ECLI:NL:RBDHA:2025:14866

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
10 augustus 2025
Zaaknummer
SGR 24/2662 en 24/2878
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning omgevingsvergunning voor glamping zonder onevenredige aantasting van woon- en leefklimaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van acht safaritenten voor glamping. De vergunninghoudster had op 5 juni 2023 een aanvraag ingediend voor de bouw en het gebruik van de safaritenten nabij een bepaalde locatie. Het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem verleende op 13 oktober 2023 de omgevingsvergunning, maar dit besluit werd door eisers, die omwonenden zijn, bestreden. De rechtbank heeft de beroepen van eisers op 21 mei 2025 behandeld. De rechtbank oordeelde dat de vergunning terecht was verleend, omdat de omgevingsvergunning niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank overwoog dat de vrees van eisers voor aantasting van hun woon- en leefklimaat door geluids- en rookoverlast niet gegrond was, aangezien de glamping niet meer hinder zou veroorzaken dan de bestaande recreatievoorzieningen die al op de locatie zijn toegestaan. De rechtbank concludeerde dat de vergunning in stand blijft en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 24/2662 en 24/2878

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2025 in de zaken tussen

[eiser 1] en [eiser 2]

(gemachtigde: mr. C. Lubben) en
[eiser 3] en [eiser 4]
te [woonplaats] ,
eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem , verweerder

(gemachtigden: mr. T. van der Geer en [naam 1] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Glamping Terra Zen, te Nieuwe Wetering , vergunninghoudster
(gemachtigden: [naam 2] en [naam 3] ).

Inleiding

1. Bij besluit van 13 oktober 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van acht safaritenten en het gebruik ervan als glamping voor de duur van tien jaar, nabij de [adres] te [plaats] .
2. Bij afzonderlijke besluiten van 26 februari 2024 (de bestreden besluiten I en II) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het bestreden besluit.
3. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
4. De rechtbank heeft de beroepen op 21 mei 2025 op zitting behandeld.
[eiser 1] en [eiser 2] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. [eiser 3] en [eiser 4] zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning heeft mogen verlenen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Vergunninghoudster heeft op 5 juni 2023 een omgevingsvergunning aangevraagd voor een glamping met acht safaritenten nabij de [adres] te [plaats] . De aanvraag heeft betrekking op de activiteit ‘bouwen’ (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo).
7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Het bouwplan wijkt af van – voor zover in beroep van belang – artikel 4, eerste lid, onder c, artikel 4, derde lid, onder 1, artikel 5, eerste lid en artikel 5, vierde lid, onder a, van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” (bestemmingsplan). Verweerder heeft de aanvraag om die reden mede aangemerkt als een aanvraag voor het gebruik van een bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Verweerder acht het bouwplan in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening. Daarom is de omgevingsvergunning – voor zover hij ziet op het afwijken van voornoemde artikelen – verleend voor een termijn van tien jaar met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo, in samenhang gelezen met artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
8. Eisers zijn direct omwonenden en vrezen aantasting van hun woon- en leefklimaat. Eisers betogen op hierna te noemen gronden dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden.
9. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Overgangsrecht Omgevingswet
10. Op 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat de aanvraag om de omgevingsvergunning vóór die datum is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.

