ECLI:NL:RBDHA:2025:14902

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
11 augustus 2025
Zaaknummer
09-057466-25 en 09-097453-23 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Vrijspraak voor explosie, maar bewezenverklaring van straatroof en hennephandel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 augustus 2025 uitspraak gedaan in een jeugdstrafrechtelijke kwestie. De verdachte, geboren in 2007, werd beschuldigd van het teweegbrengen van een explosie en brandstichting, maar werd vrijgesproken van deze beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat de verdachte de dader was van de explosie, ondanks het aantreffen van zijn DNA op een dop in de voortuin van de woning waar de explosie plaatsvond. De rechtbank concludeerde dat het enkele aantreffen van DNA op een overdraagbaar object niet voldoende was om de verdachte als dader aan te merken.

Daarnaast werd de verdachte wel schuldig bevonden aan een straatroof, gepleegd op 22 september 2024, waarbij hij samen met een ander het slachtoffer van achteren vastpakte, bij de keel greep en zijn spullen afnam. De rechtbank baseerde deze bewezenverklaring op verschillende bewijsmiddelen, waaronder camerabeelden en het aantreffen van de identiteitskaart van het slachtoffer in de woning van de verdachte.

Verder werd de verdachte ook schuldig bevonden aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, door hennep te verwerken en te verhandelen. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 200 dagen, waarvan 92 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden gericht op begeleiding en behandeling. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het recidiverisico.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-057466-25 en 09-097453-23 (tul)
Datum uitspraak: 7 augustus 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzittingen van 10 juni 2025 (pro forma) en 24 juli 2025 (inhoudelijke behandeling).
De officier van justitie in deze zaak is mr. S. Kooij en de raadsvrouw van de verdachte is mr. R.S. Boonstra te Rotterdam. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 21 november 2024 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een (vuurwerk)bom, althans een explosief (voorwerp) aan te steken en/of tot ontploffing te brengen en die bom/dat explosief in de richting van de woning aan de [adres 2] te gooien, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de voornoemde woning en/of
naastgelegen woningen en/of het meubilair in die woning(en) en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten
[benadeelde 1] , [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of bewoners van naastgelegen woningen
te duchten was;
2
hij op of omstreeks 23 september 2024 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een pet van het merk Gucci en/of een IPhone 11 en/of een gouden ketting (met een gouden hanger in de vorm van een gouden kruis met steentjes) en/of een jas van het merk MonCler en/of een identiteitskaart en/of (huis)sleutels, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of
gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere
deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van
het gestolene te verzekeren, door die [aangever] van achteren vast te pakken en/of van
achteren bij zijn keel te grijpen en/of een klap op/tegen zijn neus te geven;
3
hij in of omstreeks de periode van 25 november 2024 tot en met 22 maart 2025 te
’s-Gravenhage, althans in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 1606 gram , in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle aan de verdachte ten laste gelegde feiten.
Op specifieke standpunten zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – op gronden zoals weergegeven in de schriftelijke pleitnotities – integrale vrijspraak bepleit.
Op specifieke (bewijs)verweren wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.
3.3
Vrijspraak feit 1
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er voldoende bewijs is dat de verdachte als dader kan worden aangemerkt en de vraag of de rechtbank er – buiten redelijke twijfel – van overtuigd is dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. De rechtbank komt op grond van de volgende feiten en omstandigheden tot vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde.
