ECLI:NL:RBDHA:2025:15032

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
C/09/636962 / JE RK 22-2198
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling, verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 30 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], geboren in 2012. De rechtbank heeft zich gebogen over drie verzoeken: de wijziging van de zorgregeling, de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De betrokken partijen zijn de Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden als gecertificeerde instelling, de moeder en de vader van [minderjarige], bijgestaan door hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken in de procedure.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig bedreigd wordt en dat de benodigde hulpverlening nog niet is ingezet. De ouders hebben beiden individuele hulpverlening nodig, maar deze is nog niet afgerond. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 17 december 2025, omdat het in het belang van [minderjarige] is. De rechtbank heeft ook de zorgregeling voorlopig vastgesteld, waarbij [minderjarige] om de week bij de moeder en de andere week bij de vader verblijft, met de regie bij de GI voor verdere uitbreiding van de regeling.

De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek tot wijziging van de zorgregeling aangehouden tot een nader te bepalen zitting, waarbij de GI is verzocht om een schriftelijke update in te dienen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De uitspraak is gedaan door de kinderrechters J.C. van den Dries, M.J.L. van der Waals en C.M. Koole, in aanwezigheid van griffier R. Muller.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer:
I. C/09/636962 / JE RK 22-2198 (wijziging zorgregeling)
II. C/09/672643 / JE RK 24-1677 (verlenging ondertoezichtstelling)
III. C/09/685188 / JE RK 25-868 (verlenging machtiging tot uithuisplaatsing)
Datum uitspraak: 30 juli 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over een wijziging zorgregeling, verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. M.N.G.N.H. Brech te Den Haag.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
De Raad voor de Kinderbescherming,
locatie Haaglanden,
hierna te noemen de Raad.

1.Het verdere verloop van de procedure

C/09/636962 / JE RK 22-2198 – wijziging zorgregeling
1.1.
Bij beschikking van 18 november 2022 heeft de kinderrechter in deze rechtbank bepaald – met wijziging in zoverre van de beschikking van 19 april 2022 van de rechtbank – dat de vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt gewijzigd in die zin dat de regie bij de GI wordt belegd en dat door middel van een opbouwregeling wordt gewerkt naar de regeling zoals bepaald bij beschikking van 19 april 2022. Ook heeft de kinderrechter in deze rechtbank het verzoek toegewezen tot het gelasten van een deskundigenonderzoek naar de moeder, de vader en [minderjarige] door het NIFP of een soortgelijke onderzoeksinstelling. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden.
Bij beschikking van 7 december 2023 en 6 juni 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de behandeling van het verzoek verder aangehouden.
Bij beschikking van 17 oktober 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank bepaald – met wijziging in zoverre van de beschikking van 18 november 2022 van de rechtbank – dat de vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt gewijzigd in die zin dat de regie
voorlopigbij de GI wordt belegd tot 17 juni 2025. Ook heeft de kinderrechter de Raad verzocht een onderzoek te verrichten en daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen. Het verzoek is verder aangehouden.
Bij beschikking van 23 mei 2025 heeft de kinderrechter in deze rechtbank opnieuw bepaald – met wijziging in zoverre van de beschikking van 18 november 2022 van de rechtbank – dat de vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt gewijzigd in die zin dat de regie
voorlopigbij de GI wordt belegd tot 18 juni 2025. De maatregel is met een dag verlengd vanwege de planning van de zitting.
Bij beschikking van 17 juni 2025 heeft deze rechtbank wederom bepaald – met wijziging in zoverre van de beschikking van 18 november 2022 van de rechtbank – dat de vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt gewijzigd in die zin dat de regie
voorlopigbij de GI wordt belegd tot 1 september 2025.
C/09/636962 / JE RK 22-2198 – verlenging ondertoezichtstelling
1.2.
Bij beschikking van 17 oktober 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 17 juni 2025 en het verzoek voor het overige aangehouden.
Bij beschikking van 23 mei 2025 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 18 juni 2025 en het verzoek voor het overige aangehouden. De maatregel is met een dag verlengd vanwege de planning van de zitting.
