ECLI:NL:RBDHA:2025:14880

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
11 augustus 2025
Zaaknummer
669762
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en gebrekkige uitvoering bij vochtproblemen in werfkelder

In deze zaak heeft de opdrachtgever, die vochtproblemen ondervond in zijn werfkelder, in januari 2022 de aannemer ingeschakeld om de kelder vochtvrij te maken. De aannemer heeft werkzaamheden uitgevoerd, maar na drie maanden bleek het vochtprobleem terug te keren. De opdrachtgever heeft een deskundige ingeschakeld die concludeerde dat de aannemer niet aan zijn waarschuwingsplicht had voldaan en dat het werk gebrekkig was. De rechtbank oordeelt dat de aannemer tekort is geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst en dat de opdrachtgever de overeenkomst terecht heeft ontbonden. De rechtbank wijst de vorderingen van de opdrachtgever tot schadevergoeding toe, maar wijst de vorderingen van de aannemer in reconventie af. De rechtbank stelt dat de aannemer de aanneemsom van € 9.250,00 moet terugbetalen, evenals expertisekosten en buitengerechtelijke kosten. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/669762 / HA ZA 24-607
Vonnis van 9 juli 2025
in de zaak van
[opdrachtgever]te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: opdrachtgever,
advocaat: mr. T. Hooyman,
tegen
VOCHTWEG B.V.te Stolwijk,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: aannemer,
advocaat: mr. W.H.J.W. de Brouwer.

1.Waar gaat deze zaak over?

1.1.
Opdrachtgever heeft in verband met vochtproblemen in zijn werfkelder, in januari 2022 de hulp ingeroepen van aannemer. Aannemer bood de werkzaamheden voor het vochtvrij maken van de kelder aan voor de meest gunstige prijs ten opzichte van andere door opdrachtgever benaderde aannemers. Nadat aannemer de werfkelder had geïnspecteerd, heeft hij ervoor gekozen om de wanden van de werfkelder te behandelen tot een hoogte van 1,50 meter. Een enkele wand heeft hij tot een hoogte van 1,80 meter behandeld. Zijn werkzaamheden heeft hij in maart 2022 afgerond.
1.2.
Drie maanden na het afronden van de werkzaamheden bleek het vochtprobleem op sommige plaatsen terug te komen. Niet alleen in de door aannemer behandelde delen van de wanden was sprake van vochttoetreding, maar ook op andere plaatsen aan wanden en plafonds. Omdat aannemer dit niet voor eigen rekening wilde oplossen en het vochtprobleem erger begon te worden, heeft opdrachtgever een deskundige ingeschakeld. Die heeft geconcludeerd dat het door aannemer uitgevoerde werk gebrekkig is en het standpunt ingenomen dat aannemer niet heeft voldaan aan zijn waarschuwingsplicht. Hij had volgens deze deskundige moeten adviseren de gehele werfkelder te behandelen.
1.3.
In dit vonnis oordeelt de rechtbank dat aannemer tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst, en opdrachtgever op 1 maart 2023 deze overeenkomst terecht heeft ontbonden. Vervolgens bespreekt zij de gevorderde schade. Daarbij houdt zij er rekening mee dat opdrachtgever tijdens de zitting te kennen heeft gegeven sinds maart 2025 geen eigenaar meer te zijn van de werfkelder.

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 9 juli 2024, met producties 1 tot en met 41;
- de conclusie van antwoord, houdende eis in reconventie, met producties 1 en 2;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de akte overlegging producties en wijziging van eis van opdrachtgever, met producties 42 tot en met 46.
2.2.
Op 28 mei 2025 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
2.3.
Ten slotte is de datum voor vonnis bepaald op vandaag.

3.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
3.1.
Bij offerte van 21 januari 2022 heeft aannemer de volgende werkzaamheden aangeboden: het afbikken van de muren, het aanbrengen van ISO FASE III NANO wall management en het aanbrengen van een kim en het injecteren van de muren. De aanneemsom was € 9.250,00 inclusief btw. Op 28 januari 2022 is opdrachtgever akkoord gegaan met deze offerte.