De feiten
Op basis van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, kan het volgende worden vastgesteld. Op 21 november 2024 omstreeks 21.10 uur heeft iemand een vuurwerkbom tot ontploffing gebracht bij de woning gelegen aan de [adres 2] in Den Haag. De dader kwam aangefietst op een fatbike en hij had een wit voorwerp bij zich. Hij stapte van zijn fatbike af voor de woning aan de [adres 2] , stak het voorwerp in brand en gooide dit in de voortuin voor de gevel van voornoemde woning. Er volgde een explosie en er ontstond brand. Op basis van forensisch onderzoek op de plaats delict is vastgesteld dat het om een vuurwerkbom ging. In de voortuin van voornoemde woning werd een rode dop van een fles aangetroffen die daar volgens de politie nog niet lag vóór de explosie. Volgens de politie was de dop van de vuurwerkbom afkomstig. Op de plaats delict werd ook een GAMMA-tas door de dader achtergelaten. De handvatten van de door de dader achtergelaten GAMMA-tas en de in de voortuin gevonden rode dop zijn door de politie bemonsterd. De bemonsteringen zijn door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) onderworpen aan een DNA-onderzoek. Op de dop is DNA gevonden dat afkomstig blijkt te zijn van de verdachte en van minimaal twee andere personen. Op de handvatten van de GAMMA-tas is DNA van [naam 1] en van minimaal drie andere personen gevonden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie gaat uit van het scenario dat de verdachte degene is geweest die de vuurwerkbom bij de woning aan de [adres 2] tot ontploffing heeft gebracht. Volgens de officier van justitie betreft het aangetroffen DNA van de verdachte op de dop een daderspoor. Bij haar standpunt betrekt zij ook dat de verdachte al op 14 augustus 2024 langs de woning aan de [adres 2] is gelopen en dat hij daarbij naar de woning wees, terwijl hij uit hoofde van een eerdere veroordeling een contactverbod had met de bewoner [benadeelde 2] . Daarnaast ziet de officier van justitie steun in de analyse van de camerabeelden van de ontploffing, waarin de politie foto’s waar de verdachte op 14 augustus 2024 te zien is, vergelijkt met stills van de dader van de ontploffing. De verdachte past binnen het signalement van de dader. De officier van justitie meent voorts dat de bevindingen naar aanleiding van de analyse van de telefoon van de verdachte wijzen op betrokkenheid van de verdachte. Tot slot heeft zij zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de verdachte in ieder geval als medepleger van de ontploffing kan worden aangemerkt indien hij niet degene is die op de beelden is te zien.
Het oordeel van de rechtbank
Het gegeven dat er DNA van de verdachte op de desbetreffende dop is aangetroffen, vormt naar het oordeel van de rechtbank een aanwijzing voor de mogelijke betrokkenheid van de verdachte bij de ontploffing, mede in het licht van de eerdere veroordeling in relatie tot een van de bewoners van de betreffende woning. De rechtbank begrijpt dan ook dat deze omstandigheden een stevige verdenking hebben opgeleverd, maar tegelijkertijd is de rechtbank van oordeel dat de dop een overdraagbaar en verplaatsbaar object is, zodat het enkele aantreffen van DNA op dit object niet zonder meer als daderspoor kan worden aangemerkt.
Op grond van alleen het aangetroffen DNA op de dop kan daarom niet reeds worden vastgesteld dat de verdachte de dader is. Om tot die conclusie te kunnen komen, zal voldoende steun moeten worden gevonden in ander bewijs. De rechtbank is van oordeel dat deze steun ontbreekt.
Geen (steun)bewijs
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het gegeven dat de verdachte op 14 augustus 2024 – ruim drie maanden voorafgaand aan het incident – langs de woning van de aangevers is gelopen niet gekoppeld kan worden aan de ontploffing op 21 november 2024. Dit kan naar het oordeel van de rechtbank niet gelden als (steun)bewijs. De rechtbank is voorts van oordeel dat op basis van de camerabeelden van het incident niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de dader is. De rechtbank acht de beelden niet onderscheidend genoeg en van onvoldoende kwaliteit om daar een herkenning (van de verdachte) op te kunnen baseren. Ook de historische gegevens van het telefoonnummer van de verdachte kunnen niet als bewijs dienen, nu is gebleken dat niet alleen de plaats delict, maar ook het woonadres van de verdachte binnen het theoretische zendbereik van enkele basisstations valt waarmee het telefoonnummer van de verdachte afwisselend verbinding maakte. Dit maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden vastgesteld dat de verdachte op het betreffende tijdstip op de plaats delict is geweest.
Gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er geen (steun)bewijs in het dossier aanwezig is, naast het aantreffen van DNA van de verdachte op de in de voortuin van de woning aangetroffen dop. De rechtbank kan daarom niet met de vereiste voldoende mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte degene is geweest die op 21 november 2024 een vuurwerkbom tot ontploffing heeft gebracht bij de woning gelegen aan de [adres 2] .
Conclusie
Het basis van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat zij niet wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 tenlastegelegde. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen feit 2 en 3
De rechtbank heeft in bijlage I de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.5
Bewijsoverwegingen
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat er bewijs is dat de verdachte de straatroof niet kan hebben gepleegd. Uit de historische gegevens van zijn telefoon is immers gebleken dat hij niet op de plaats delict was ten tijde van de straatroof.
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende. Op 22 september 2024 om 23.45 uur is aangever [aangever] slachtoffer geworden van een straatroof toen hij voor het restaurant [restaurantnaam] op de [straatnaam] in Den Haag aan het wachten was op een vriend, [naam 2] . Hierbij gaat de rechtbank uit van het tijdstip van de camerabeelden van het restaurant. De aangever zat op het terras van het restaurant toen hij door twee jongens werd genaderd en van achteren werd vastgepakt. Hij werd door een van de jongens van achteren bij zijn keel gepakt. De andere jongen gaf hem een klap op zijn neus. Zijn Gucci pet werd van zijn hoofd gepakt.
Ook werden zijn gouden ketting met een hangertje van een kruis en zijn telefoon (af)gepakt.
De jongens hebben verder de Moncler jas van de aangever meegenomen, waar zijn huissleutels en identiteitskaart in zaten.
De verdachte werd op 26 februari 2025 (naar aanleiding van de verdenking ten aanzien van feit 1) aangehouden. Tijdens de doorzoeking in de woning van de vader van de verdachte werd in de slaapkamer van de verdachte een identiteitskaart op naam van de aangever, [aangever] , gevonden. Ook is de inbeslaggenomen rode iPhone van de verdachte onderzocht. Op de telefoon zijn twee foto’s aangetroffen van een goudkleurige ketting met een kruis met steentjes. Op de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij deze foto’s heeft gemaakt in de woning van zijn vader. Deze foto’s van de ketting zijn op 22 september 2024 om 23:56 uur door de gebruiker van de telefoon vanuit zijn iCloud-omgeving opgehaald en in de galerij weergegeven. Op de telefoon van de verdachte zijn daarnaast twee foto’s aangetroffen van een Gucci pet die beide op 23 september 2024 – één in de ochtend en één in de middag – vanuit de iCloud-omgeving zijn opgehaald en in de galerij zijn weergegeven. Op de eerste foto ligt de pet op een ondergrond gelijkend op de zwarte leren bank in de woning van de vader van de verdachte. Op de tweede foto is te zien dat de verdachte de pet draagt. De politie concludeert dat de ketting en de pet op de foto’s dezelfde uiterlijke kenmerken hebben als de weggenomen ketting en pet van de aangever.
Uit de analyse van de telefoon van de verdachte blijkt verder dat hij op 22 september 2024 vanaf 22.11 uur meerdere WhatsApp berichten heeft ontvangen van een contact met de naam ' [gebruikersnaam] '. Volgens de politie is het daaraan gekoppelde telefoonnummer geregistreerd bij [naam 2] . De politie concludeert dat op basis van de door [naam 2] gestuurde berichten kan worden afgeleid dat er een afspraak was. De aangever had die bewuste avond een afspraak gemaakt bij het restaurant [restaurantnaam] met “ [naam 2] ”. Voorts blijkt uit de telefoongegevens van de verdachte dat zijn telefoon in de avond van 22 september 2024 aanstraalde in het gebied waar de straatroof is gepleegd. De telefoon van de verdachte verplaatste zich vanuit de omgeving van de woning van de verdachte naar de omgeving van de plaats delict en vervolgens – in het tijdvak van 23:44 uur tot en met 23:50 uur – weer terug naar de omgeving van zijn woning.
