ECLI:NL:RBDHA:2025:14893

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
11 augustus 2025
Zaaknummer
09-156661-24 en 09-152944-24 (ttz. gev)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van eendaadse samenloop van medeplegen van een poging tot zware mishandeling, afpersing en diefstal in jeugdstrafrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 augustus 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007. De verdachte is beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder een poging tot zware mishandeling, afpersing en diefstal. De feiten vonden plaats op 20 januari 2024 in Den Haag, waar de verdachte samen met medeverdachten geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers, hen heeft afgeperst en een fiets heeft gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de eendaadse samenloop van deze feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 180 uren, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn positieve ontwikkeling na de feiten. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen voor materiële en immateriële schade toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09-156661-24 en 09-152944-24 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 7 augustus 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaken tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 24 juli 2025.
De officier van justitie in deze zaak is mr. A.L.M. van Rookhuizen en de raadsman van de verdachte is mr. E.J.W. Schuijlenburg te Leidschendam. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen I en II. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
Dagvaarding I (09-156661-24)
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich op 20 januari 2024 in Den Haag samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1 primair: een poging zware mishandeling van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , subsidiair ten laste gelegd als openlijke geweldpleging;
Feit 2: een afpersing van een portemonnee van [benadeelde 1] ;
Feit 3: een diefstal met geweld van een fiets van [benadeelde 2] .
Dagvaarding II (09-152944-24)
Aan de verdachte is primair ten laste gelegd dat hij zich op 5 mei 2024 op [locatie] in Den Haag samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [benadeelde 3] . Subsidiair is dit ten laste gelegd als mishandeling.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding I onder feit 1 primair, onder feit 2 en het bij dagvaarding II primair tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het bij dagvaarding I onder feit 3 tenlastegelegde verzocht om de verdachte vrij te spreken van de geweldscomponent en van het medeplegen. Ze heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de diefstal.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de officier van justitie gerekwireerde bewezenverklaring kan worden gevolgd.
3.4
Partiële vrijspraak dagvaarding I feit 3
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde geweldscomponent niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken. Het tweede deel van het onder feit 3 ten laste gelegde – waar medeplegen onderdeel van is – zal de rechtbank wegstrepen, nu dit daar evident per abuis terecht is gekomen.
3.5
Gebruikte bewijsmiddelen
Dagvaarding I - 09-156661-24
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024082618, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 1-137).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
t.a.v. feit 1 primair:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 24 juli 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] , met bijlagen, opgemaakt op 22 januari 2024 (p. 16-25);
3. Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] , opgemaakt op 22 januari 2024 (p. 26-29);
4. Het proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, opgemaakt op 9 mei 2024 (p. 30-59).
t.a.v. feit 2:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 24 juli 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] , met bijlagen, opgemaakt op 22 januari 2024 (p. 16-25);
3. Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] , opgemaakt op 22 januari 2024 (p. 26-29);
4. Het proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, opgemaakt op 9 mei 2024 (p. 30-59);
5. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] , opgemaakt op 9 mei 2024 (p. 70-77).
t.a.v. feit 3:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 24 juli 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] , opgemaakt op 22 januari 2024 (p. 26-29).
Dagvaarding II - 09-152944-24
De rechtbank zal voor het primair ten laste gelegde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024141911, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 51).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 24 juli 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 3] , opgemaakt op 5 mei 2024 (p. 7-9).
