In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2025 een eindbeschikking uitgesproken met betrekking tot de gezagsuitoefening en het omgangsrecht van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.T. Wernsen, heeft een verzoek ingediend om het gezag over de kinderen te behouden, terwijl de vader, vertegenwoordigd door mr. J.M. Wigman, verzoekt om wijziging van het hoofdverblijf en het gezag. De rechtbank heeft eerder, op 13 maart 2024, al een eenhoofdig gezag aan de moeder toegekend, en de vader het recht op omgang ontzegd in afwachting van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. Dit rapport, dat op 10 oktober 2024 is ingediend, concludeert dat omgang met de vader schadelijk is voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de kinderen, vooral voor [minderjarige 1], die een suïcidepoging heeft gedaan en onder behandeling staat voor ernstige psychische problemen. De rechtbank heeft de bevindingen van de Raad overgenomen en geoordeeld dat de vader het recht op omgang met de kinderen moet worden ontzegd. De rechtbank heeft ook bepaald dat de moeder de vader maandelijks moet informeren over belangrijke ontwikkelingen van de kinderen, maar dat de vader niet mag reageren op deze informatie. De verzoeken van de vader om wijziging van het gezag en het hoofdverblijf zijn afgewezen, evenals de verzoeken van de moeder om de vader het recht op informatie te ontzeggen. De rechtbank benadrukt dat het welzijn van de kinderen voorop staat en dat er gewerkt moet worden aan hun emotionele herstel voordat er aan contactherstel met de vader kan worden gedacht.