Samenvattend komt het er dus op neer dat verschillende feiten en omstandigheden in de richting van de verdachte wijzen als dader.
De verdachte heeft geen verklaring willen afleggen over waarom hij in de avonduren van 22 september 2024 in de omgeving van de plaats delict is geweest. Ook heeft hij geen verklaring gegeven voor het feit dat de identiteitskaart van de aangever in zijn slaapkamer is aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat deze belastende omstandigheden schreeuwen om een uitleg van de verdachte. Die verklaring is uitgebleven.
De verdachte heeft eerder bij de politie ook geen verklaring willen afleggen over de op zijn telefoon aangetroffen foto’s van de Gucci pet en gouden ketting. Ook het aantreffen van de foto’s van de ketting en de pet schreeuwt om een uitleg, zeker nu deze foto’s zeer kort na de gepleegde straatroof van zijn iCloud-omgeving zijn gehaald. Pas op de zitting heeft de verdachte hierover een verklaring afgelegd, namelijk dat hij trots was op de ketting en pet omdat hij deze van zijn vader cadeau had gekregen. De rechtbank schuift deze als ongeloofwaardig terzijde.
Gelet op hetgeen uit de bewijsmiddelen blijkt, in onderling verband en samenhang bezien, en de omstandigheid dat de verdachte geen enkele (geloofwaardige) verklaring heeft afgelegd die moet leiden tot een andere uitleg van de inhoud van de bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte één van de jongens is geweest die de straatroof hebben gepleegd.
Conclusie
De rechtbank is met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de foto’s, gesprekken en notities op de telefoon van de verdachte geen bewijs opleveren dat de verdachte in de tenlastegelegde periode in hennep heeft gehandeld. Volgens de raadsvrouw is er geen specifiek bewijs dat er daadwerkelijk handel heeft plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat het door de raadsvrouw gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid hennep heeft verwerkt.
Daarbij overweegt de rechtbank dat er niet alleen diverse gesprekken, foto’s en notities op de telefoon van de verdachte zijn aangetroffen waaruit blijkt dat hij zich bezig hield met de handel in hennep, maar ook dat er tijdens de doorzoeking op 26 februari 2025 een hoeveelheid van ruim 1,5 kilo hennep in zijn slaapkamer is aangetroffen en diverse (lege) gripzakjes. Aan de in de bewijsmiddelen opgenomen gesprekken, foto’s en notities, in verband bezien met de vondst van de hennep in de slaapkamer van de verdachte, kan geen andere uitleg worden gegeven dan dat het om hennepgerelateerde gesprekken gaat en dat de verdachte daarin heeft gehandeld. Immers zijn er filmpjes aangetroffen waarop hennep wordt gewogen en verdeeld. Ook zijn er foto’s aangetroffen waarop prijzen worden genoemd en over bezorging wordt gesproken. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verdachte tijdens zijn verhoor bij de politie op 26 februari 2025 en ter terechtzitting geen verklaring heeft gegeven voor de bevindingen op zijn telefoon en de hennepvondst in zijn slaapkamer.
Aan de beoordeling van het overige ten laste gelegde (het bezit van 1606 gram hennep) komt de rechtbank niet toe door de wijze van ten laste leggen.