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I - 09-156661-24
1
hij op 20 januari 2024 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- een stoel tegen die [benadeelde 1] heeft gegooid en
- die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] op de grond
heeftgeduwd en die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] op de grond heeft vastgehouden en
- die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] meermalen tegen het hoofd en lichaam heeft geschopt en geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 20 januari 2024 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [benadeelde 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee,
dieaan die [benadeelde 1] toebehoorde door
- tegen die [benadeelde 1] te zeggen dat
hijgeld moesten afgeven en
- die [benadeelde 1] tegen de grond te duwen en daar vast te houden en
- die [benadeelde 1] meerdere malen tegen zijn hoofd en lichaam slaan en te schoppen;
3
hij op 20 januari 2024 te 's-Gravenhage een fiets, die aan een ander toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Dagvaarding II - 09-152944-24
hij op 5 mei 2024 te 's-Gravenhage openlijk, te weten
op de[straatnaam 1] ( [locatie] ), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 3] door hem meermalen tegen het hoofd te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf en maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 4 dagen, met aftrek van 4 dagen in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf gevorderd, bestaande uit een werkstraf van 180 uren met aftrek van 1 dag in voorarrest doorgebracht, met bevel, voor het geval dat de verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht het strafadvies van de Raad voor de Kinderbescherming te volgen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een viertal strafbare feiten.
De bewezen verklaarde feiten van 20 januari 2024 hebben betrekking op één uitgaansavond, waarop het is misgegaan en waarbij de verdachte, onder invloed van alcohol, van het ene strafbare handelen overging naar het andere.
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De slachtoffers zijn op de grond geduwd, tegen de grond gehouden en meermaals tegen hun lichaam en hoofd geslagen en geschopt. De verdachte heeft ook een terrasstoel naar de slachtoffers gegooid, waarbij het slachtoffer [benadeelde 1] in het gezicht is geraakt. Het slachtoffer heeft ten gevolge hiervan twee afgebroken voortanden opgelopen. Dat het letsel van de slachtoffers verder relatief meevalt is niet aan de verdachte te danken. Daarnaast heeft de verdachte samen met zijn medeverdachten de portemonnee van het slachtoffer [benadeelde 1] afgeperst, waarna zij een geldbedrag uit de portemonnee hebben gepakt. Na afloop van de geweldsuitbarsting heeft de verdachte de door het slachtoffer [benadeelde 2] gehuurde ov-fiets gestolen. De verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en blijk gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendommen.
Enkele maanden later, op 5 mei 2024, heeft de verdachte zich opnieuw schuldig gemaakt aan een geweldsdelict, waarbij hij samen met een ander het slachtoffer [benadeelde 3] tegen het hoofd heeft geslagen. Als gevolg daarvan heeft het slachtoffer lichamelijk letsel opgelopen, waaronder een wond bij zijn onderlip. Hier heeft hij een litteken aan overgehouden. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij blijkt dat het slachtoffer tot op de dag van vandaag hinder van het voorval en zijn litteken ondervindt. Met zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dergelijk gedrag op zo’n openbare plek draagt bovendien bij aan gevoelens van onveiligheid en verontwaardiging bij degenen die daarvan getuige zijn en in de samenleving als geheel.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 23 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. Dit gegeven heeft verder geen invloed op de strafoplegging.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 17 juli 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat de Raad een duidelijk verschil ziet tussen de verdachte voor zijn aanhouding en de verdachte na zijn aanhouding. De ouders van de verdachte zijn zelfstandig op zoek gegaan naar de juiste hulpverlening voor hun zoon, omdat de jeugdreclasseringsmaatregel tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis nooit is opgestart. De verdachte heeft bij [instelling] behandeling gevolgd gericht op het vergroten van impulscontrole en beheersingsvaardigheden, het bespreekbaar maken van nare ervaringen uit het verleden en het herkennen van negatieve interactiepatronen. Hij heeft handvatten gekregen om te leren omgaan met zijn emotieregulatie en boosheid. Het resultaat hiervan is dat de verdachte niet meer met politie in aanraking is gekomen en dat er thuis geen ruzies meer zijn. De Raad ziet dat er vanuit het onderzoek weinig zorgen naar voren komen. Het Dynamisch Risico Profiel komt uit op heel laag. Dit komt overeen met het beeld wat de Raad na onderzoek heeft van de ontwikkeling van de verdachte. Bij een bewezenverklaring van de feiten adviseert de Raad een werkstraf op te leggen. Het is belangrijk dat de verdachte consequenties ervaart van zijn handelen. Een werkstraf is hier passend bij en draagt bij aan de strafbeleving. Vanwege de ernst van de feiten adviseert de Raad daarnaast een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest op te leggen. Een jeugdreclasseringskader wordt niet nodig geacht, omdat de verdachte en zijn ouders zelf in actie zijn gekomen en indien nodig tijdig aan de bel trekken.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat de voorlopige hechtenis van de verdachte sinds 13 mei 2024 onder voorwaarden is geschorst en dat hij gedurende deze periode ten onrechte geen begeleiding heeft gehad van de jeugdreclassering. De ouders van de verdachte hebben in deze periode op eigen initiatief hulp gezocht en de verdachte begeleid bij het naleven van zijn schorsingsvoorwaarden. De verdachte heeft behandeling gevolgd bij [instelling] en hard aan zichzelf en de relatie met zijn ouders gewerkt. De rechtbank houdt in strafverlagende zin rekening met de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte van de afgelopen periode.