3.2.
In zijn offerte heeft aannemer onder meer opgenomen:
“KELDER
Wij lossen uw probleemoplossing door middel van de volgende aanpak:
[…]
Onze garantie betreft 8 jaar voor het hydrofoberen volgens standaardvoorwaarden, uitsluitend op de uitgevoerde werkzaamheden.”
3.3.
In maart 2022 heeft aannemer zijn werkzaamheden afgerond. Opdrachtgever heeft de volledige aanneemsom van € 9.250,00 inclusief btw betaald.
Op de voor deze aanneemsom verstuurde facturen staat onder meer:
“Beschrijving werkzaamheden
Afbikken van de muren
Waterdicht maken van de kelder met ISO FASE III NANO wall management
[…]”
3.4.
Naar aanleiding van klachten van opdrachtgever in juli 2022 over terugkerende vochtproblemen heeft aannemer opnieuw werkzaamheden uitgevoerd. Daarvoor heeft hij bij factuur van 12 januari 2023 een bedrag van € 1.035,50 inclusief btw bij opdrachtgever in rekening gebracht. Opdrachtgever heeft geweigerd deze factuur te betalen, omdat de werkzaamheden volgens hem onder de garantie vallen. Aannemer heeft geweigerd de factuur te crediteren, omdat sprake zou zijn geweest van vochttoetreding in de niet door hem behandelde delen van de wand en er volgens hem sowieso geen garantie van toepassing is op de uitgevoerde injectiewerkzaamheden, maar alleen op hydrofoberen.
3.5.
Nadat opdrachtgever aannemer op 20 januari 2023 een laatste termijn van zeven dagen stelde om
“alsnog aan uw verplichtingen uit de overeenkomst te voldoen, of met een passende oplossing te komen”, heeft opdrachtgever op 1 maart 2023 medegedeeld dat de aannemingsovereenkomst was ontbonden, en heeft hij aannemer aansprakelijk gesteld voor alle door hem geleden en nog te lijden schade.
3.6.
Na enige discussie tussen partijen over een in te schakelen deskundige voor de beoordeling van de werkzaamheden, heeft opdrachtgever aannemer op 13 juni 2023 laten weten deskundige ZNEB Expertise en Taxatie B.V. (hierna: ZNEB) te zullen verzoeken het werk te inspecteren en daarover te rapporteren.
3.7.
Op 2 augustus 2023 heeft ZNEB het werk, in aanwezigheid van opdrachtgever en aannemer, geïnspecteerd. Het definitieve expertiserapport van 7 september 2023 heeft opdrachtgever overgelegd bij productie 20 bij dagvaarding.
3.8.
De bevindingen en conclusie van ZNEB zijn, onder andere en voor zover relevant:
“[…] De werfkelder bevindt zich onder het wegdek en parkeerhavens […]. In de werfkelder is een woonruimte met slaapkamer, betegelde badkamer en toiletruimte aanwezig. […] Het hemelwater komende vanaf het wegdek en parkeerhavens wordt deels afgevoerd via een waterafvoer aangebracht in de gemetselde wand van de werfkelder […]. Het hemelwater loopt deels over het metselwerk naar beneden […]
CONCLUSIE
De renovatiewerkzaamheden zijn uitgevoerd in de werfkelder tot aan de gang/slaapkamer. Aan de linkerzijde van de werfkelder (met het gezicht richting de werfkelder) zijn voor een tweede maal injecteerwerkzaamheden uitgevoerd.
Momenteel zijn hier wederom vochtproblemen waarneembaar waarbij een gedeelte van de waterkerende laag loskomt. Ter plaatse van de doorgang naar de gang richting slaapkamer is eveneens vocht waargenomen in de wand. Het vocht lijkt vanaf de bovenzijde te komen en verspreidt zich richting vloer. Hier hecht het aangebrachte stucwerk niet op de ondergrond.
Het is zinvol de waterafvoer aan de buitenzijde van de werfkelder te verbeteren, zodat het water niet over het gevelmetselwerk loopt. Het gevelmetselwerk van mos- en algengroei verwijderen en kapot en slecht voegwerk vervangen.