Conclusie
Gelet op voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte in de periode van 25 november 2024 tot en met 26 februari 2025 hennep heeft verwerkt.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2
hij omstreeks 23 september 2024 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, een pet van het merk Gucci en een
iPhone11 en een gouden ketting (met een gouden hanger in de vorm van een gouden kruis met steentjes) en een jas van het merk
Moncleren een identiteitskaart en (huis)sleutels, die aan [aangever] toebehoorden heeft weggenomen met
het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, door die [aangever] van achteren vast te pakken en van achteren bij zijn keel te grijpen en een klap op zijn neus te geven;
3
hij in de periode van 25 november 2024 tot en met 26 februari 2025 te ’s-Gravenhage, opzettelijk heeft verwerkt een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 230 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarvan heeft de officier van justitie gevorderd een gedeelte van 122 dagen voorwaardelijk op te leggen en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Zij heeft zich niet uitgelaten over de duur van de proeftijd. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
De officier van justitie heeft daarnaast een ‘38v-maatregel’ gevorderd, inhoudende een locatieverbod met een straal van 300 meter rondom de woning van de aangevers van feit 1, met voor elke overtreding één week hechtenis met een maximum van zes maanden, met een proeftijd van drie jaar. De officier van justitie heeft ook de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij een eventuele veroordeling het raadsadvies te volgen. Mocht de verdachte gedeeltelijk worden vrijgesproken, dan wordt verzocht geen aanvullende straf naast het voorarrest aan hem op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tweetal strafbare feiten.
In de nacht van 22 op 23 september 2024 heeft de verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een straatroof. De verdachten hebben het slachtoffer van achteren vastgepakt, bij de keel gegrepen, geslagen en vervolgens zijn spullen afgenomen. Dit is een ernstig feit waarbij er op grove wijze inbreuk is gemaakt op het eigendomsrecht én de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort misdrijven zich nog lang onveilig kunnen voelen en daardoor beperkt worden in hun doen en laten. Bovendien veroorzaken dergelijke feiten ook gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft daar geen oog voor gehad en zijn eigen belang bij het verkrijgen van deze spullen vooropgesteld.
Daarnaast heeft de verdachte zich gedurende een aantal maanden schuldig gemaakt aan het verwerken van hennep, bestemd voor de handel. Er is daarbij een forse hoeveelheid hennep bij hem aangetroffen. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. De verdachte heeft bij het plegen van dit feit puur gehandeld uit winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de gevolgen hiervan voor de maatschappij.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 17 juli 2025. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte eerder is veroordeeld voor (vergelijkbare) strafbare feiten. Bovendien liep de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten in een proeftijd van een eerdere veroordeling die door de meervoudige kamer slechts enkele maanden eerder is opgelegd. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden om korte tijd hierna opnieuw strafbare feiten te plegen. Uit het strafblad blijkt verder dat verdachte ook na de onderhavige pleegdata is veroordeeld, zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad van 17 juli 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat de verdachte bij zijn vader redelijk goed functioneert. Hij houdt zich grotendeels aan de gestelde voorwaarden en hij is bezig met het opstarten van werk. Op dit moment is er nog geen coach aan de verdachte gekoppeld. De verdachte ziet geen meerwaarde in de begeleiding door een coach. Dit geldt ook voor behandeling bij [instelling] . Enkel externe motivatie doet hem naar de afspraken gaan. De verdachte wil geen inzicht geven in zijn contacten buitenshuis. Hij voelt geen urgentie om de gesignaleerde problemen aan te pakken. Mogelijk wordt hij overvraagd, is er sprake van onmacht of heeft hij moeite om zaken goed te overzien. De Raad vindt voortzetting van de begeleiding door de jeugdreclassering en coaching noodzakelijk om praktische zaken te regelen, de verdachte te motiveren en hem hierbij te ondersteunen. De kans op herhaling wordt op dit moment gemiddeld tot hoog ingeschat. Bij een veroordeling adviseert de Raad een onvoorwaardelijk jeugddetentie gelijk aan het voorarrest op te leggen en een voorwaardelijke jeugddetentie met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ook als dit inhoudt het volgen van behandeling door [instelling] , een avondklok met elektronische controle (met een afbouw in samenspraak met de jeugdreclassering), de begeleiding door een coach en het volgen van onderwijs en/of dagbesteding. Ter zitting heeft de raadsvertegenwoordiger daaraan toegevoegd dat een contactverbod met de aangevers van feit 1 passend is. Gezien de ernst van de feiten en de houding van de verdachte is het advies om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging heeft de raadsvertegenwoordiger geadviseerd om de proeftijd met één jaar te verlengen, zodat de plannen van de verdachte niet worden doorkruist door een jeugddetentie.
