In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan een Algerijnse vreemdeling was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser, geboren in 1984, had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 16 juli 2025 was genomen. Eiser had zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening en diende op 4 augustus 2025 de gronden van zijn beroep in. De minister diende op 7 augustus 2025 een verweerschrift in. De rechtbank sloot het onderzoek op 12 augustus 2025. De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring was opgelegd vanwege het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en dat hij niet voldoende meewerkte aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel feitelijk juist waren en dat er geen aanleiding was om te concluderen dat de maatregel onrechtmatig was. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.