ECLI:NL:RBDHA:2025:14849

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
24/10076
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor studiefinanciering en de toepassing van de hardheidsclausule

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om studiefinanciering beoordeeld. Eiseres, woonachtig in Engeland, had haar aanvraag voor studiefinanciering ingediend, maar deze was afgewezen door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor studiefinanciering bij een studie in het buitenland, met name dat zij niet voldoende binding met Nederland had en niet rechtmatig in Nederland had gewoond gedurende de vereiste periode.

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, omdat er in de bezwaarfase geen inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat verweerder ten onrechte artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft toegepast, aangezien eiseres een nieuwe aanvraag had ingediend met een andere begindatum. Hierdoor is er geen sprake van een herhaalde aanvraag. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, omdat verweerder in zijn verweerschrift een gewijzigde motivering heeft gegeven.

De rechtbank oordeelt verder dat eiseres ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase, maar dat verweerder daar op grond van de wet niet toe verplicht was. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar bepaalt dat de rechtsgevolgen in stand blijven. Eiseres krijgt haar griffierecht vergoed en verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.814. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/10076

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] (Engeland), eiseres

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om studiefinanciering.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 22 augustus 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 november 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder daarbij gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen via een beeldverbinding: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft studiefinanciering aangevraagd voor een opleiding in [plaats] . Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden die gelden voor studiefinanciering bij studie in het buitenland. Zo heeft zij niet zes jaar voorafgaand aan de inschrijving bij de onderwijsinstelling in het buitenland, tenminste drie jaren rechtmatig in Nederland gewoond. [1] Daarnaast kan zij ook niet als gemeenschapsonderdaan die voldoende binding met Nederland heeft worden aangemerkt. [2] Verweerder heeft de aanvraag daarom afgewezen.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Het bestreden besluit is in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, omdat in bezwaar ten onrechte geen inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden. Verweerder had op grond van de omstandigheden toepassing moeten geven aan de hardheidsclausule en alsnog studiefinanciering moeten toekennen aan eiseres. Ook is eiseres ten onrechte niet gehoord en zijn de stukken in bezwaar niet verstrekt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Eiseres heeft op 30 oktober 2023 studiefinanciering aangevraagd voor de periode november 2023 tot en met december 2024. Deze aanvraag is bij bericht van 9 november 2023 afgewezen. Bij besluit van 15 april 2024 is het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard. Het beroep is ongegrond verklaard bij uitspraak van 14 februari 2025 [3] .
Eiseres heeft op 9 augustus 2024 opnieuw studiefinanciering aangevraagd. Blijkens het aanvraagformulier ziet deze aanvraag op de periode vanaf 1 oktober 2023. Deze aanvraag is met het primaire besluit inhoudelijk beoordeeld en afgewezen. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet inhoudelijk heeft beoordeeld, maar artikel 4:6 van de Awb [4] toegepast en geoordeeld dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Verweerder verwijst naar het besluit van 15 april 2024 en oordeelt dat dit in stand blijft.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte artikel 4:6 Awb heeft toegepast, nu bij de huidige aanvraag studiefinanciering met een eerdere begindatum is aangevraagd, 1 oktober 2023, dan in de eerste aanvraag. Er is dan ook geen sprake van een herhaalde aanvraag. Reeds hierom is het beroep gegrond. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, gelet op het volgende.
4.2.
In het verweerschrift heeft verweerder ook aangegeven dat toepassing van artikel 4:6 Awb niet juist is en heeft een gewijzigde motivering gegeven waarom het bezwaar ongegrond wordt verklaard. Verweerder heeft aangegeven dat er geen aanleiding bestaat om op grond van de hardheidsclausule alsnog studiefinanciering aan eiseres toe te kennen. Het feit dat eiseres niet bij haar vader kon wonen en zelf te jong was om keuzes met betrekking tot haar woonplaats te maken, kan geen reden zijn om af te wijken van de voorwaarden. Dat is namelijk een omstandigheid die de wetgever heeft voorzien, omdat de woonplaats van een student die in aanmerking kan komen voor studiefinanciering, gelet op diens leeftijd, veelal een keuze is van de ouders. Bovendien heeft eiseres geen stukken overgelegd ter onderbouwing van haar beroep op de hardheidsclausule. De rechtbank volgt verweerder dan ook in zijn standpunt dat het beroep op de hardheidsclausule niet slaagt.
4.3.
Dat eiseres ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase, slaagt evenmin. Verweerder is daar in dit soort zaken op grond van de wet niet toe verplicht. [5] Ook het eventuele gebrek van het niet overleggen van de stukken door verweerder in bezwaar, wat daar ook van zij, maakt het voorgaande niet anders.

Conclusie en gevolgen

5. Omdat in het bestreden besluit sprake is van een motiveringsgebrek, is het beroep gegrond. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de gewijzigde motivering in het verweerschrift, het gebrek in beroep hersteld. Gelet hierop vernietigt de rechtbank het bestreden besluit, maar worden de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten [6] .
5.1.
De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt en veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze stelt de rechtbank voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het aanwezig zijn ter zitting, met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 11 november 2024;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 51 moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.14, tweede lid en onder b, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
2.Artikel 2.14, tweede lid en onder a, van de Wsf 2000.
3.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 februari 2025, SGR 24/5524.
4.Algemene wet bestuursrecht.
5.Op grond van artikel 7.3 van de Wsf 2000.
6.Op grond van artikel 8:72, derde lid, Awb.