ECLI:NL:RBDHA:2025:14871

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
10 augustus 2025
Zaaknummer
SGR 25/2031 en 25/2175
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het kappen van bomen in het kader van nieuwbouw van sociale huurwoningen

Op 23 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken SGR 25/2031 en SGR 25/2175, waarin de verlening van een omgevingsvergunning voor het kappen van 25 bomen in het kader van de nieuwbouw van 94 sociale huurwoningen aan de [laan 1] en [laan 2] in Den Haag centraal staat. De eisers, waaronder Bomenstichting Den Haag, zijn het niet eens met de vergunning en hebben beroep ingesteld. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers beoordeeld en geconcludeerd dat het college van burgemeester en wethouders de vergunning terecht heeft verleend. De rechtbank oordeelt dat de ecologische waarden van de bomen voldoende zijn meegewogen in de besluitvorming en dat de compensatie voor de gekapte bomen, door middel van herplant en een storting in het bomenfonds, adequaat is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster de aanvraag voor de kapvergunning tijdig heeft ingediend en dat de Omgevingswet van toepassing is. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard, wat betekent dat de vergunning voor het kappen van de bomen in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 25/2031 en 25/2175

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2025 in de zaken tussen

Bomenstichting Den Haag, uit Den Haag (SGR 25/2031)

(gemachtigde: C.M. Visser), en
[eiseres], uit [woonplaats] (SGR 25/2175),
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag

(gemachtigde: mr. D. van der Klaauw).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
Stichting Staedionuit Den Haag, vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. J.A. Mohuddy).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de verlening van een omgevingsvergunning aan vergunninghoudster voor het kappen van 25 bomen in het kader van nieuwbouw van 94 sociale huurwoningen op de hoek van de [laan 1] en de [laan 2] in Den Haag. Eisers zijn het niet eens met de verlening van de vergunning. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de verlening van de vergunning.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunning heeft mogen verlenen
.Eisers krijgen dus geen gelijk en de beroepen zijn dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Vergunninghoudster heeft een aanvraag ingediend voor de vergunning voor het kappen van (oorspronkelijk) 48 bomen. Met het besluit van 9 september 2024 heeft het college voor 25 bomen de vergunning verleend. Bij besluit van 5 februari 2025 heeft het college de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
2.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 5 februari 2025. Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghoudster heeft ook schriftelijk gereageerd.
2.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 21 mei 2025 gezamenlijk met de zaken met zaaknummers SGR 24/10146 en 25/255 op zitting behandeld. [eiseres] is verschenen. Bomenstichting Den Haag heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 1] . Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door mr. W.A.F. Feenstra en [naam 2] (projectmanager).