De gemetselde gevels waterafstotend impregneren.
[…]
[Aannemer] heeft een offerte uitgebracht […]. Hierin wordt niet expliciet vermeld dat de werkzaamheden tot 1,40 m1 boven de vloer in de werfkelder zouden worden uitgevoerd. Het vochtprobleem bevindt zich in de linkerwand die na renovatie opnieuw is gaan lekken.
[Aannemer] had moeten adviseren en offreren dat de gehele werfkelder zou worden geïnjecteerd waar nodig. Om tot een deugdelijk oplossing te komen dient de gehele werfkelder (wanden en plafonds) opnieuw te worden uitgevoerd. De tot nu toe uitgevoerde werkzaamheden hebben geen of nauwelijks effect gehad op de waterdichtheid van de werfkelder.
[Opdrachtgever] heeft een verkeerde stucpleister laten aanbrengen waardoor dit op verschillende plaatsen is losgekomen van de ondergrond. Er is geen hechting meer aanwezig. Het vocht ter plaatse van de doorgang naar de gang zakt vanaf het plafond richting de vloer. Het stucwerk betreft hier een gipsproduct MP75 wat niet bestand is tegen langdurige vochtinwerking. Er diende een cementgebonden stucpleister te worden aangebracht nadat er waterkerende lagen waren aangebracht op de wanden en plafonds. […]”
3.9.
ZNEB heeft het herstel op basis van zijn onderzoek geraamd op € 37.200,00 inclusief btw. Bij brief van 14 september 2023 heeft opdrachtgever de rapportage van ZNEB aan aannemer toegezonden en hem verzocht een bedrag van € 22.350,00 te voldoen. Dit bedrag bestaat uit € 9.250,00 aan terugbetaling van de aanneemsom, € 1.250,00 voor het opnieuw ontruimen van de kelder en het opslaan van de inboedel, € 9.600,00 in verband met huurderving vanaf februari 2023 (en nog lopend) en € 2.250,00 kosten voor het stucwerk dat opdrachtgever begin 2022 had aangebracht.
3.10.
Met instemming van opdrachtgever heeft op 3 november 2023 in opdracht van aannemer een contra-expertise plaatsgevonden door [bedrijfsnaam] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam] ). Op 11 december 2023 heeft aannemer de eerste versie van de rapportage van [bedrijfsnaam] aan opdrachtgever gezonden. Daarop heeft opdrachtgever op 15 december 2023 laten weten dat de rapportage onvolledig is en niets zegt over de kwaliteit van de werkzaamheden van aannemer. Op 15 januari 2024 liet opdrachtgever weten het rapport van [bedrijfsnaam] aan ZNEB te hebben voorgelegd. ZNEB heeft daar bij e-mails van 27 december 2023 en van 2 januari 2024, door opdrachtgever overgelegd bij productie 30 bij dagvaarding, op gereageerd. Naar aanleiding van de vragen van ZNEB heeft [bedrijfsnaam] de rapportage aangevuld. Deze aangevulde rapportage heeft aannemer op 7 maart 2024 toegezonden aan opdrachtgever. Aannemer heeft dit rapport overgelegd als productie 1 bij conclusie van antwoord.
3.11.
