Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2025 in de zaken tussen
Bomenstichting Den Haag, uit Den Haag (SGR 25/2031)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag
Stichting Staedionuit Den Haag, vergunninghoudster
Samenvatting
.Eisers krijgen dus geen gelijk en de beroepen zijn dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesverloop
Beoordeling door de rechtbank
4.2. De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 2:88, eerste lid, van de APV volgt dat het college moet beoordelen of de bomen één of meer van de in dat artikel genoemde waarden vertegenwoordigen. Zijn één of meer waarden aanwezig, dan is sprake van een weigeringsgrond en dient het college een belangenafweging te maken. Het college zal in dat geval moeten beoordelen of het belang van het vellen van de bomen, bezien in het licht van het voorgenomen gebruik van de gronden, opweegt tegen het belang dat is gediend met het behoud van de betrokken bomen. Het wel of niet verlenen van een omgevingsvergunning voor het kappen van bomen is een discretionaire bevoegdheid van het college. Het college heeft hierbij beleidsruimte. Het gebruiken van die bevoegdheid wordt door de rechtbank terughoudend getoetst. Dat betekent dat de rechtbank zal beoordelen of het college, na afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de omgevingsvergunning te verlenen.