ECLI:NL:RBDHA:2025:1497
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
- Rechtspraak.nl
Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Tsjadische eiseres wegens kennelijke ongegrondheid
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 3 februari 2025, wordt het beroep van een Tsjadische eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag beoordeeld. De eiseres had op 9 oktober 2023 een opvolgende aanvraag ingediend, nadat haar eerdere aanvraag op 17 augustus 2022 als kennelijk ongegrond was afgewezen. De minister van Asiel en Migratie had de opvolgende aanvraag op 11 december 2024 afgewezen, met het argument dat de aanvraag kennelijk ongegrond was. De rechtbank heeft besloten geen zitting te houden, omdat partijen daarmee instemden.
De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag aan de hand van de beroepsgronden van de eiseres. De eiseres, die de Tsjadische nationaliteit heeft, stelt dat zij vreest voor haar leven door haar ex-man en zijn familie, vooral na de moord op haar broertje door de neef van haar ex-man. De rechtbank concludeert dat de minister de vrees van de eiseres niet geloofwaardig achtte, omdat de verklaringen van de eiseres niet samenhangend waren en er geen recente problemen met haar ex-man of zijn familie zijn aangetoond.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en bevestigt de beslissing van de minister om de aanvraag als kennelijk ongegrond af te wijzen. De eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.