De bevindingen en conclusie van [bedrijfsnaam] zijn, onder andere en voor zover relevant:
“3. In de woning is een actieve lekkage waargenomen. Het betreft het binnendringen van vocht door de muur aan de noordzijde boven het tot tweemaal toe herstelde deel ter plaatse van het bankstel (midden van de woonkamer). De lekkage bevindt zich op ca. 2m1 boven de vloer. Op deze positie is een minimale scheur aanwezig, uit de scheur komt druppelsgewijs water […]
11.a) […] De huidige omvang van de vochtschade aan het pleisterwerk is tevens een gevolg van de verkeerd toegepaste stucmiddel. [Aannemer] heeft vervolgens in januari 2023 op de vochtige posities extra injecties gezet op verzoek van de klant, aan de voorzijde zelfs tot ruim boven het eerder uitgevoerde werk (ruim 2m1 boven de vloer). De factuur van deze werkzaamheden is door klant tot op heden niet voldaan. […]
11.b) […] in de keuken is aan de onderzijde van de muur aan de zuidzijde die grenst aan de keukenmuur vochtschade aanwezig tot ca. 30cm hoog over een lengte van ca 1m […]
11.c) Op de muur aan de noordzijde is aan de voorzijde rechts naast het herstelde deel vochtschade aanwezig over een oppervlakte van ca. 20cm2 op een hoogte van ca. 1m1. Deze positie bevindt zich binnen door [Aannemer] herstelde deel (volgens opgave is deze muur tot 1,5 m1 hoogte hersteld) en hier had geen vocht meer mogen binnendringen. […]
11.g) Met in acht name van bovenstaande is behoudens punt 11b) en punt 11c) o.i. sprake van deugdelijk werk. […]”
3.12.
Op 11 maart 2023 heeft opdrachtgever voorgesteld om gezamenlijk een nieuwe deskundige in te schakelen om het werk te inspecteren. Daarvan is het niet gekomen.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
Opdrachtgever vordert - samengevat – betaling van een bedrag van € 9.250,00 ten titel van ongedaanmaking, een bedrag van € 37.200,00 aan aanvullende schadevergoeding in verband met herstelkosten en gevolgschade en een bedrag van € 22.897,86 aan aanvullende schadevergoeding, wegens gederfde huurinkomsten, te vermeerderen met een bedrag van € 1.317,91 per maand vanaf juli 2024. Ook maakt opdrachtgever aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten en expertisekosten.
4.2.
Opdrachtgever legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. Er is sprake van een tekortkoming in de nakoming die aannemer kan worden toegerekend. Hij is in verzuim geraakt en opdrachtgever heeft daarom de aannemingsovereenkomst ontbonden. Er is hierdoor voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking ontstaan (artikel 7:271 Burgerlijk Wetboek (BW)), in verband waarmee aannemer de aanneemsom terug moet betalen. Opdrachtgever heeft weliswaar een prestatie van aannemer ontvangen, maar die prestatie heeft geen enkele waarde voor opdrachtgever, omdat het werk geheel opnieuw zal moeten worden gedaan, zodat opdrachtgever geen waardevergoeding voor het verrichte werk van aannemer verschuldigd is (artikel 7:272 lid 1 en 2 BW). Daarnaast heeft opdrachtgever de woning niet kunnen verhuren doordat aannemer de overeenkomst niet is nagekomen en opdrachtgever de overeenkomst heeft ontbonden. Die schade vordert hij daarom op grond van artikel 7:277 BW.
4.3.
Aannemer voert verweer. Aannemer concludeert tot niet-ontvankelijkheid van opdrachtgever, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van opdrachtgever, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van opdrachtgever in de kosten van deze procedure.
4.4.
Aannemer voert het volgende aan. Hij heeft zijn werkzaamheden deugdelijk uitgevoerd. De wanden boven 1.50 m en de hemelwaterafvoeren behoorden niet tot het aangenomen werk. De problemen zijn ontstaan in de niet door hem behandelde wanden/plafonds van de werfkelder en als gevolg van de niet goed functionerende hemelwaterafvoeren. Een belangrijk deel van het probleem is ook de in opdracht van opdrachtgever toegepaste stucpleister, die niet geschikt is voor toepassing op metselwerk in een vochtige omgeving als een werfkelder. Hoewel hij de aannemer van het stucwerk daar meermaals op heeft gewezen, is toch de verkeerde stucpleister toegepast. Daarmee is het werk dat aannemer heeft verricht door een derde op een onjuiste manier afgerond. Een correcte stuclaag is noodzakelijk en werkt als aanvulling op en ter verzekering van de waterkerende behandeling die hij heeft uitgevoerd, aldus nog steeds aannemer.
4.5.