De jeugdreclasseerder, werkzaam bij de William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de jeugdreclassering), heeft ter zitting naar voren gebracht dat de verdachte moeilijk gedrag kan vertonen en dat er nog verschillende punten zijn waaraan hij moet werken, waaronder zijn politiecontacten. De vader lijkt voldoende zicht op de verdachte te hebben, maar tegelijkertijd denkt de jeugdreclassering dat hij het lastig vindt om de verdachte op zijn gedrag aan te spreken.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Hierin is als uitgangspunt vermeld dat voor een straatroof vanaf 60 uur taakstraf, dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie wordt opgelegd. Voor het aanwezig hebben van softdrugs met een dealerindicatie is vermeld dat vanaf 120 uur taakstraf, dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie wordt opgelegd.
Bij de bepaling van de strafmaat weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte dat hij reeds is veroordeeld voor een gewelddadige straatroof en voor het overtreden van de Opiumwet. Daarnaast tilt de rechtbank zwaar aan het feit dat de verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd tijdens de proeftijd van voornoemde feiten. De rechtbank weegt ook in het nadeel van de verdachte mee dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
Gezien de aard en ernst van de feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie. De rechtbank is van oordeel dat het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie niet langer moet zijn dan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
Alles afwegend acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 200 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Gelet op de zorgen en het recidiverisico vindt de rechtbank het belangrijk dat de verdachte door middel van bijzondere voorwaarden verder wordt geholpen door de jeugdreclassering. De rechtbank zal daarom 92 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad geadviseerd. Deze bijzondere voorwaarden zijn gericht op de voortzetting van de behandeling en begeleiding alsook op structuur en dagbesteding, zodat de verdachte de mogelijkheid krijgt om zich positief te ontwikkelen en herhaling te voorkomen.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten diefstal met geweld in vereniging.
Gelet op de ernst van het feit, het gegeven dat de verdachte gedurende zijn lopende proeftijd is gerecidiveerd en de rapportage van de Raad, waaruit naar voren komt dat het recidiverisico gemiddeld tot hoog wordt ingeschat, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan zonder inzet van passende hulp en begeleiding. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering van de benadeelde partijen

7.1
De vorderingen van de bewoners van de [adres 2] (feit 1)
Ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit hebben [benadeelde 2] , [benadeelde 1] en [benadeelde 3] zich als benadeelde partijen gevoegd in het strafproces, bijgestaan door mr. A Bootsma.
- [benadeelde 2] vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 12.417,27, bestaande uit € 417,27 aan materiële schade en € 12.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
- [benadeelde 1] vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 16.539,85, bestaande uit € 4.539,85 aan materiële schade en € 12.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
- [benadeelde 3] vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 9.463,99, bestaande uit € 2.463,99 aan materiële schade en € 7.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Daarnaast is verzocht om een contact- en locatieverbod aan de verdachte op te leggen.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot integrale toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 1 komen, de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, omdat de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren en dat zij zich niet in staat acht om hierop adequaat te reageren. Het in deze strafzaak behandelen van civielrechtelijke, ingewikkelde vraagstukken zoals bijvoorbeeld de schadebeperkingsplicht, zou geen eerlijk proces opleveren zoals bedoeld in artikel 6 EVRM.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen tot schadevergoeding, aangezien de verdachte van het feit waarop de vorderingen betrekking hebben, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partijen moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.
7.2
De vordering van [aangever]
, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 4.080,- bestaande uit materiële schade.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 2 komen, de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat de vordering niet voldoet aan de wettelijke vereisten.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij niet tijdig als zodanig door het Openbaar Ministerie is geregistreerd. Daarnaast heeft de benadeelde partij als gevolg van de storingen in de systemen van het Openbaar Ministerie geen brief ontvangen met een formulier ‘Verzoek om schadevergoeding’.