Alles afwegend vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke werkstraf passend en geboden. De rechtbank ziet geen noodzaak daarnaast nog een jeugddetentie op te leggen en zal daarom bepalen dat het voorarrest wordt verrekend met de werkstraf. De rechtbank zal een werkstraf opleggen voor de duur van 180 uren met aftrek van voorarrest, te vervangen door 90 dagen jeugddetentie wanneer die niet (correct) wordt uitgevoerd. De rechtbank overweegt daartoe dat het van belang is dat de verdachte de directe gevolgen van zijn handelen ondervindt door tijd te besteden aan het verrichten van onbetaalde arbeid.
7. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
7.1.
De vordering van [benadeelde 1] (dagvaarding I)
[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 502,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op € 15,- aan materiële schade en € 487,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de benadeelde partij gevorderde schade voor toewijzing vatbaar is.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade van € 15,-, is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. In het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bij dagvaarding I onder 2 bewezen verklaarde feit. Daarom is de rechtbank van oordeel dat dit deel van de vordering kan worden toegewezen.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post tandartskosten, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij heeft de twee bedragen (€ 314,- en € 173,-) genoemd onder de kop “reeds vergoede schade” en daarbij een verwijzing gemaakt naar “TRYG Forsikring”, een Scandinavische verzekeringsmaatschappij. Daarmee is het op dit moment onduidelijk of en in hoeverre de tandartskosten reeds door de verzekering van de benadeelde partij zijn vergoed.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat dit deel van de vordering onvoldoende duidelijk is. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusie
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 15,-, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 januari 2024 ten laste van de verdachte toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade op die datum is ontstaan.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte ten opzichte van het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bij dagvaarding I onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 15,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 januari 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde 1] .
Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.
7.2.
De vordering van [benadeelde 2] (dagvaarding I)
[benadeelde 2] heeft zich ter zitting als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 70,-. De vordering ziet op materiële schade.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de benadeelde partij gevorderde schade voor toewijzing vatbaar is.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding I onder feit 3 bewezenverklaarde feit. De gevorderde kosten voor de ov-fiets van € 70,- zijn niet betwist namens de verdachte en door de benadeelde partij voldoende ter zitting onderbouwd.
Conclusie
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering geheel toewijzen tot een bedrag van € 70,-.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte ten opzichte van het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bij dagvaarding I onder feit 3 bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 70,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde 2] .
Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.
7.3.
De vordering van [benadeelde 3] (dagvaarding II)
[benadeelde 3] , ter terechtzitting bijgestaan door K. van der Voort van Slachtofferhulp, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aan te sluiten bij de door de benadeelde partij in het verzoek tot schadevergoeding aangehaalde uitspraak, waarin de vordering tot een bedrag van € 750,-, is toegewezen.
7.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier voldoende blijkt dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden die het rechtstreekse gevolg is van het bij dagvaarding II primair bewezen verklaarde feit. Uit de toelichting op de vordering blijkt dat het incident, waarbij de benadeelde partij tegen het hoofd is geslagen, een grote impact heeft gehad en dat hij ten gevolge daarvan lichamelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij heeft een litteken aan het toegepaste geweld overgehouden, waardoor hij dagelijks aan het incident wordt herinnerd.