Hij vindt het in strijd met de redelijkheid en billijkheid als hij zou worden veroordeeld tot het vergoeden van het behandelen van de volledige werfkelder en het aanpassen van de hemelwaterafvoeren. Daarmee zou opdrachtgever ongerechtvaardigd worden verrijkt. De opdrachtgever heeft aannemer alleen maar voor het behandelen van wanden betaald. Ter zitting heeft opdrachtgever bovendien opgemerkt dat hij de werfkelder inmiddels heeft verkocht, zodat hij geen schade heeft geleden, tenminste opdrachtgever niet heeft aangetoond waaruit die schade bestaat. Hij hoeft en kan immers geen herstel meer laten plegen. Verder heeft aannemer aangetekend dat de werfkelder steeds bewoond is geweest. Op de foto’s in de verschillende deskundigenberichten is duidelijk te zien dat het gaat om een bewoonde ruimte. Dat opdrachtgever geen huur heeft ontvangen, neemt volgens aannemer niet weg dat hij wel de vruchten van het gebruik van de werfkelder heeft geplukt.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.7.
Aannemer vordert - samengevat - vergoeding van door hem gemaakte expertisekosten van € 907,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 november 2024 of vanaf een door de rechtbank te bepalen datum.
4.8.
Aannemer legt aan de vordering ten grondslag dat hij kosten heeft moeten maken ter beoordeling van de aansprakelijkheid en deze kosten op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW voor vergoeding in aanmerking komen.
4.9.
Opdrachtgever voert verweer. Opdrachtgever concludeert tot niet-ontvankelijkheid van aannemer, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van aannemer, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van aannemer in de kosten van deze procedure.
4.10.
Opdrachtgever voert aan dat het gelet op de deskundigenberichten helder is dat aannemer tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst en de gevorderde expertisekosten daarom moeten worden afgewezen.
4.11.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat aannemer tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst en dat aannemer kosteloos tot herstel had moeten overgegaan van de plekken waar na behandeling door hem opnieuw vochttoetreding zichtbaar was. De rechtbank overweegt het volgende.
Wat kwamen partijen overeen?
5.2.
De rechtbank heeft de vordering van opdrachtgever aldus begrepen dat hij ervan uit gaat dat aannemer de hele kelder vochtvrij zou maken en dat hij dat garandeerde. Aannemer heeft dat betwist en daartoe aangevoerd dat hij na onderzoek aan de kelder en na overleg met opdrachtgever heeft afgesproken de muren tot 1,5 meter (en op een enkele plek tot 1,8 meter) boven de vloer te injecteren. Ter zitting heeft opdrachtgever bevestigd dat er inderdaad is afgesproken dat aannemer tot deze hoogte(s) zou injecteren, maar dat opdrachtgever er daarbij vanuit ging dat dit voldoende was voor het vochtvrij maken van de kelder.
5.3.
De rechtbank begrijpt het standpunt van opdrachtgever aldus dat hij meent dat aannemer zijn waarschuwingsplicht heeft geschonden door alleen aan te bieden de muren tot 1,5 meter te injecteren volgt de rechtbank hem daarin niet. Aannemer heeft ter zitting onweersproken aangevoerd goed bekend te zijn met dit soort werkzaamheden en de omgeving en dat de situatie zoals hij die aantrof in de kelder toen hij zijn offerte deed geen aanleiding gaf hoger dan 1,5 meter boven de vloer te injecteren. Dit was voldoende om het vochtvrij te krijgen. Aannemer heeft bovendien aangevoerd dat de opnames van de deskundigen, die vochttoetreding op veel meer en vooral hogere plekken in de kelder constateren, van veel later zijn en daarmee niet representatief. De deskundigen van partijen constateerden tijdens hun inspecties bijvoorbeeld dat gebrekkige (verstopte) hemelwaterafvoeren en gebrekkig straatwerk ervoor zorgden dat de vochtbelasting op de werfkelder van bovenaf erg hoog was, en er vocht door plekken op wanden en plafond kwam die door aannemer niet waren behandeld. Niet gesteld of gebleken is dat daarvan ook sprake was toen aannemer zijn opname kwam doen.