Toetsingskader

11. Op grond van het bestemmingsplan rusten op de locatie deels de bestemming “Groen” (artikel 4) en deels de bestemming “Maatschappelijk” (artikel 5).
11.1.
Op grond van artikel 4, eerste lid, onder c, van de planregels zijn de gronden met de bestemming “Groen” aangewezen voor kleinschalige recreatievoorzieningen, met daaraan ondergeschikt horecabedrijven van categorie I.
11.2.
Op grond van artikel 4, derde lid, onder 1, van de planregels mogen de gronden niet worden bebouwd behoudens met de voor deze bestemming passende voorzieningen, zoals zitbanken, en speeltoestellen, gebouwen van algemeen nut, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en objecten van beeldende kunst.
11.3.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de planregels zijn de voor de bestemming “Maatschappelijk” aangewezen gronden bestemd voor:
a. maatschappelijke voorzieningen;
b. ondergeschikte horeca/detailhandel;
c. een zendmast, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding op de verbeelding;
d. behoud en bescherming van de waterkering als bedoeld in artikel 10;
e. de daarbij behorende voorzieningen, zoals fietsenstallingen, tuinen, erven, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, water, speelruimte, leidingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
11.4.
Op grond van artikel 5, vierde lid, onder a, van de planregels mogen gebouwen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.
11.5.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen (de zogenoemde ‘buitenplanse afwijkingsbevoegdheid’) beleidsruimte toekomt. Ook moet verweerder de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [1]
Buitenplanse afwijking
12. Eisers betogen dat verweerder ten onrechte gebruik heeft gemaakt van zijn buitenplanse afwijkingsbevoegdheid. Als uitgangspunt geldt volgens gemeentelijk beleid dat verweerder aan het vergroten van een recreatiewoning geen medewerking verleent. Daarom kan verweerder niet afwijken van het bestemmingsplan door een omgevingsvergunning te verlenen voor een glamping van 432 m². Verweerder heeft verder de omgevingsvergunning ten onrechte niet voorzien van een ruimtelijke onderbouwing.
12.1.
De rechtbank overweegt dat artikel 2.12 van de Wabo alleen een ruimtelijke onderbouwing vereist indien een omgevingsvergunning wordt verleend op grond van het eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van dat artikel. In de onderhavige zaak heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo, zodat alleen vereist is dat de omgevingsvergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder hoefde daarom de omgevingsvergunning niet te voorzien van een ruimtelijke onderbouwing. Of verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat de vergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening wordt hierna besproken, onder 13 en verder.
12.2.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het in beginsel niet toestaan van uitbreiding van een recreatiewoning niet met zich meebrengt dat er geen nieuwe recreatievoorzieningen zoals een glamping gerealiseerd mogen worden met gebruik van de afwijkingsbevoegdheid. Daarbij is van belang dat, zoals verweerder heeft toegelicht, het uitgangspunt dat uitbreiding van recreatiewoningen in principe niet wordt toegestaan vooral is ingegeven door de vrees dat recreatiewoningen na uitbreiding geschikter kunnen worden voor permanente bewoning, en dat risico bestaat niet bij safaritenten. Verweerder heeft bij zijn besluit ook mogen betrekken dat, zoals ook blijkt uit de omgevingsvisie, het gemeentelijk beleid erop is gericht om in beginsel mee te werken aan recreatieve voorzieningen, en dat verlening van deze omgevingsvergunning daarbij past.
Geluids- en rookoverlast
13. Eisers betogen dat hun woon- en leefklimaat onevenredig wordt aangetast door geluids- en rookoverlast van de gasten van de glamping. Kampeerders zijn vaak luidruchtig. Ten onrechte zijn aan de omgevingsvergunning geen voorschriften verbonden ten aanzien van onder meer de maximum groepsgrootte, de doelgroep en geluidsbeperkende maatregelen. Ook worden eisers aangetast in hun privacy.
13.1.
