ECLI:NL:RBDHA:2025:15046

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.34922
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Turkse eiser, die op 29 juli 2025 door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De maatregel van bewaring werd op 6 augustus 2025 opgeheven omdat eiser vrijwillig naar Turkije is teruggekeerd. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser op 5 augustus 2025 de gronden van het beroep indiende en verweerder op 6 augustus 2025 hierop reageerde. De rechtbank sloot het onderzoek op 8 augustus 2025.

De rechtbank overweegt dat eiser, die stelt de Turkse nationaliteit te hebben, niet in het bezit was van geldige reisdocumenten bij zijn binnenkomst in Nederland. Dit werd als een zware grond voor de bewaring aangemerkt. Eiser had asiel aangevraagd, maar de rechtbank oordeelt dat hij wist dat Kroatië verantwoordelijk was voor zijn asielverzoek op basis van de Dublinverordening. Eiser had zich eerder aan het toezicht onttrokken en had geen medewerking verleend aan zijn overdracht naar Kroatië. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en verklaart het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.34922

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Weststrate).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 6 augustus 2025 de maatregel van bewaring opgeheven omdat eiser vrijwillig is teruggekeerd naar Turkije.
Partijen hebben toestemming verleend de zaak schriftelijk te behandelen. De gemachtigde van eiser heeft op 5 augustus 2025 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft hier op 6 augustus 2025 op gereageerd. De rechtbank heeft op 8 augustus 2025 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Turkse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1996.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring staat dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
4. Eiser bestrijdt alle zware gronden. Zo heeft eiser aangevoerd dat hij asiel heeft aangevraagd en zich indertijd onverwijld heeft gemeld. Ook bestrijdt eiser dat hij zich aan toezicht heeft onttrokken. Eiser wil niet terug naar Kroatië, omdat hij kampt met psychische klachten vanwege de omstandigheden in Kroatië. Daarnaast had eiser de noodzaak om zich te ontdoen van zijn identiteitsdocumenten omdat hij anders slachtoffer zou worden van pushbacks door Kroatië. Eiser vreest voor de Kroatische autoriteiten en heeft daarom eerder geen medewerking verleend aan zijn overdracht. Eiser wil terugkeren naar Turkije, maar kan niet terugkeren vanwege zijn geaardheid en gebrek aan financiële middelen. Verder had verweerder met eiser de mogelijkheid moeten bespreken om op eigen kosten terug te keren naar Turkije. Ten aanzien van voortvarend handelen door verweerder en de zicht op overdracht voert eiser aan dat niet is gebleken dat de Kroatische autoriteiten hem alsnog zullen accepteren.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Niet in geschil is dat eiser niet in het bezit was van een geldig paspoort met visum of andere vereiste reisdocumentatie toen hij Nederland inreisde, zodat de zware grond onder 3a feitelijk juist is en terecht aan eiser is tegengeworpen. Dat eiser asiel in Nederland wilde aanvragen doet hier in dit geval niet aan af. Eiser wist, of behoorde te weten, dat in dit geval een ander land verantwoordelijk is voor zijn asielverzoek en dat op hem de Dublinverordening van toepassing is en is niettemin zonder reis- of identiteitsdocument naar Nederland gereisd. Verder is eiser op 17 juni 2025 met onbekende bestemming vertrokken toen hij overgeplaatst zou worden naar de Dublin Overdracht Locatie (DOL) in Gouda voor zijn overdracht naar Kroatië. [1] Eiser heeft zich op 18 juli 2025 weer heeft gemeld. Gelet hierop zijn de zware gronden 3b en 3k feitelijk juist. De lichte gronden 4a en 4c zijn niet bestreden.
7. Gelet op artikel 5.1b, tweede lid, van het Vb zijn vorengenoemde gronden in beginsel al voldoende om ten aanzien van eiser een significant risico op onderduiken aan te nemen. Nu in wat eiser naar voren heeft gebracht geen grond is gelegen om daar in dit geval anders over te oordelen, behoeven de overige bestreden gronden geen bespreking.
8. Verweerder heeft zich in het licht van de hiervoor besproken gronden van bewaring terecht op het standpunt gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Eiser is immers eerder met onbekende bestemming vertrokken toen verweerder de overdracht naar Kroatië wilde effectueren.
9. Verder stelt de rechtbank vast dat de Kroatische autoriteiten op 6 februari 2025 akkoord zijn gegaan om eiser terug te nemen. Van een gebrek aan voortvarend handelen van verweerder of zicht op overdracht aan Kroatië is daarom niet gebleken.
10. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe de rechtbank gehouden is [2] , ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is opgelegd. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Proces-verbaal gehoor, 29 juli 2025, bladzijde 4.
2.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ECLI:EU:C:2022:858.