Daarbij overweegt de rechtbank ook dat ter zitting duidelijk is geworden dat er in de periode na het onderzoek van aannemer andere verbouwingswerkzaamheden hebben plaatsgevonden in de (muren van) kelder. Ten slotte overweegt de rechtbank dat opdrachtgever ter zitting heeft verklaard meerdere andere aannemers om offertes te hebben gevraagd voor het vochtvrij maken van de kelder en dat die offertes wat prijs betreft de offerte van aannemer niet veel ontliepen. Daaruit leidt de rechtbank af dat inderdaad aannemelijk is dat de situatie zoals aannemer die destijds aantrof anders was dan hoe de deskundigen die later hebben aangetroffen. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet vast is komen te staan dat aannemer een onjuist advies heeft gegeven – of anderszins een waarschuwingsplicht heeft geschonden – op het moment dat hij zijn offerte deed en daarmee overeenstemmende werkzaamheden uit heeft gevoerd.
Is de aannemer tekortgeschoten in de nakoming?
5.4.
Opdrachtgever stelt dat doordat de kelder na de werkzaamheden van aannemer niet vochtvrij waren, en hij niet in overeenstemming met zijn garantiebepaling kosteloos tot herstel is overgegaan er sprake is van tekortkoming in de nakoming van de aannemingsovereenkomst. Aannemer heeft dat gemotiveerd betwist en daartoe aangevoerd dat hij zijn werk deugdelijk heeft verricht en dat als er vocht op andere plekken dan de door hem behandelde delen binnentreedt hij dit niet kosteloos hoeft te verhelpen. De rechtbank is van oordeel dat aannemer wel tekort is geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst en licht dat als volgt toe.
5.5.
Partijen kwamen overeen dat de muren tot 1,5 meter boven de vloer zouden worden geïnjecteerd. Dit zou er toe moeten leiden dat de kelder vochtvrij zou zijn. Uit zowel de rapportages van ZNEB als van [bedrijfsnaam] , zie hiervoor onder 3.8 en 3.10 blijkt echter dat er vochttoetreding is opgetreden in delen van de wanden die door aannemer zijn behandeld. [bedrijfsnaam] concludeert dat er in ieder geval op twee onderdelen geen sprake is van deugdelijk werk. Opdrachtgever heeft aannemer verzocht tot herstel over te gaan. Maar aannemer heeft geweigerd te herstellen als daar geen betaling tegenover zou staan. Dat gold niet alleen voor vochttoetreding buiten de door hem behandelde wanddelen, maar ook daarbinnen. Beide deskundigen hebben geconstateerd dat sprake was van vochttoetreding in de door aannemer behandelde wanden. De weigering van aannemer is dus onterecht geweest en verhoudt zich niet met de resultaatsverbintenis die aannemer is aangegaan. Daarbij overweegt de rechtbank ook dat aannemer ter zitting heeft verklaard dat injecteren proefondervindelijk werk is en als er na het werk water binnenkomt, hij terugkomt onder garantie. Maar dat geldt volgens aannemer dan wel alleen voor de delen die tot zijn opdracht behoorden. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat hij de delen onder de 1,5 meter waar vocht terugkwam dus voor eigen rekening had moeten herstellen. Nu hij dat, ondanks herhaald verzoek van opdrachtgever, niet heeft gedaan, is hij in verzuim komen te verkeren en heeft opdrachtgever de aannemingsovereenkomst terecht kunnen ontbinden.
5.6.
Voor zover aannemer heeft aangevoerd dat het niet door zijn werk komt dat er vocht terugkwam in de door hem behandelde delen, maar dat dit werd veroorzaakt door een door opdrachtgever verkeerd toegepaste stuclaag, volgt de rechtbank hem daarin niet. In het licht van de vaststellingen van de deskundigen, die stellen dat – alhoewel er ook verkeerd pleisterwerk is aangebracht, dat dus ook niet hecht op een vochtige muur – er vocht binnentreedt in de door hem behandelde delen. Bij die stand had het op de weg van aannemer gelegen nader en bijvoorbeeld met stukken te onderbouwen wat nu precies de invloed was van het toegepaste stucwerk op het binnentredend vocht in de door hem behandelde delen. Dit heeft hij niet gedaan.