Bij beschikking van 17 juni 2025 heeft deze rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 1 september 2025 en het verzoek voor het overige aangehouden.
C/09/636962 / JE RK 22-2198 – verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
1.3.
Bij beschikking van 23 mei 2025 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening van pleegzorg verlengd tot 18 juni 2025 en het verzoek voor het overige aangehouden. De maatregel is met een dag verlengd vanwege de planning van de zitting.
Bij beschikking van 17 juni 2025 heeft deze rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 1 september 2025 en het verzoek voor het overige aangehouden.
In alle zaken
1.4.
De verzoeken zijn verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank ter verdere behandeling.
1.5.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van 18 november 2022 en de bijhorende stukken;
  • de beschikking van 7 december 2023 en de bijbehorende stukken;
  • de beschikking van 6 juni 2024 en de bijbehorende stukken;
  • de beschikking van 17 oktober 2024 en de bijbehorende stukken;
  • de beschikking van 23 mei 2025 en de bijbehorende stukken;
  • de beschikking van 17 juni 2025 en de bijbehorende stukken;
  • het rapport van de Raad van 8 juli 2025;
  • de brief van 21 juli 2025 met bijlagen van de zijde van de moeder;
  • de brief van 23 juli 2025 met bijlagen van de zijde van de vader;
  • de brief van 24 juli 2024 met bijlagen van de zijde van de GI.
Ter zitting is gebleken dat de partijen geen kennis hebben genomen van de brief van 21 juli 2025 met bijlagen van de moeder. De rechtbank heeft ter zitting kort samengevat wat in de brief als standpunt van de moeder is verwoord.
1.6.
Op 30 juli 2025 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- [naam 1] namens de Raad;
- [naam 2] en [naam 3] namens de GI.
1.7.
De rechtbank heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de rechtbank. Tijdens de zitting heeft de rechtbank samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De verzoeken

C/09/636962 / JE RK 22-2198 – wijziging zorgregeling
2.1.
Per brief van 24 juli 2025 heeft de GI aangegeven het verzoek tot het wijzigen van de zorgregeling te handhaven in de zin dat de GI verzoekt om de regie te behouden over de zorgregeling.
2.2.
Ter zitting heeft de moeder zelfstandig verzocht om, al dan niet voorlopig, de zorgregeling te wijzigen in de zin dat [minderjarige] om de week van woensdag 13:00 uur tot donderdagochtend als [minderjarige] naar school gaat, bij de moeder verblijft.
C/09/672643 / JE RK 24-1677 – verlenging ondertoezichtstelling
2.3.
De GI handhaaft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de
resterendeduur, te weten tot 17 december 2025. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
C/09/685188 / JE RK 25-868 – verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
2.4.
De GI handhaaft het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.Het advies van de Raad

3.1.
Bij beschikking van 17 oktober 2024 heeft de kinderrechter de Raad verzocht een onderzoek te verrichten en daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen. Bij beschikking van 24 april 2025 (in de procedure met zaaksnummer C/09/681249 / JE RK 25-380) heeft de kinderrechter de opdracht aan de Raad verduidelijkt:
“De kinderrechter heeft behoefte aan advies van de Raad na kennisname van het rapport van het NIFP én het advies van de Experttafel met betrekking tot:
- het al dan niet beëindigen van het gezag van de ouder(s);
- het na 17 juni 2025 al dan niet plaatsen van [minderjarige] in een neutraal perspectief biedend pleeggezin, dan wel opname bij Youz voor onderzoek en/of behandeling;
- al hetgeen de Raad zelf verder nog relevant acht bij het nemen van de beslissingen betreffende [minderjarige] .”
3.2.