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
3. In het besluit van 5 februari 2025 heeft het college zich, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, op het standpunt gesteld dat de kapvergunning terecht is verleend. Er is getoetst aan de artikelen 2:87 en 2:88 van de Algemene plaatselijke verordening (APV) en volgens de commissie doet geen van de daar genoemde weigeringsgronden zich voor. De Boom Effecten Analyse (BEA) van 19 maart 2024 door Copijn boomspecialisten B.V. en het advies van de groenbeheerder concluderen beide dat de kap onvermijdbaar is. In aanmerking genomen dat er een gedeeltelijke herplantplicht wordt opgelegd en dat, voor de bomen die niet kunnen worden herplant, een storting in het bomenfonds wordt gedaan, vindt de commissie dat de vergunning terecht is verleend.
Toetsingskader
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om de kapvergunning is ingediend op 17 juli 2024, zodat de Omgevingswet van toepassing is.
4.1.
Op grond van artikel 2:87, eerste lid, van de APV is het, voor zover hier van belang, verboden een houtopstand zonder vergunning van het bevoegd gezag te vellen of te doen vellen. Op grond van artikel 2:88, eerste lid, kan het bevoegd gezag de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van natuur-, educatieve en milieuwaarden dan wel belevings- en gebruikswaarden.
4.2. De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 2:88, eerste lid, van de APV volgt dat het college moet beoordelen of de bomen één of meer van de in dat artikel genoemde waarden vertegenwoordigen. Zijn één of meer waarden aanwezig, dan is sprake van een weigeringsgrond en dient het college een belangenafweging te maken. Het college zal in dat geval moeten beoordelen of het belang van het vellen van de bomen, bezien in het licht van het voorgenomen gebruik van de gronden, opweegt tegen het belang dat is gediend met het behoud van de betrokken bomen. Het wel of niet verlenen van een omgevingsvergunning voor het kappen van bomen is een discretionaire bevoegdheid van het college. Het college heeft hierbij beleidsruimte. Het gebruiken van die bevoegdheid wordt door de rechtbank terughoudend getoetst. Dat betekent dat de rechtbank zal beoordelen of het college, na afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de omgevingsvergunning te verlenen.
Publicatie
5. Bomenstichting Den Haag voert aan dat de publicatie van de vergunning ten onrechte niet de woorden ‘kap’ of ‘bomen’ bevat.
5.1.
Anders dan de bomenstichting kennelijk meent, bestaat er geen regel waaruit volgt dat de kennisgeving van een omgevingsvergunning voor de kap van een of meer bomen de woorden ‘kap’ of ‘bomen’ in het opschrift moet vermelden. De kennisgeving in het gemeenteblad van 11 september 2024, die kon worden geraadpleegd via officielebekendmakingen.nl, heeft als opschrift “Omgevingsvergunning – beschikking verleend, appartementen aan de [laan 2] ”. In de kennisgeving zelf, die zichtbaar wordt als op het opschrift wordt geklikt, wordt aangegeven dat het gaat om het kappen van 25 bomen staande tussen de [laan 2] , [laan 1] en [straat] . De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat deze kennisgeving onvoldoende informatie geeft over de strekking van het besluit of anderszins onzorgvuldig is. De beroepsgrond slaagt niet.
PUK en BEA
6. Eisers betogen dat het ‘Planuitwerkingskader herontwikkeling KPN-locatie [laan 2] ’ (PUK), dat mede aan de vergunning ten grondslag ligt, onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat de Haagse Bomennota daarin niet is opgenomen. Ook de BEA is niet in het PUK opgenomen en dit is in strijd met de Haagse Bomennota. Ook ontbreekt, in strijd met de richtlijn BEA van het CROW, in de BEA ‘bouwsteen 12’, die op onderzoek naar alternatieven ziet. Verder is het projectgebied in de BEA ruimer gekozen dan het plangebied in het PUK. De bomen die buiten het plangebied in het PUK vallen maar binnen het projectgebied zoals omschreven in de BEA zouden niet gekapt mogen worden. Tot slot is de gemeenteraad onjuist geïnformeerd. De raad ging er ten onrechte van uit dat het bouwplan binnen het PUK past, en heeft daarom ten onrechte een verklaring van geen bedenkingen afgegeven.
6.1.
Volgens het college past het plan binnen het PUK. Het college stelt zich op het standpunt dat het projectgebied in de BEA niet ruimer is dan het plangebied volgens het PUK. Bij de BEA (pagina 10) en het PUK (pagina 32 en 52) zijn dezelfde tekeningen met perceelgrens gevoegd en op beide tekeningen wordt aldus hetzelfde gebied aangegeven. Het college stelt zich tot slot op het standpunt dat de gemeenteraad juist is geïnformeerd.
6.2.
In deze procedure gaat het alleen over de vraag of het bestreden besluit wel of niet in rechte houdbaar is. Voor toetsing van de totstandkoming en de inhoud van het PUK is in deze procedure geen ruimte. Daarom slagen de gronden dat de Haagse Bomennota en de BEA ten onrechte niet in het PUK zijn opgenomen niet. Wat de stelling van eisers betreft dat het plangebied en het projectgebied niet overeenkomen overweegt de rechtbank dat, als het al zo is dat het gebied dat in de BEA is betrokken ruimer is dan het gebied waar het PUK op ziet – wat gelet op de tekeningen waarnaar het college verwijst kan worden betwijfeld –het niet duidelijk is op welk punt dat gevolgen zou moeten hebben voor de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Het enkele gegeven dat vanwege een privaat project openbare bomen zouden moeten worden gekapt, is geen reden om de vergunning te weigeren. Verder is het opnemen van alternatieven volgens bouwsteen 12 in de BEA niet verplicht, omdat het om een richtlijn gaat die afkomstig is van het CROW en niet is gebleken dat die richtlijn gemeentelijk beleid weergeeft. Het informeren van de gemeenteraad over het PUK valt tot slot buiten deze procedure omdat, zoals hiervoor overwogen, het PUK niet ter beoordeling voorligt, en de gemeenteraad geen rol speelt in het kader van het verlenen van de vergunning voor de kap. De beroepsgrond slaagt niet.