Gevolgen van de ontbinding; ongedaanmaking
5.7.
Op grond van artikel 7:271 BW bevrijdt de ontbinding de partijen van de daardoor getroffen verbintenissen. Voor zover deze reeds zijn nagekomen, blijft de rechtsgrond voor deze nakoming in stand, maar ontstaat voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds ontvangen prestaties. Dit betekent dat aannemer de aanneemsom van € 9.250,00 inclusief btw aan opdrachtgever moet terugbetalen.
5.8.
Omdat de aard van de prestatie van aannemer uitsluit dat zij ongedaan kan worden gemaakt, bepaalt artikel 7:272 lid 1 BW dat daarvoor een vergoeding in de plaats treedt tot het bedrag van de waarde op het tijdstip van ontvangst. Opdrachtgever stelt dat de prestatie niet aan de verbintenis heeft beantwoord, omdat volgens ZNEB het werk van aannemer gebrekkig is en weer volledig opnieuw gedaan zal moeten worden. In dat geval wordt de vergoeding beperkt tot het bedrag van de waarde die de prestatie voor opdrachtgever op dit tijdstip in de gegeven omstandigheden werkelijk heeft gehad.
5.9.
Opdrachtgever stelt dat de prestatie van aannemer voor hem geen enkele waarde heeft gehad. Aannemer heeft daartegen aangevoerd dat volgens [bedrijfsnaam] kan worden volstaan met plaatselijk herstel van de kelderwanden, maar hij heeft zich niet uitgelaten over de herstelkosten die daarmee gepaard zouden gaan en ook overigens heeft hij zich niet uitgelaten over de waarde die het werk van aannemer voor opdrachtgever moet hebben gehad. Dit brengt met zich dat de rechtbank de waardevergoeding voor de prestatie van aannemer op nihil zal stellen. De rechtbank veroordeelt aannemer tot betaling van een bedrag van
€ 9.250,00aan opdrachtgever.
Herstelkosten
5.10.
Opdrachtgever vordert € 37.500,00 aanvullende schadevergoeding voor het behandelen van de volledige werfkelder. Aannemer heeft het causaal verband tussen zijn werkzaamheden en de schade betwist. Zo zijn er verbouwingswerkzaamheden verricht in de werfkelder door andere aannemers, en ligt de oorzaak van de huidige vochtproblemen bij gebrekkige hemelwaterafvoeren, waarvoor hij niet verantwoordelijk is. Hij vindt ook dat opdrachtgever geen schade lijdt of heeft geleden, omdat hij niet langer eigenaar is van de werfkelder. Opdrachtgever heeft ter zitting weliswaar gerefereerd aan een mate van drukkend vermogen van de staat van de werfkelder op de waarde daarvan, maar hij heeft dat niet nader toegelicht en in het geheel niet onderbouwd, aldus nog steeds aannemer.
5.11.
De rechtbank is van oordeel dat deze vordering niet kan worden toegewezen. Nog los van het feit dat ter zitting ter sprake is gekomen dat opdrachtgever niet langer eigenaar is van de werfkelder, heeft hij niet gesteld, noch onderbouwd dat hij als gevolg van de vochtproblemen desalniettemin nog schade lijdt, laat staan in de vorm van de gevorderde herstelkosten. Daarom wordt deze vordering afgewezen.
Gederfde huurinkomsten
5.12.
Ook deze vordering komt naar het oordeel van de rechtbank niet voor toewijzing in aanmerking. Zij overweegt daartoe het volgende.
5.13.
Ter zitting heeft opdrachtgever toegelicht dat hij de werfkelder met ingang van januari 2023 had willen verhuren, maar dat dit niet kon, gelet op het vochtige klimaat daarin. In plaats daarvan is hij daar zelf gaan wonen. Hij heeft daarvoor permanent twee luchtontvochtigers geplaatst, om de werfkelder leefbaar te maken. Inmiddels heeft hij de wanden en de plafonds behandeld met de juiste metselmortel en lijkt de kelder (vrijwel) droog te zijn. Hij heeft dat echter pas kort geleden kunnen doen omdat de financiële middelen daarvoor eerder ontbraken, aldus nog steeds opdrachtgever.