Verweerder stelt dat van onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van eisers geen sprake is. Op het perceel zijn kleinschalige recreatievoorzieningen met ondergeschikte horecabedrijven categorie 1 en jongerenontmoetingsplaatsen toegestaan op grond van het bestemmingsplan. De mogelijke hinder die te verwachten is van de glamping vergeleken met wat op grond van het plan is toegestaan is beperkt, aldus verweerder.
13.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat het geluid en de rook afkomstig van de glamping geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat bij de woningen van eisers met zich meebrengen. De rechtbank acht aannemelijk dat een glamping met acht safaritenten niet dusdanig meer ruimtelijke gevolgen met zich meebrengt dan de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt – kleinschalige recreatievoorzieningen, met daaraan ondergeschikt horecabedrijven van categorie I – dat sprake is van onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van eisers. Verweerder heeft verder bij zijn besluit mogen betrekken dat een glamping in een beperkte periode van het jaar een impact op de omgeving heeft omdat het een seizoensgebonden activiteit is en dat eventuele hinder voor omwonenden vergelijkbaar zal zijn met het geluid afkomstig van andere omwonenden die in de tuin zitten. Verweerder heeft voorts bij zijn besluit mogen betrekken dat er gebruiksvoorwaarden zijn opgesteld die deel uitmaken van de vergunning, en waarin onder andere is vastgelegd dat het tussen 22:00 uur en 8:00 uur stil moet zijn op de camping en dat tegen overlast wordt opgetreden. Ook heeft verweerder bij zijn besluit mogen betrekken dat de vergunning, eveneens blijkens gewaarmerkte tekeningen, voorziet in een beplantingsplan met beplanting van 2-5 m hoog, ter afscherming van het glampingterrein. Het feit dat de (inmiddels aangelegde) beplanting nu nog uit jonge en dus kleine planten bestaat, is onvoldoende om eisers te volgen in hun stelling dat de door vergunninghoudster aangelegde beplanting niet volstaat. Ter zitting is toegelicht dat in overleg met de tuinman, met het oog op de afschermende werking, is gekozen voor snelgroeiende soorten, die ook in het beplantingsplan zijn vastgelegd.
13.3.
Omdat de te verwachten ruimtelijke gevolgen niet onevenredig zijn, bestond voor verweerder geen aanleiding om voorschriften te verbinden aan de omgevingsvergunning om overlast voor omwonenden te voorkomen of te beperken.
13.4.
De beroepsgrond slaagt niet.
Verkeer
14. Eisers hebben hun stelling dat de bouw van de glamping tot een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen en tot een afname van de verkeersveiligheid zal leiden niet nader onderbouwd. In aanmerking genomen dat de vergunning maximaal acht tenten mogelijk maakt, ziet de rechtbank op voorhand geen aanleiding voor de verwachting dat de toename van het aantal verkeersbewegingen zal leiden tot onevenredige gevolgen voor omwonenden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering”
15. Eisers stellen dat verweerder, gelet op de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (VNG-brochure), voor het aspect geluid ten onrechte niet heeft gemeten vanaf de grens van het (gehele) perceel waarop de glamping wordt gebouwd tot de woningen van eisers.
15.1.
Verweerder stelt dat gemeten moet worden vanaf de plek waar de safaritenten worden gebouwd tot de woningen van eisers, omdat moet worden uitgegaan van de bouwtekening bij de aanvraag.
15.2.
De rechtbank overweegt dat voor de safaritenten specifiek een plek is aangewezen op de bouwtekening die van een stempel is voorzien en bij de omgevingsvergunning hoort. De safaritenten mogen dus op grond van deze vergunning niet dichter bij de perceelsgrens komen te staan, waardoor de afstand tot de woningen van eisers niet kleiner mag worden. De omgevingsvergunning maakt dat niet mogelijk. Verweerder is daarom terecht uitgegaan van de afstand van de woningen van eisers tot aan de plaats waar op grond van de vergunning de tenten mogen komen. De beroepsgrond slaagt niet.
Het Groenbeleidsplan