De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde bedrag van € 1.000,- hoger is dan wat doorgaans in min of meer vergelijkbare gevallen wordt toegewezen. De schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 750,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
Conclusie
De rechtbank zal derhalve de vordering ten laste van verdachte toewijzen tot een bedrag van € 750,-, bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente vanaf 5 mei 2024 ten laste van de verdachte toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade op die datum is ontstaan.
Hoofdelijk
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover zijn mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bij dagvaarding II primair bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 mei 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde 3] .
Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en/of maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 45, 47, 55, 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg, 141, 310 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.6 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
t.a.v. dagvaarding I - 09-156661-24
feit 1 en feit 2:
de eendaadse samenloop van:
medeplegen van een poging tot zware mishandeling;
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 3:
diefstal;
t.a.v. dagvaarding II - 09-152944-24
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
180 (HONDERDTACHTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
90 (NEGENTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht
(door de rechtbank vastgesteld op 5 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] gedeeltelijk en hoofdelijk toe tot een bedrag van € 15,-, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door een mededader aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] toe tot een bedrag van € 70,-, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte dit bedrag, te betalen aan [benadeelde 2] ;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] gedeeltelijk en hoofdelijk toe tot een bedrag van € 750,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 mei 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, te betalen aan [benadeelde 3] ;
wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
de schadevergoedingsmaatregelen
legt aan de verdachte op de hoofdelijke verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 15,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 januari 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 1] ;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 70,-, ten behoeve van [benadeelde 2] ;
legt aan de verdachte op de hoofdelijke verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 750,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 mei 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 3] ;
bepaalt de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen als de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichtingen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van de verschuldigde bedragen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van de verschuldigde bedragen aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partijen, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde inzake 09-156661-24.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.M. Koole, kinderrechter, voorzitter,
mr. R. Cats, rechter,
en mr. S. van der Harg, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van
mr. E.D.C. Donker Ladrón de Guevara, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 augustus 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Dagvaarding I 09-156661-24
1
hij op of omstreeks 20 januari 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- een stoel tegen die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft gegooid en/of
- die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] op/tegen de grond gegooid/geduwd en die [benadeelde 1] en/of
[benadeelde 2] op de grond heeft vastgehouden en/of
- die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] meermalen tegen het hoofd en lichaam heeft geschopt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 januari 2024 te ’s-Gravenhage openlijk, te weten, de [straatnaam 2] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen te weten [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , door
- een stoel tegen die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] te gooienen/of
- die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] op/tegen de grond te gooien/duwen en die [benadeelde 1] en/of
[benadeelde 2] op de grond vast te houden en/of
- die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] meermalen tegen het hoofd en lichaam te schoppen en
te slaan;
2
hij op of omstreeks 20 januari 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [benadeelde 1] toebehoorde door
- tegen die [benadeelde 1] te zeggen dat zij hun geld moesten afgeven en/of
- een stoel tegen die [benadeelde 1] te gooien en/of
- die [benadeelde 1] tegen de grond te gooien/duwen en daar vast te houden en/of
- die [benadeelde 1] meerdere malen tegen zijn hoofd en lichaam slaan en/of te schoppen;
3
hij op of omstreeks 20 januari 2024 te ’s-Gravenhage een fiets, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- een stoel tegen die [benadeelde 2] te gooien en/of
- die [benadeelde 2] tegen de grond te gooien/duwen en daar vast te houden en/of
- die [benadeelde 2] meerdere malen tegen zijn hoofd en lichaam slaan en/of te
schoppen;;
hij op of omstreeks 20 januari 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een fiets, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [benadeelde 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
Dagvaarding II 09-152944-24
hij op of omstreeks 5 mei 2024 te ’s-Gravenhage openlijk, te weten, [straatnaam 1] ( [locatie] ),in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 3] door hem één of meermalen tegen het hoofd, althans het lichaam, te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 mei 2024 te 's-Gravenhage [benadeelde 3] heeft mishandeld door
hem één of meermalen tegen het hoofd, althans het lichaam, te slaan;