5.14.
Aannemer heeft onweersproken gesteld dat de situatie zoals hij die aantrof in de werfkelder toen zij haar opname kwam doen ten behoeve van het opstellen van haar offerte een hele andere was dan de huidige situatie of de situatie ten tijde van de opname door ZNEB of door [bedrijfsnaam] . Daarnaast heeft aannemer onder andere met foto’s onderbouwd betwist dat de kelder niet voor bewoning geschikt was en daarbij tevens aangevoerd dat de kelder feitelijk ook werd bewoond. Het had in het licht van die gemotiveerde betwisting op de weg van opdrachtgever gelegen zijn stellingen op dit punt nader te onderbouwen en dat heeft hij niet gedaan.
5.15.
Daar komt bij dat, zoals aannemer stelt, inderdaad niet valt uit te sluiten dat de werkzaamheden van andere aannemers in of aan de werfkelder in grote mate hebben bijgedragen aan de vochtproblemen zoals die ten tijde van de deskundigenopnames waren. De rechtbank begrijpt uit productie 40 bij dagvaarding dat daarbij onder andere een groot gat werd geboord voor water toe- en afvoer, en er sleuven werden gemaakt voor elektra.
5.16.
Op grond van voorgaande omstandigheden komt de rechtbank niet tot de conclusie dat aan aannemer toe te rekenen oorzaken ertoe hebben geleid dat de werfkelder deels of helemaal niet kon worden verhuurd of gebruikt. De rechtbank wijst deze vordering daarom af.
Buitengerechtelijke kosten, expertisekosten en proceskosten
5.16.1.
Opdrachtgever heeft vergoeding gevorderd van € 2.031,56 aan expertisekosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding. Aannemer heeft deze vordering niet inhoudelijk betwist.
5.16.2.
Op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW komen deze expertisekosten als redelijke kosten gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank wijst deze vordering toe.
5.16.3.
Opdrachtgever vordert vergoeding van een bedrag van € 1.468,48 aan buiten-gerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Opdrachtgever heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Opdrachtgever heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden, berekend over het aan hem toegewezen bedrag. Daarom zal een bedrag van € 837,50 worden toegewezen.
5.16.4.
Omdat opdrachtgever slechts voor een ondergeschikt deel van zijn vordering in het gelijk wordt gesteld ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten in conventie te compenseren zoals hierna in de beslissing te vermelden.
in reconventie
5.17.
Aannemer vordert betaling van de deskundigenkosten van [bedrijfsnaam] . Hij is echter tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst zodat die kosten niet kunnen worden toegewezen. Ook overigens kunnen de kosten ex artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder b en c BW niet worden toegewezen. Deze kosten kunnen slechts worden gevorderd als zij gemaakt zijn als gevolg van gedragingen waarvoor de wederpartij (opdrachtgever) aansprakelijkheid draagt. [1] Dat is niet gesteld, noch gebleken. De rechtbank wijst deze vordering af.
5.18.
Aannemer is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van opdrachtgever worden begroot op:
- salaris advocaat
1.214,00
(1 punt × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.392,00
5.19.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt aannemer om aan opdrachtgever te betalen een bedrag van € 9.250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 maart 2023, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt aannemer om aan opdrachtgever te betalen een bedrag van € 2.031,56 aan expertisekosten,
6.3.
veroordeelt aannemer om aan opdrachtgever te betalen een bedrag van € 837,50 aan buitengerechtelijke kosten,
6.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.6.
wijst de vordering van aannemer af,
6.7.
veroordeelt aannemer in de proceskosten van € 1.392,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als aannemer niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.8.
veroordeelt aannemer tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
in conventie en in reconventie
6.9.
verklaart 6.1, 6.2, 6.3, 6.7 en 6.8 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. Schueler en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.
3280

Voetnoten