ECLI:NL:RBDHA:2025:14981
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening wegens gebrek aan spoedeisend belang in bestuursrechtelijke zaak
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker afgewezen. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Raad van bestuur van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) over een periode van meer dan tien jaar herzien en teruggevorderd zou worden. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is, omdat niet is aangetoond dat er sprake is van een spoedeisend belang. De verzoeker voerde aan dat hij zijn maandelijkse lasten niet kan betalen en dat hij in financiële nood verkeert, maar de voorzieningenrechter concludeert dat er geen acute onomkeerbare situatie dreigt. De voorzieningenrechter wijst erop dat de verzoeker nog niets hoeft te doen in het kader van de terugvordering en dat er mogelijkheden zijn voor een betalingsregeling. De voorzieningenrechter benadrukt dat de financiële situatie van het gehele huishouden in overweging moet worden genomen en dat de verzoeker niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een spoedeisend belang. De uitspraak wordt gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.