In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2025 uitspraak gedaan op het verzet van de minister van Asiel en Migratie, die als verweerder optreedt. Het verzet is ongegrond verklaard. De zaak betreft een asielaanvraag waarbij de opposante, die het verzet heeft ingesteld, eerder een beroep had ingediend dat door de rechtbank op 11 april 2024 ongegrond was verklaard. De opposante heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.
De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het verzoek van de opposante om de verweerder in de proceskosten te veroordelen afgewezen. In de verzetzaak beoordeelt de rechtbank of de eerdere uitspraak terecht was, met name of de afwijzing van de proceskostenvergoeding juist was.
De opposante voert aan dat de rechtbank een onjuiste toetsing heeft gehanteerd en dat zij ten onrechte niet is gehoord. De rechtbank overweegt echter dat een proceskostenvergoeding alleen kan worden toegekend als het bestuursorgaan aan het beroep tegemoet is gekomen. Aangezien de opposante haar beroep heeft ingetrokken voordat er op de asielaanvraag was beslist, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank bevestigt dat de eerdere uitspraak van 11 april 2024 terecht was en dat het verzet ongegrond is. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.