ECLI:NL:RBDHA:2025:15008

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.30904
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitstel van vertrek

Op 12 augustus 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H.M.A. Breuls, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. I van Es, waarin de toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 werd afgewezen. De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij behandeld zou worden als ware hem uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 Vw.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 31 juli 2025 behandeld. In de beoordeling werd vastgesteld dat de minister het BMA-advies van 9 juli 2025 had gevolgd, waaruit bleek dat de verzoeker kon reizen en geen reëel risico liep op een schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Algerije. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bezwaar van de verzoeker geen redelijke kans van slagen had, omdat er geen diagnose was gesteld en de verzoeker momenteel niet onder behandeling stond. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat de minister zorgdraagt voor de continuïteit van medische zorg bij overplaatsing naar een nieuwe opvanglocatie.

De uitspraak werd gedaan door mr. S.A. van Hoof, in aanwezigheid van griffier mr. F.E. Brokke, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.30904

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 augustus 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], v-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. H.M.A. Breuls),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. I van Es).

Inleiding

1. In het besluit van 19 mei 2025 heeft de minister ambtshalve de toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
1.1.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter ook verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 31 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen de gemachtigde van de minister
.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
3. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorzieningen te treffen die ertoe strekt dat hij wordt behandeld als het ware aan hem uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 Vw van de 2000. In dat geval heeft verzoeker rechtmatig verblijf en daarmee recht op verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005).
Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?
4. Verzoeker betoogt dat de minister ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat hij momenteel niet onder medische behandeling is. Verzoeker is in mei overgeplaatst van Ter Apel naar de opvanglocatie in Grave. Op het moment dat verzoeker de “Bijlage toestemmingsverklaring medische gegevens” moest aanleveren, was cliënt nog niet onder behandeling bij zijn nieuwe opvanglocatie. Op het moment van indienen van de gronden heeft verzoeker twee keer een gesprek met een assistent gehad, maar nog niet met een arts. De minister moet hierbij rekening houden met alle administratieve zaken die hierbij komen kijken, waardoor dit langer duurt. Ook moet de minister hierbij in acht nemen dat het verzoeker tijd kost om zijn behandeling op te starten wanneer hij is overgeplaatst. Om die reden moet aan verzoeker nog enige maanden de tijd worden gegeven om een behandeling te starten in Grave. Verzoeker betoogt dat hij deze behandeling nodig heeft en hier recht op heeft.
4.1.
De minister legt het BMA-advies van 9 juli 2025 ten grondslag aan de ambtshalve beoordeling dat verzoeker geen recht heeft op uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Uit het BMA-advies blijkt dat verzoeker kan reizen. Ook blijkt uit het BMA-advies dat verzoeker bij terugkeer geen reëel risico loopt op een schending van artikel 3 van het EVRM. Het BMA kan niet beoordelen of er een medische noodsituatie ontstaat als verzoeker geen behandeling krijgt, omdat verzoeker momenteel niet onder behandeling staat. De minister gaat er om die reden van uit dat er geen medische noodsituatie ontstaat wanneer verzoeker terugkeert naar Algerije.
4.2.
Gelet op wat is aangevoerd, heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het bezwaar geen redelijke kans van slagen. Daarbij acht de voorzieningenrechter het van belang dat er nog geen diagnose is gesteld bij verzoeker en dat verzoeker momenteel niet onder behandeling staat. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in zijn betoog dat hij geen behandeling kan volgen omdat hij is overgeplaatst naar een nieuwe opvanglocatie van het COa. De minister heeft op de zitting gesteld dat er in zijn algemeenheid voor wordt gezorgd dat medische zorg en behandeling wordt overgenomen op een nieuwe opvanglocatie. Hoewel het voorstelbaar is dat een overplaatsing tot een vertraging in de behandeling kan leiden, is in de situatie van verzoeker nooit een behandeling gestart. Dit betoog slaagt niet.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.