ECLI:NL:RBDHA:2025:14872

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2025
Publicatiedatum
11 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.34927
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 augustus 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Iraakse nationaliteit. De maatregel was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De maatregel van bewaring werd op 5 augustus 2025 opgeheven, maar de rechtbank moest nog beoordelen of eiser recht had op schadevergoeding voor de periode dat de maatregel van kracht was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet in het bezit was van een geldig paspoort of andere vereiste reisdocumentatie bij zijn binnenkomst in Nederland, wat een zware grond voor de bewaring vormde. Eiser heeft betoogd dat hij asiel heeft aangevraagd en dat hij zich niet aan toezicht heeft onttrokken, maar de rechtbank oordeelde dat de gronden voor de bewaring gerechtvaardigd waren. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te oordelen dat de maatregel onrechtmatig was opgelegd, en verklaarde het beroep ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.34927

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Weststrate).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 5 augustus 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
Partijen hebben toestemming verleend de zaak schriftelijk te behandelen. De gemachtigde van eiser heeft op 5 augustus 2025 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft hier op 6 augustus 2025 op gereageerd. De rechtbank heeft op 7 augustus 2025 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Iraakse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1981.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring staat dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser bestrijdt alle zware gronden. Zo heeft eiser aangevoerd dat hij asiel heeft aangevraagd en zich indertijd onverwijld heeft gemeld. Ook bestrijdt eiser dat hij zich aan toezicht heeft onttrokken. Hij was ziek, maar wel beschikbaar. Daarnaast wil eiser niet terug naar Duitsland, omdat Duitsland hem wil uitzetten naar Irak. Eiser vreest voor de Duitse autoriteiten en heeft daarom eerder geen medewerking verleend aan zijn overdracht. Tegen lichte grond 4d voert eiser aan dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt, namelijk ongeveer € 700,-.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Niet in geschil is dat eiser niet in het bezit was van een geldig paspoort met visum of andere vereiste reisdocumentatie toen hij Nederland inreisde, zodat de zware grond onder 3a feitelijk juist is en terecht aan eiser is tegengeworpen. Dat eiser asiel in Nederland wilde aanvragen doet hier in dit geval niet aan af. Eiser wist, of behoorde te weten, dat in dit geval een ander land verantwoordelijk is voor zijn asielverzoek en dat op hem de Dublinverordening van toepassing is en is niettemin zonder reis- of identiteitsdocument naar Nederland gereisd. Ook de zware grond 3k mocht verweerder aan de maatregel ten grondslag leggen. Eiser heeft er immers met zijn verklaringen en gedrag blijk van gegeven dat hij niet wenst mee te werken aan een overdracht. De lichte gronden 4a en 4c heeft eiser niet bestreden.
7. Gelet op artikel 5.1b, tweede lid, van het Vb zijn vorengenoemde gronden in beginsel al voldoende om ten aanzien van eiser een significant risico op onderduiken aan te nemen. Nu in wat eiser naar voren heeft gebracht geen grond is gelegen om daar in dit geval anders over te oordelen, behoeven de overige bestreden gronden geen bespreking.
8. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe de rechtbank gehouden is [1] , ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is opgelegd. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ECLI:EU:C:2022:858.