Inmiddels heeft de Raad een advies ingediend bij de rechtbank. De Raad is van mening dat het beëindigen van het gezag van de ouders geen oplossing is voor het gezagsprobleem, maar eerder lijkt op een oplossing voor de binnen de hulpverlening ervaren onmacht over de situatie. De aanwezige dynamiek die onder de conflicten ligt zal blijven bestaan. [minderjarige] zal nog steeds te maken krijgen met opvoeders die niet op één lijn liggen. De visie van de Raad is dat de oplossing ligt binnen het hervinden van vertrouwen en verbinding via de methodiek van gezinsvertegenwoordiging. Ook vindt de Raad het niet passend om het gezag te beëindigen, omdat het perspectief van [minderjarige] nog niet duidelijk is.
Daarnaast vindt de Raad dat een langer durende uithuisplaatsing noodzakelijk is. Het is op dit moment niet in het belang van [minderjarige] om bij de moeder of de vader te wonen. Er zijn onvoldoende stappen gezet om een thuisplaatsing te overwegen. Daarvoor moet eerst door de GI met de ouders een duidelijk plan gemaakt worden. De GI heeft daarin de regie als het de ouders niet lukt. De Raad maakt zich grote zorgen over de onduidelijkheid die [minderjarige] ervaart over zijn toekomstperspectief. Ook vindt de Raad het belangrijk dat er binnen de behandeling aandacht komt voor de hechtingsproblematiek. Verder dient de omgang met de ouders begeleid te worden om de belangen van [minderjarige] te waarborgen. Dit dient geëvalueerd te worden en indien mogelijk te worden uitgebreid. De Raad is van mening dat een neutrale perspectief biedende plek de best passende plek voor [minderjarige] is. Hierbij wordt wel de voorwaarde gesteld dat passende, ambulante begeleiding binnen de jeugd GGZ wordt ingezet. Een neutrale plek biedt hem de ruimte om te werken aan positief contact met de ouders en te werken aan zijn eigen doelen. Het biedt ook de mogelijkheid de zorg voor [minderjarige] permanent in te vullen, wanneer mocht blijken dat een thuisplaatsing niet mogelijk is. Dit heeft de voorkeur van de Raad boven een opname bij Youz.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft de verzoeken en overweegt daartoe als volgt. [minderjarige] doet het goed in het pleeggezin. De GI is bezig met het zoeken van een middelbare school. [minderjarige] kan niet naar de door hem gewenste school, omdat dat te ver weg is van het huidige pleeggezin. [minderjarige] kan in ieder geval tot september 2025 in het huidige pleeggezin blijven en net zolang tot er een ander pleeggezin is gevonden.
Net zoals de Raad is de GI van mening dat de mogelijkheid van een thuisplaatsing eerst nog onderzocht dient te worden. De GI wil daarvoor zo snel mogelijk een plan maken. Aan de ene kant is de GI bereid om het door de Raad voorgestelde traject te volgen. Aan de andere kant heeft de Raad niet geobserveerd hoe [minderjarige] thuis kan reageren als dingen niet gaan zoals hij wil. De jeugdbeschermer heeft dat onlangs meegemaakt, toen hij bij een huisbezoek mededeelde aan [minderjarige] dat hij het gezamenlijk taart eten op de verjaardag van [minderjarige] met beide ouders niet wilde. Volgens de jeugdbeschermer had hij dit gedrag eerder niet gezien en meent hij dat dit bij een ambulante behandeling van [minderjarige] onopgemerkt zal blijven en tijdens een -kortdurende- opname bij Youz niet. Hierdoor wordt onvoldoende stilgestaan bij de complexiteit van de problematiek van [minderjarige] zelf. Vanuit deze gedachte is de GI van mening dat een opname bij Youz een goede optie is. Voor een opname bij [locatie] van Youz stelt Youz als voorwaarde dat er alleen gezag is bij een van de ouders of geen gezag bij beide ouders. Gezamenlijk gezag is lastig. De GI weet niet of er een wachttijd voor opname bij [locatie] is. Ook ziet de GI, in tegenstelling tot de Raad, een substantieel verschil in de wijze waarop de ouders omgaan met de hulpverleners. De vader heeft een positieve instelling en gunt de moeder alle kansen. De moeder uit zich tegen de hulpverleners negatief over vaders persoonlijkheid en de gevaren die zij ziet. Hierdoor is er meer vertrouwen in de samenwerking met de vader dan in die met de moeder.
