ECLI:NL:RBDHA:2025:14979

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.35684
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielprocedure

Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening betreft het bericht van de minister van Asiel en Migratie van 28 juli 2025, waarin werd meegedeeld dat de asielaanvraag van verzoekers verder behandeld zal worden in de Verlengde Asielprocedure. Verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. P.Th. van Alkemade, hebben bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het verzoek kennelijk ongegrond was.

De voorzieningenrechter legt uit dat de beslissing van de minister om de behandeling van de aanvraag in de verlengde asielprocedure te laten plaatsvinden, een procesbeslissing is die geen zelfstandig rechtsgevolg voor verzoekers creëert. Dit betekent dat het bericht van de minister geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, en ook geen handeling in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De voorzieningenrechter verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om zijn oordeel te onderbouwen.

Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af en stelt dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 7 augustus 2025. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.35684
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker 1], V-nummer: [V-nummer] , en
[verzoeker 2], V-nummer: [V-nummer] , verzoekers (gemachtigde: mr. P.Th. van Alkemade),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over het bericht van de minister van 28 juli 2025 om de asielaanvraag van verzoekers verder te behandelen in de zogenoemde Verlengde Asielprocedure, omdat het Grieks visumdossier van verzoekers zal worden opgevraagd.
2. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Met het bericht van 28 juli 2025 heeft de minister verzoekers meegedeeld dat hun asielaanvragen verder te behandelen in de verlengde asielprocedure. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
4. Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. Op grond van het bepaalde in hoofdstuk C1/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 beoordeelt de minister of de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure of verlengde asielprocedure plaatsvindt, nadat in de algemene asielprocedure een nader gehoor van de vreemdeling is afgenomen en de vreemdeling de dag erna in de gelegenheid is gesteld correcties en aanvullingen op het nader gehoor in te dienen.
6. Op grond van artikel 6:3 van de Awb is een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit niet vatbaar voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft.
7. De beslissing die de minister neemt om de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde asielprocedure plaats te laten vinden, is een procesbeslissing in de zin van artikel 6:3 van de Awb. Deze beslissing roept voor verzoekers geen zelfstandig rechtsgevolg in het leven. Gelet hierop is het bericht van 28 juli 2025 geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Evenmin is het een handeling in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 oktober 2001 (ECLI:NL:RVS:2001:AD5951).

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 augustus 2025

Documentcode: [Documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.