In deze zaak heeft de kinderrechter op 31 juli 2025 uitspraak gedaan over een verzoek tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2016, die momenteel in een pleeggezin verblijft. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden, had verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden. Tijdens de zitting op 31 juli 2025, waar de moeder en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling aanwezig waren, werd duidelijk dat de moeder recentelijk had samengewerkt met hulpverlening en dat er verbeteringen waren in haar situatie. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks een terugval in middelengebruik, voldoende zelfreflectie heeft getoond en actief betrokken is bij de hulpverlening. De kinderrechter oordeelde dat de risico's voldoende zijn afgedekt door de betrokken hulpverlening en dat het in het belang van de minderjarige is om terug te keren naar de moeder. Daarom werd het verzoek tot uithuisplaatsing afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 12 augustus 2025.