De rechtbank constateert dat voor de indiening van de vordering niet gebruik is gemaakt van het op grond van artikel 51g, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) verplicht voorgeschreven voegingsformulier. Nu de benadeelde partij of een vertegenwoordiger van de benadeelde partij niet ter terechtzitting is verschenen, is herstel van dit gebrek niet mogelijk. De rechtbank is daarom van oordeel dat de vordering niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet anders dan de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, hoewel dit niet aan hem maar aan het Openbaar Ministerie te wijten is. De vordering kan slechts worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst) genoemde voorwerpen zullen worden vernietigd, voor zover dat niet al is gebeurd, en dat de geldbedragen zullen worden gedeponeerd ten behoeve van het slachtofferbeslag.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om te beslissen tot teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen en de inbeslaggenomen geldbedragen nu deze niet kunnen worden gekoppeld aan de ten laste gelegde feiten. Indien de voorwerpen reeds zijn vernietigd dan zou daar volgens de raadsvrouw een schadevergoeding tegenover moeten staan.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de rechthebbende gelasten van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen, te weten de balaclava, schroevendraaiers, schaar, het cilinderslot en de AH-tas.
De rechtbank zal voorts het inbeslaggenomen geldbedrag verbeurdverklaren. Dit is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit aan de verdachte toebehoort en dit geldbedrag geheel of grotendeels door middel van het onder feit 3 bewezenverklaarde strafbare feit is verkregen. De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte en zijn vader over de herkomst van de geldbedragen, mede gelet op de type coupures waar het geldbedrag uit bestaat.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de bij parketnummer 09-097453-23 door de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag op 8 mei 2024 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden.
De officier van justitie persisteert bij de vordering.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging niet aan de orde is in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het niet wenselijk is om de vordering ten uitvoer te leggen, omdat een jeugddetentie de start van het nieuwe schooljaar zou doorkruisen. Gelet op deze bijzondere omstandigheden wordt verzocht om de proeftijd met één jaar te verlengen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 24 juni 2025 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, waartoe de verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van 8 mei 2024. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
  • 33, 33a, 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77x, 77aa, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.6 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van feit 2:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
200 (TWEEHONDERD) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (
door de rechtbank vastgesteld op 108 dagen), bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot
92 (TWEEËNNEGENTIG) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij de jeugdreclassering op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
2. zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van [instelling] of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven;
3. gedurende de proeftijd meewerkt aan de begeleiding door een coach, en zich houdt aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt;
4. gedurende de proeftijd tussen 19:00 en 06:00 zal verblijven bij zijn vader O.C. Lijde, op het adres [adres 3] , [postcode 2] te [plaats] , dan wel een opvolgend adres indien de verblijfplaats van de veroordeelde gedurende deze periode wijzigt, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht stelt ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde voor de maximale duur van zes maanden;
5. gedurende de proeftijd onderwijs volgt of andere zinvolle en door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding heeft;
geeft opdracht aan de William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen.
beveelt dat de bovengenoemde voorwaarden en het – op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht – uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3]
verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vordering;
de vordering van de benadeelde partij [aangever]
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
de inbeslaggenomen goederen
gelast de teruggave aan de rechthebbende van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen, te weten:
  • balaclava (goednummer: 3286174);
  • schroevendraaier (goednummer: 3286280);
  • schroevendraaier (goednummer: 3286281);
  • schaar (goednummer: 3286282);
  • cilinderslot (goednummer: 328684);
  • AH-tas (goednummer: 328693);
verbeurd verklaren
verklaart verbeurd de op de beslaglijst genoemde voorwerpen, te weten:
  • geldbedrag van 1300 euro;
  • geldbedrag van 613 euro;
de vordering tenuitvoerlegging
gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van
90 (NEGENTIG) dagen, opgelegd bij voormeld vonnis de meervoudige kamer in deze rechtbank in de zaak met parketnummer 09-097453-23;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. van der Harg, kinderrechter, voorzitter,
mr. R. Cats, rechter,
en mr. C.M. Koole, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van
mr. E.D.C. Donker Ladrón de Guevara, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 augustus 2025.