Compensatie
7. Eisers betogen dat de compensatie voor de te kappen bomen niet voldoet. In de binnentuin van de nieuwbouw zullen 15 nieuwe bomen komen en dat is een veel lager aantal dan de 25 bomen die gekapt gaan worden. Ook de bijdrage aan het compensatiefonds volstaat volgens eisers niet. Verder is niet het kroonvolume berekend conform de Haagse Bomennota en met de te herplanten bomen komen 150 van de nu bestaande 900 groei-jaren terug, zodat er 750 groei-jaren verloren gaan. Volgens eisers moeten er minder bomen worden gekapt, in lijn met de Richtlijn BEA, de Haagse bomennota en het coalitieakkoord.
7.1.
Het college stelt dat op het perceel onvoldoende ruimte is om 25 bomen te herplanten. Daarom is een herplantplicht opgelegd voor 15 bomen van de eerste grootte met een minimale stamomtrek van 18-20 cm. Ter compensatie van de overige 10 bomen is een storting van € 9.704,- in het Haagse Bomenfonds opgelegd, op grond van een taxatie op basis van een richtlijn.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat in voldoende mate wordt gecompenseerd. Dat in het PUK staat dat “de bomen dienen te worden gecompenseerd in de [stadsdeel] ” betekent op zichzelf niet dat elke te kappen boom moet worden gecompenseerd door het planten van een nieuwe boom in de directe omgeving van het bouwplan, en dat compensatie door geld te storten in het Haagse Bomenfonds onvoldoende zou zijn. Verder wordt in paragraaf 4 (Boomcompensatie) van bijlage III van het PUK toegelicht dat met de groenbeheerders van de gemeente in de omgeving is gezocht naar een geschikte plek voor de aanplant van nieuwe bomen. Het parkeerterrein van het zwembad werd niet geschikt bevonden. Wel bleek de aanplant van vier bomen op de sportvelden langs de [straat] mogelijk. De rechtbank volgt eisers niet in hun standpunt dat het college verplicht was om een berekening van het kroonvolume te maken of om doorslaggevend gewicht toe te kennen aan het aantal groei-jaren. In de BEA is uitgebreid ingegaan op de mogelijkheden om vervangende bomen te herplanten, en dat de waardebepaling van de bomen die leiden tot het compensatiebedrag van € 9.704,- niet juist zou zijn hebben eisers niet aannemelijk gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
Woon- en leefomgeving
8. [eiseres] voert aan dat haar uitzicht als gevolg van de kap onevenredig afneemt. Zij zal uitkijken op beton in plaats van bomen, terwijl de nieuwe bewoners van de beoogde nieuwbouw over een eigen besloten binnentuin zullen beschikken.
8.1.
De rechtbank overweegt dat aantasting van het uitzicht, als aspect van een goede ruimtelijke ordening, geen onderdeel uitmaakt van het wettelijk beoordelingskader bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de kap van bomen zoals dat hiervoor is weergegeven. Voor zover [eiseres] bedoelt te betogen dat de aantasting van haar uitzicht een onevenredige inbreuk betekent op de belevingswaarde van de bomen, ziet de rechtbank daarvoor onvoldoende grond. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat de bomen langs de [laan 1] , tussen de woning van [eiseres] en de plaats waar het bouwplan is voorzien, niet in de vergunning zijn betrokken. De beroepsgrond slaagt niet.
Ecologische waarden
9. Eisers betogen dat het college geen rekening heeft gehouden met de ecologische waarden van de te kappen bomen en de ecosysteemdiensten die ze leveren. Eisers wijzen erop dat de te kappen bomen aansluiten op de hoofdboomstructuur langs de [laan 1] .
9.1.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de ecologische waarden van de te kappen bomen onvoldoende in de besluitvorming zijn betrokken. Het ontbreken van een natuurkansenscan is als zodanig geen grond voor weigering van de omgevingsvergunning. Verder komt uit het belangenafwegingformulier van de groenbeheerder naar voren dat de natuur- en milieuwaarden van de bomen zijn meegewogen, met onder andere aandacht voor de vraag of de betrokken boom in de Stedelijke Groene Hoofdstructuur staat. Ook is beoordeeld of de betrokken bomen bijzonder of zeldzaam zijn. Voor beide heeft de groenbeheerder geconcludeerd dat de bomen geen bijzonder belang hebben, en ter zitting is toegelicht dat in dat kader ook naar ecologische waarden en systeemfuncties is gekeken. Eisers hebben niet concreet onderbouwd welke waarden onvoldoende zouden zijn meegewogen, en waaruit dat zou blijken. Het college heeft verder bij de besluitvorming mogen betrekken dat de bomen geen deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur, de Stedelijke Groene Hoofdstructuur van de gemeente Den Haag. De beroepsgrond slaagt niet.
Integrale benadering
