens, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. L.J. van Heel en L.B.M.A. Roozen, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juli 2025.