De GI verzoekt de rechtbank om een duidelijke opdracht te geven aan de GI waarbij duidelijk wordt bij welke ouder een thuisplaatsing moet worden onderzocht.
4.2.
Door de vader is geen verweer gevoerd tegen het verzochte. De vader heeft een voorkeur voor het plan van de GI. Hij vindt het advies van de Raad weinig concreet en er is weinig zicht op wie de hulp gaat bieden en op welke termijn dat mogelijk is. Ook zou [minderjarige] dan nog een keer moeten wisselen van verblijfplaats. Daarnaast is door de Raad aangegeven dat er een vrij korte aanvaardbare termijn is. De weg van de GI doet daarom het meest recht aan [minderjarige] . Hij kan dan snel hulpverlening ontvangen. Youz is onder bepaalde voorwaarden bereid om [minderjarige] op te nemen. De vader verzoekt daarom ook om dit als opdracht te geven aan de GI.
Verder geeft de vader aan dat hij bereid is om een verzoek tot het verkrijgen van eenhoofdig gezag in te dienen. Dit verzoek heeft de advocaat van vader bij zich dit kan desgewenst ter zitting overhandigd worden aan de rechtbank.
4.3.
Door de moeder is ten aanzien van de wijziging van de zorgregeling een zelfstandig verzoek ingediend. De moeder heeft eerder zelfstandig een weekendregeling verzocht, maar de moeder ziet dat [minderjarige] het in de weekenden naar zijn zin heeft op de camping met het pleeggezin. De moeder vindt het belangrijk voor [minderjarige] om mee te kunnen gaan naar de camping. Wel zou de moeder graag de regeling door de week dan willen uitbreiden, omdat de contactmomenten nu goed verlopen. De moeder verzoekt daarom een regeling vast te stellen waarbij [minderjarige] bij haar is van woensdagmiddag 13:00 uur tot donderdagochtend als [minderjarige] naar school gaat.
Verder voert de moeder geen verweer tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder sluit zich aan bij het advies van de Raad en van de Experttafel. De moeder wil graag dat [minderjarige] blijft in het pleeggezin waar hij nu verblijft. De moeder heeft [minderjarige] daar zien opbloeien. Verder wil de moeder graag dat er zo snel mogelijk ambulante hulpverlening wordt ingezet voor [minderjarige] . De moeder wil niet dat [minderjarige] wordt opgenomen bij Youz. Ook wil de moeder samen met [minderjarige] een vorm van therapie volgen, bijvoorbeeld NIKA.
Ten slotte voert de moeder aan dat de rechtbank formeel gezien niet gaat over de invulling van de ondertoezichtstelling, tenzij het wordt voorgelegd in het kader van de geschillenregeling. Dat verzoek ligt niet voor. Daarnaast kan het verzoek van de vader tot eenhoofdig gezag niet nu ter zitting worden ingediend en behandeld.

5.De beoordeling

C/09/672643 / JE RK 24-1677 en C/09/685188 / JE RK 25-868 – verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling is voldaan. [1] Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk in het belang van zijn verzorging en opvoeding. [2]
5.2.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De ontwikkeling van [minderjarige] wordt nog steeds ernstig bedreigd. Hoewel [minderjarige] het goed doet in het pleeggezin, is de benodigde hulpverlening voor [minderjarige] nog niet ingezet. [minderjarige] laat namelijk in de thuissituatie bij de ouders agressieve gedragsproblematiek zien waarbij zich ook ernstige incidenten voordoen. In andere situaties, zoals op school of bij 2sur5 laat [minderjarige] dit gedrag niet zien.
5.3.
Daarnaast is de communicatie en de samenwerking tussen de ouders ernstig verstoord, waardoor het hen niet lukt om gezamenlijk beslissingen te nemen over [minderjarige] . De ouders willen hier beiden individuele hulpverlening voor krijgen. Bij de vader is dit nog niet van de grond gekomen. Mentaal Beter wordt binnenkort afgerond. Hij behoort niet tot hun doelgroep en is verwezen naar [instelling] . Hij staat daar nog steeds op een wachtlijst, al 13 maanden lang. Bij de moeder is evenmin de individuele behandeling afgerond. De gesprekken met de psycholoog worden afgerond. Vervolgens zal zij bokstherapie of schema therapie gaan volgen, dat is nog niet door haar beslist.
5.4.
Dit maakt dat de ontwikkelingsbedreiging nog niet is weggenomen.
5.5.
De communicatieproblemen tussen de ouders maakt ook dat zij niet onder eigen verantwoordelijkheid de ontwikkelingsbedreiging kunnen wegnemen. De betrokkenheid van de GI blijft hierdoor noodzakelijk.
5.6.
De ondertoezichtstelling is daarom nog steeds nodig.
5.7.
Ook de machtiging tot uithuisplaatsing blijft noodzakelijk in het belang van de opvoeding en verzorging van [minderjarige] . Zoals eerder benoemd, hebben zich ernstige incidenten voorgedaan bij de ouders thuis en daarvoor heeft [minderjarige] nog niet de benodigde hulpverlening ontvangen, evenmin als de beide ouders.
Daarbij overweegt de rechtbank dat [minderjarige] het op dit moment naar zijn zin heeft in het huidige pleeggezin en het daar ook goed doet. De rechtbank spreekt de hoop uit dat [minderjarige] in dit pleeggezin kan blijven dan wel in een perspectief biedend pleeggezin.
Door het NIFP, de Experttafel en de Raad enerzijds en de GI anderzijds zijn in grote lijnen verschillende visies naar voren gebracht over het vervolg van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. De rechtbank geeft de GI daarin met enige terughoudendheid mee dat een opname van [minderjarige] bij Youz, zoals door de GI is geopperd, met toewerken naar thuisplaatsing bij vader waarbij de vader ook eenhoofdig gezag heeft, thans niet in zijn belang lijkt te zijn. De hiervoor aangehaalde professionals adviseren dit niet en de ouders dienen bovendien zelf nog de individuele hulpverlening te gaan vervolgen. Hoelang dit traject gaat duren is niet bekend, nog of dit een zodanig positief resultaat gaat hebben, dat [minderjarige] weer bij zijn ouder(s) kan gaan wonen. Ook dient gekeken te worden naar het inzetten van de door de Raad geadviseerde methodiek van gezinsvertegenwoordiging, waarover beide ouders zich ter zitting positief hebben uitgesproken. Tot slot dient ook de door de moeder naar voren gebrachte optie van een NIKA-traject voor haar en [minderjarige] samen door de GI nog in overweging genomen te worden en uitgezet. Ook (de evaluatie) van de begeleide omgang bij zowel vader als moeder zal de komende maanden dienen te worden voortgezet.
Het perspectief van [minderjarige] kan mede door al deze nog te starten trajecten nog niet bepaald worden. De verwachting is dat het door beide ouders en [minderjarige] te volgen individuele en/of gezamenlijke traject nog lange tijd kan duren. Het is niet waarschijnlijk dat dit voor december 2025 al met positief resultaat zal zijn afgerond.
Tot slot zal [minderjarige] binnenkort starten met de middelbare school. Dat is een grote verandering voor hem en [minderjarige] dient niet in deze door hem als spannend ervaren fase extra belastte worden, zoals door een opname bij [locatie] .
Ook is ter zitting besproken dat [minderjarige] inmiddels in de puberteit zit en dit als een verhoogd risico op een ernstiger gedragsstoornis is aangemerkt door het NIFP, indien hij terugkeert in de situatie, zoals deze in december 2024 was, toen hij onder meer suïcidale uitingen en gedrag liet zien.
5.8.
De rechtbank zal de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengen tot 17 december 2025.
5.9.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
C/09/636962 / JE RK 22-2198 – wijziging zorgregeling
5.10.
Ten aanzien van de wijziging van de zorgregeling dient de rechtbank op grond van artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek te beoordelen of het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat de zorgregeling wordt gewijzigd.
5.11.
De rechtbank overweegt als volgt. Op dit moment is [minderjarige] bij de moeder om de week op woensdag van 12:30 uur tot 16:30 uur. Dit wordt begeleid. Daarnaast is [minderjarige] bij de vader om de week van dinsdag uit school tot woensdagavond 19:00 uur. Dit wordt deels begeleid. De GI heeft de afgelopen tijd steeds de regie gehad over de zorgregeling en verzoekt om dit opnieuw vast te stellen. De vader is het hier mee eens. De moeder wil daarentegen een uitbreiding van de zorgregeling.
De rechtbank is van oordeel dat de regeling zoals die nu wordt uitgevoerd – om de week bij de moeder van 12:30 uur tot 16:30 uur en om de week bij de vader van dinsdag uit school tot woensdagavond 19:00 uur – in het belang van [minderjarige] is en voorlopig als minimale regeling dient te worden vastgelegd voor de duur van de kinderbeschermingsmaatregelen.
Daarbij zal de rechtbank de regie bij de GI leggen om de contactmomenten verder uit te breiden zoals is voorgesteld door de ouders, waarbij het belang van [minderjarige] leidend is. Zoals benoemd zal er de aankomende tijd veel veranderen voor [minderjarige] . Hij gaat starten met de middelbare school en de benodigde hulpverlening is nog niet gestart. De rechtbank acht het daarom niet in het belang van [minderjarige] om reeds nu voorafgaand aan de veranderingen in het leven van [minderjarige] de zorgregeling uit te breiden zoals is verzocht door de moeder.
De rechtbank acht het van belang om af te wachten hoe de start van [minderjarige] op de middelbare school gaat verlopen, waar [minderjarige] zal verblijven en welke hulpverlening opgestart zal worden. Het verzoek tot wijzigen van de zorgregeling zal dan ook voor het overige worden aangehouden tot de nader te bepalen zitting. De begeleiding van beide ouders en de evaluatie(verslagen) daarvan zijn belangrijk. De rechtbank verzoekt de GI deze informatie op te nemen in een schriftelijke update. De rechtbank verzoekt deze update uiterlijk 1 december 2025 in te dienen bij de rechtbank en te versturen aan partijen en de Raad. De partijen kunnen desgewenst een schriftelijke reactie aan de rechtbank, de Raad en de andere partijen toesturen uiterlijk 12 december 2025.
Verzoek van de vader
5.12.
Ter zitting heeft de vader te kennen gegeven naar aanleiding van de brief van 24 juli 2024 van de GI een verzoek tot eenhoofdig gezag in te willen dienen en ook te willen behandelen. De rechtbank zal dit verzoek niet in behandeling nemen. Het verzoek dient te worden ingediend bij de rechtbank op de bij de advocaat bekende manier en kan niet worden overgelegd ter zitting.

6.De beslissing

De rechtbank:
C/09/672643 / JE RK 24-1677 en C/09/685188 / JE RK 25-868
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 17 december 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 17 december 2025;
C/09/636962 / JE RK 22-2198
6.3.
bepaalt
voorlopigtot 17 december 2025 – met wijziging in zoverre van de beschikking van 18 november 2022 van de rechtbank – dat [minderjarige] de ene week op woensdag van 12:30 tot 16:30 uur bij de moeder verblijft en de andere week van dinsdag na school tot woensdag 19:00 uur bij de vader verblijft, waarbij de regie voor de uitbreiding van de regeling bij de GI wordt gelegd;
6.4.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting, gelegen voor 17 december 2025, tegen welke zitting de Raad, de GI, de vader en zijn advocaat, de moeder en haar advocaat en [minderjarige] voor een kindgesprek dienen te worden opgeroepen;
6.5.
verzoekt de GI een schriftelijke update uiterlijk op 1 december 2025 in te dienen zoals is verzocht in r.o. 5.11.
6.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025 door mr. J.C. van den Dries, mr. M.J.L. van der Waals en mr. C.M. Koole, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. R. Muller als griffier, en op schrift gesteld op 12 augustus 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.