In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2025 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] de Staat der Nederlanden heeft aangeklaagd. [eiser], die verblijft in de Penitentiaire Inrichting [plaats 1], vorderde de verwijdering van zijn naam van de GVM-lijst, waarop hij was geplaatst vanwege een verhoogd risico op liquidatie. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen, omdat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de selectiefunctionaris in redelijkheid niet tot de beslissing heeft kunnen komen om zijn GVM-status 'verhoogd' te handhaven. De rechtbank oordeelde dat de handhaving van deze status niet onrechtmatig was, gezien de antecedenten van [eiser] en het advies van het Operationeel Overleg. De voorzieningenrechter heeft daarbij de argumenten van [eiser] dat er geen actuele informatie over liquidatiegevaar beschikbaar was, niet gevolgd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beslissing om [eiser] op de GVM-lijst te handhaven met de status 'verhoogd' in overeenstemming is met het beleid van de Staat en dat er voldoende redenen zijn om [eiser] nog gedurende een periode te monitoren. De vordering van [eiser] werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten.