ECLI:NL:RBDHA:2025:14851

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
25/518
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen opgelegde ov-boete wegens onterecht gebruik studentenreisproduct

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2025, in de zaak tussen eiseres en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, wordt het beroep van eiseres tegen een opgelegde ov-boete van € 268,64 beoordeeld. Eiseres had in de periode van september tot en met oktober 2024 met haar studentenreisproduct gereisd, terwijl zij daar geen recht op had. De rechtbank oordeelt dat de minister op goede gronden de boete heeft opgelegd, omdat eiseres per 31 augustus 2024 was uitgeschreven van haar opleiding en dus niet meer recht had op studiefinanciering en het studentenreisproduct. Eiseres had op 14 augustus 2023 een aanvraag voor studiefinanciering ingediend, maar na een wijziging op 13 oktober 2024 had zij haar studiefinanciering stopgezet. De rechtbank concludeert dat eiseres verantwoordelijk is voor het tijdig stopzetten van haar studentenreisproduct en dat de omstandigheden die zij aanvoert, zoals een miscommunicatie met haar ouders, niet leiden tot een uitzondering op deze verantwoordelijkheid. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de boete in stand blijft en eiseres geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/518

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de ov-boete die verweerder aan eiseres heeft opgelegd, omdat zij over de periode september tot en met oktober 2024 met het studentenreisproduct heeft gereisd terwijl zij in deze periode hier geen recht op had.
1.1.
Met het bestreden besluit van 6 januari 2025 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vergezeld door haar moeder. De gemachtigde van verweerder heeft via een beeldverbinding deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft op 14 augustus 2023 een aanvraag studiefinanciering ingediend. Aan eiseres is voor de periode september tot en met december 2023 en januari 2024 tot en met december 2024 een prestatiebeurs toegekend. Ook heeft zij voor deze periode recht op een reisvoorziening voor doordeweekse dagen.
2.1.
Op 13 oktober 2024 heeft eiseres een wijziging doorgegeven en de studiefinanciering stopgezet. De stopzetting is ingegaan vanaf november 2024.
2.2.
Uit het bericht van 14 oktober 2024 blijkt dat DUO op 21 september 2023
(de rechtbank begrijpt: 21 september 2024)een opleidingswijziging heeft verwerkt. Van september 2024 tot en met oktober 2024 staat eiseres niet ingeschreven voor een opleiding die recht geeft op studiefinanciering.
2.3.
Op 15 oktober 2024 heeft DUO aan eiseres medegedeeld dat zij niet meer kan reizen met haar studentenreisproduct omdat zij vanaf die dag daar geen recht meer op heeft.
2.4.
De Hogeschool Utrecht heeft aan DUO doorgegeven dat eiseres per 31 augustus 2024 is uitgeschreven en per 1 november 2024 weer is ingeschreven. Omdat eiseres in de tussenliggende maanden niet was ingeschreven had zij volgens verweerder geen recht op studiefinanciering en het gebruik van het studentenreisproduct. Eiseres heeft in de periode september tot en met oktober 2024 gereisd met het studentenreisproduct, terwijl zij daar geen recht op had. Hierdoor is een ov boete ontstaan. Deze ov-boete bedraagt € 268,64.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met de boete. Zij is per 31 augustus 2024 uitgeschreven van de opleiding, vanwege een fout met de betaling. Zij was zich niet bewust van deze uitschrijving en heeft dit pas 7 oktober 2024 gehoord. Eiseres geeft aan dat zij vanaf begin september gewoon haar studie heeft gevolgd en ook gebruik heeft gemaakt van haar studentenreisproduct. Zij heeft op 13 oktober 2024 haar studentenreisproduct stopgezet.
Zij is in beroep gegaan tegen het besluit van de Hogeschool om haar uit te schrijven en heeft een tijdelijke voorziening aangevraagd, zodat zij haar lessen kon blijven volgen. Dit is goedgekeurd door de school. De uitspraak van de Hogeschool was dat zij zich vanaf november 2024 weer kon inschrijven. Vanaf 1 november 2024 kon zij dus weer gebruik maken van het studentenreisproduct. Eiseres vindt dat zij de boete niet had moeten krijgen voor het gebruik in september en oktober 2024, omdat zij er alles aan heeft gedaan om correct te handelen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden een ov-boete van € 268,94 aan eiseres heeft opgelegd. Zij zal dit oordeel hierna uitleggen.
4.1.
Uit artikel 2.8 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) volgt dat een voorwaarde voor het recht op studiefinanciering, waaronder het studentenreisproduct, is dat de student is ingeschreven voor een opleiding die recht geeft op studiefinanciering. Is daaraan niet voldaan dan bestaat geen recht op studiefinanciering en dus ook niet op het studentenreisproduct.
4.2.
Op grond van artikel 3.27, eerste lid, van de Wsf 2000 is de persoon die een reisrecht toegekend heeft gekregen verplicht er zorg voor te dragen dat het reisproduct is stopgezet op uiterlijk de tiende kalenderdag van de maand waarin zijn aanspraak op reisrecht is beëindigd. Op grond van het tweede lid van dit artikel ontstaat er een schuld als het studentenreisproduct na deze termijn wordt gebruikt. Deze schuld was per 1 januari 2024 vastgesteld op € 89,54 voor zover het de eerste en tweede halve kalendermaand betreft en € 179,10 voor zover het de derde en daaropvolgende halve kalendermaand betreft. Het op grond van artikel 3:27, tweede lid, van de Wsf 2000 verschuldigd zijn van het gefixeerde bedrag kan anders zijn in het geval sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3.27, zevende lid, van de Wsf 2000. Het gaat dan om een situatie waarin het niet tijdig beëindigen van het reisrecht aantoonbaar niet kan worden toegerekend aan de student.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat van die situatie in het geval van eiseres geen sprake is. Voorop staat dat het de verantwoordelijkheid van eiseres is om het studentenreisproduct tijdig stop te zetten en daar geen gebruik meer van te maken als zij daar geen recht op heeft.
4.4.
De Hogeschool Utrecht heeft aan DUO doorgegeven dat eiseres per 31 augustus 2024 is uitgeschreven. Omdat eiseres per 1 september 2024 niet meer stond ingeschreven voor een opleiding die recht geeft op studiefinanciering, had zij dus vanaf die datum geen recht meer op een studentenreisproduct. Ter zitting is gebleken dat eiseres niet tijdig het collegegeld voor het nieuwe schooljaar heeft voldaan. Dat hier een miscommunicatie met haar ouders aan ten grondslag ligt, is geen omstandigheid waardoor het niet toerekenbaar is aan eiseres dat zij haar studentenreisproduct tijdig had moeten stopzetten. Hoewel de rechtbank deze miscommunicatie en de boete die dit uiteindelijk tot gevolg heeft gehad voor eiseres betreurt, komt dit voor haar eigen rekening en risico. Zij is zelf verantwoordelijk voor een correcte inschrijving bij de opleiding.
4.5.
Dat zij in september en oktober in de veronderstelling was dat zij stond ingeschreven bij de opleiding en zij haar studentenreisproduct direct heeft stopgezet toen zij erachter kwam dat haar inschrijving was geannuleerd, zijn geen omstandigheden die maken dat de boete niet aan haar kon worden opgelegd. Dat zij een voorlopige voorziening heeft aangevraagd bij de Hogeschool Utrecht en in de tussentijd haar colleges mocht blijven volgen, ook niet. Zoals ook blijkt uit de mail van 16 oktober 2024 van de instituut directie van de Hogeschool Utrecht is aan eiseres medegedeeld dat inschrijving met terugwerkende kracht niet is toegestaan en dat in de maanden dat eiseres niet is ingeschreven, geen recht op voorzieningen bij DUO bestaat.
4.6.
Het feit dat eiseres op 1 november 2024 weer is ingeschreven voor de opleiding, wat heel fijn is voor eiseres, maakt het voorgaande eveneens niet anders. Dit neemt namelijk niet weg dat zij in de periode van 1 september 2024 tot en met 31 oktober 2024 niet stond ingeschreven voor een opleiding bij de Hogeschool Utrecht en zij dus geen gebruik mocht maken van haar studentenreisproduct.
4.7.
De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd dan ook geen situatie waarin het niet tijdig beëindigen van het reisrecht aantoonbaar niet aan haar kan worden toegerekend. Mede gelet op de informatie die DUO, maar ook de Hogeschool Utrecht heeft verstrekt over de gevolgen van het niet rechtsgeldig ingeschreven staan, komt het niet tijdig beëindigen van de reisvoorziening voor eiseres haar eigen rekening en risico.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.