16. Eisers betogen dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden vanwege strijd met het Groenbeleidsplan. Het Groenbeleidsplan heeft als uitgangspunten dat het zicht op en de toegang tot het water zo veel mogelijk wordt opengehouden, de doorzichten vanuit de bebouwing richting polders worden opengehouden, de molenbiotoop bij molens wordt gerespecteerd en natuurvriendelijke oevers en bermen worden ontwikkeld waar mogelijk. Verweerder heeft volgens eisers niet gemotiveerd waarom van deze uitgangspunten wordt afgeweken.
16.1.
Verweerder betwist dat het Groenbeleidsplan gelding heeft. Het Groenbeleidsplan is in 2004 vastgesteld door de voormalige gemeente [gemeente 1] . Het bouwplan wordt getoetst aan de Omgevingsvisie [gemeente 2] en daarin zijn de doelen ‘groen’ en ‘recreatie’ bepalend. Met het bouwplan wordt aan beide doelen voldaan. Voor zover wel getoetst moet worden aan het Groenbeleidsplan, belemmeren de safaritenten niet de doorzichten naar de polders omdat zij niet op de dijk staan en lager zijn gelegen dan de bebouwing. Daarnaast voorziet het bouwplan in beplanting op en recreatief gebruik van de bouwlocatie. Dit is in lijn met de toelichting op het aspect ‘doorzichten’ in het Groenbeleidsplan. In de toelichting wordt vermeld dat beplanting bijdraagt aan de herkenbaarheid en herinnering aan de ontstaansgeschiedenis en het recreatieve gebruik van de betreffende gronden.
16.2.
De rechtbank overweegt dat op grond van de Wet algemene regels herindeling (Arhi) oude voorschriften nog rechtskracht behouden tot maximaal twee jaar na de herindeling. Op 1 januari 2011 is de Wet samenvoeging gemeenten [gemeente 1] en [gemeente 3] in werking getreden. Op grond van artikel 1 van deze wet is de gemeente [gemeente 1] per die datum opgeheven en op grond van artikel 2 van deze wet is de gemeente [gemeente 2] ingesteld. De beleidsregels van de gemeente [gemeente 1] , waaronder het Groenbeleidsplan, waren dus ten tijde van het bestreden besluit hoe dan ook niet meer van toepassing. Het beroep van eisers op het Groenbeleidsplan van de gemeente [gemeente 1] slaagt alleen al daarom niet. De rechtbank ziet overigens ook geen reden om de afweging van verweerder, die bij zijn besluit heeft betrokken dat de safaritenten door hun ligging ten opzichte van de dijk geen onaanvaardbare inbreuk op de doorzichten van en naar het water en de polder vormen, onjuist te achten.
Compensatie HSL-spoorlijn
17. Eisers betogen dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat het perceel waarop de glamping wordt gebouwd bedoeld was ter compensatie van de HSL-spoorlijn ten behoeve van de bewoners van [plaats] .
17.1.
Verweerder betwist dat het perceel waarop de glamping is voorzien is bedoeld ter compensatie. Verweerder stelt dat het gebied ten zuiden van het plangebied “ [gebied] ” is aangelegd ter compensatie van de HSL-spoorlijn. Op “ [gebied] ” wordt door bomen een filter gerealiseerd om het geluid en de fijnstof van de A4 en de HSL te ondervangen. Het onderhavige perceel is een grasveld waarop geen bomen zijn geplant en dient dus niet ter compensatie. De gemeente is in de hoedanigheid van eigenaar van het perceel akkoord met het bouwplan.
17.2.
De rechtbank overweegt dat eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de betreffende grond bestemd was voor compensatie van hetzij de HSL-spoorlijn hetzij de op enig moment geplaatste masten van TenneT. Noch in de stukken, noch op de zitting is gebleken dat iets over de vermeende compensatie op papier is gezet. Eisers hebben ook niet nader onderbouwd waarom, als de betrokken grond wel voor compensatie zou zijn bedoeld, de consequentie hiervan zou zijn dat er geen safaritenten zouden mogen worden neergezet. De beroepsgrond slaagt niet.
Milieu
18. Eisers betogen dat de glamping verstoring van de bodem, flora en fauna en afval met zich meebrengt, zodat de ecologische balans en het natuurlijke erfgoed wordt bedreigd.
18.1.
De rechtbank overweegt dat de Omgevingsdienst West-Holland in de quickscan van 27 juli 2023 heeft geconcludeerd dat het bouwplan geen nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Wat eisers aanvoeren biedt geen aanknopingspunten voor twijfel aan het advies van de Omgevingsdienst. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de vergunning in stand blijft.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 27 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4874.