10. Bomenstichting Den Haag betoogt dat in strijd met de Omgevingswet de verschillende belangen in de fysieke leefomgeving niet in onderlinge samenhang zijn beoordeeld. Zij wijst er in dit verband op dat de omgevingsvergunning voor de kap afzonderlijk is verleend van de omgevingsvergunning voor de bouw van de appartementen.
10.1.
De Omgevingswet kent geen bepaling op grond waarvan de omgevingsvergunning voor het kappen van bomen gelijktijdig in procedure moet worden gebracht met de omgevingsvergunning voor het realiseren van een bouwplan waar die kap verband mee houdt. Beide activiteiten kennen hun eigen toetsings- en afwegingskader. Voor zover ruimtelijke belangen al kunnen worden betrokken in een procedure over een omgevingsvergunning voor het kappen van bomen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat die belangen en de belangen die gemoeid zijn met de kap onvoldoende in samenhang zijn bezien.
Belangenafweging
11. [eiseres] betoogt dat onvoldoende is duidelijk gemaakt waarom het belang van nieuwbouw in dit geval zwaarder weegt dan het belang van het behoud van de betrokken bomen. Volgens haar is het bestreden besluit genomen in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
11.1.
De rechtbank overweegt dat [eiseres] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een zodanig bijzonder belang is om de 25 bomen te behouden dat het college niet in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van de bouw van de appartementen met het oog waarop de kap zou moeten plaatsvinden. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank alle betrokken belangen meegewogen, gelet op het primaire en het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag liggende stukken, waaronder het belangenafwegingformulier van 18 juni 2024. Bij zijn afweging heeft het college mogen betrekken dat compensatie plaatsvindt door aanplant van zo veel mogelijk bomen en een bijdrage aan het Haagse Bomenfonds voor zover die herplant niet mogelijk is. De rechtbank ziet ook geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De beroepsgrond slaagt niet.
Schade
12. [eiseres] betoogt dat de bomen met boomnummers 28 tot en met 33 schade vanwege de bouw van de nieuwbouw zullen oplopen en alsnog gekapt zullen moeten worden. Ook betoogt [eiseres] dat schade aan de bekabeling onder de grond van de transformator van KPN zal ontstaan. Er is alleen een algemeen bomenbeschermingsplan, maar niet een beschermingsplan specifiek ten behoeve van het onderhavige bouwplan, en dat is volgens [eiseres] onvoldoende.
12.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat uit de BEA volgt dat van schade aan bomen geen sprake zal zijn.
12.2.
De rechtbank overweegt dat de bomen met boomnummers 28 tot en met 33, die langs de [laan 1] staan, blijkens de vergunning niet tot de te kappen bomen behoren en dus buiten de vergunning vallen. Naar het oordeel van de rechtbank is er overigens geen aanleiding om aan te nemen dat schade aan bomen en bekabeling zal ontstaan, gelet op het boombeschermingsplan. Dat dat plan onvoldoende waarborg biedt tegen beschadiging heeft [eiseres] niet aannemelijk gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
Beroep op het gelijkheidsbeginsel
13. [eiseres] betoogt dat de kap in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat de gemeente verzoeken van de vereniging van eigenaars waar [eiseres] lid van is om bomen in de [laan 1] te kappen vanwege overlast heeft afgewezen.
13.1.
De rechtbank overweegt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een vergelijkbare situatie, in aanmerking genomen dat de vergunning waar het in deze procedure om gaat betrekking heeft op de bouw van een groot aantal appartementen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet.
De omgevingsvergunning voor bouwen
14. Eisers voeren aan dat de omgevingsvergunning voor het bouwen van de appartementen nog niet onherroepelijk is, zodat het college daarvan niet uit mocht gaan bij de beoordeling van de vergunning voor het kappen. De Adviescommissie bezwaarschriften en het college hebben het onderliggende bouwplan ten onrechte als een gegeven beschouwd.
14.1.
De rechtbank overweegt dat de omgevingsvergunning voor het bouwen en de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan geen deel uitmaken van het wettelijk beoordelingskader van de vergunning voor de kap. Het college heeft er in redelijkheid voor kunnen kiezen in het kader van de nu voorliggende vergunning voor de kap het bouwplan als uitgangspunt te nemen, ook al waren de overige vergunningen daarvoor nog niet onherroepelijk. Overigens is aan de vergunning een voorwaarde verbonden met als strekking dat de kap pas mag plaatsvinden als de vergunning voor het bouwen is verleend. De beroepsgrond slaagt niet.
Totstandkoming bestreden besluit
15. Bomenstichting Den Haag voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, onder andere omdat het verweer te laat voor de hoorzitting is ingediend.
15.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het enkele feit dat, zoals de Bomenstichting stelt, het verweerschrift in de bezwaarprocedure te laat zou zijn ingebracht is onvoldoende voor het oordeel dat de procedure die tot het bestreden besluit heeft geleid onzorgvuldig is geweest.

Conclusie en gevolgen

16. De beroepen slagen niet. Dat betekent dat de vergunning voor het kappen van de 25 bomen in stand blijft.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025.
griffier
rechter
de griffier is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.